| |
| |
| |
| |
Omroeper
De Koninklijke Raad voor Kunstgebouwen heeft aan Mijnheer Van den Heuvel, Minister van Justitie, den volgenden brief laten geworden.
Brussel, 16 Januari 1903.
Mijnheer de Minister,
In onze laatste zitting hebben wij den brief gelezen, die de Nationale Maatschappij tot behoud der schilderachtige plaatsen en monumenten UEd. heeft gestuurd op 12 december laatstleden, en waarvan zij ons een afschrift met toelichtingen heeft medegedeeld. Hij handelt over herstellingswerken aan verschillende kerken van ons land.
Het zij ons geoorloofd UEd. te doen opmerken, Mijnheer de Minister, dat deze Maatschappij in 't geheel niet gelukkig is geweest in den keus harer aangehaalde bewijzen, ontleend, zooals zij zegt, aan eene treurige opsomming door hare briefwisselende leden bijeengebracht.
Vooreerst was zij slecht ingelicht over het paneelwerk uit de XVIIIe eeuw, dat zou weggeruimd zijn uit de kerk van Walcourt. Dit paneelwerk is nog op zijne plaats in de sacristij. Er is nooit spraak geweest het weg te nemen, tenzij in de inbeelding van fransche schrijvers of dagbladopstellers, zeer onwetend waar het Belgische toestanden geldt.
Daar deze belachelijke bevestiging ook opgedischt werd door de ‘Chronique’ in een artikel den 23en October 1902 tegen den Koninklijken Raad geschreven door een lid der Nationale Maatschappij, M. Dommartin, zoo heeft onze Voorzitter aan zulken gekken praat een einde gesteld door eenen persoonlijken brief aan Jean d'Ardenne. M. Dommartin heeft ten andere in zijn antwoord van 5en November 1902, recht laten wedervaren aan de bezwaren van onzen Voorzitter.
Ziehier hoe de zaken, die de Maatschappij grondig had
| |
| |
moeten onderzoeken, vooraleer er Uw aandacht op te vestigen, in werkelijkheid zijn toegegaan: sedert jaren hebben wij bij elk onzer bezoeken aan de kerk van Walcourt, het behoud van het houten paneelwerk aanbevolen. Nog meer: wij hebben voorgeschreven de ontworpen nieuwe sakristij derwijze te bouwen dat men er het bedoelde paneelwerk in behouden kan.
Het wegruimen van zekere bekleedsels in marmer en hout, in de XVIIIe eeuw op barbaarsche wijze in het koor der Onze Lieve Vrouwekerk te Kortrijk aangebracht, werd toegelaten na een lang en grondig onderzoek, gedurende hetwelk het oordeel onzer leden eensgezind gebleven is.
Laatst nog heeft een nieuw bezoek aan die kerk bevestigd dat het noodzakelijk is voort te gaan met de versterkingswerken uit te voeren, en aldus een zeer prachtige bouw der middeleeuwen weer in 't licht te stellen, nadat hij zoo onzinnig is bedorven geweest. Ten andere, zijn de bedoelde bekleedsels in jammerlijken staat. Gewichtige werken zouden noodig zijn om die te bewaren; die zijn niet te verrechtvaardigen daar de bekleedsels hoegenaamd geene waarde hebben.
Gelief op te merken, Mijnheer de Minister, dat onze Raad eenstemmig het behoud aanbeveelt in onze monumenten van wat de eeuwen hebben bijgebracht, als het bijgebrachte echte waarde bezit voor oudheidkunde, geschiedenis, kunst of schilderachtigheid.
Daartegen zouden wij de overheid niet kunnen aanraden geld te verkwisten aan 't behoud of de herstelling van misplaatste werken.
Wij weten niet of er ooit spraak geweest is het marmeren versiersel weg te nemen, dat de schilderij van Rubens in de St-Martenskerk te Aalst omlijst. In alle geval heeft men ons nooit over zulk ontwerp geraadpleegd: 't is weer een feitelijke misslag der Maatschappij voor het behoud der schilderachtige plaatsen.
Met de kerk van Opchie, bij Leuze, aan te halen, heefd deze Maatschappij willen zinspelen op de kerk van Aubechies. 't Zijn dus niet enkel zekere fransche schrijvers die van de aardrijkskunde van België niets kennen! Een derde feitelijke vergissing.
Het voorstel om deze bouwvallige kerk te herstellen werd door eenen befaamden bouwmeester lang en gewetensvol onderzocht. Deze kunstenaar dreef de nauwgezetheid zoo verre dat hij ons achtereenvolgens verschillende ontwerpen aanbood, steunende op de ontdekkingen, te danken aan grondige navor- | |
| |
schingen. Die studie hebben wij goedgekeurd, die ons 't best geschikt scheen om 't karakter van dit kunst gewrocht te bewaren. Dat gewetensvol ontwerp, waaraan we hier eens te meer hulde moeten brengen, eerbiedigt al wat maar eenige verdienste heeft voor de kunst, oudheidkunde, geschiedenis, schilderachtigheid of 't gebruik.
Het is betreurensweerdig, Mijnheer de Minister, dat de heer bouwmeester Saintenoy, alvorens U hierover te schrijven er niet aan gedacht heeft, 't zij ter plaatse zelf de onnauwkeurige bevestiging van onbevoegde briefwisselaars te gaan onderzoeken 't zij, zelf uit oogpunt van kunst en wetenschap, het werk van eenen talentvollen ambtsbroeder te beoordeelen.
Men kan niet begrijpen hoe eene ernstige maatschappij in hare waardeeringen tastbare misslagen begaat, nochtans had onze Voorzitter mondelings den heer Voorzitter Jules Carlier er voor gewaarschuwd.
De ‘buiten gebruik zijnde’ meubelen werden door de kerk van Hulshout in 1900 verkocht, met de eensgezinde toestemming van al de overheden, ten dien einde geraadpleegd. Buiten de communiebank en het spreekgestoelte, afgestaan aan het Antwerpsch Museum van Oudheden, was er bij die meubels geen enkel dat maar eenige kunstwaarde had. Vierde feitelijke vergissing.
Om aan de Maatschappij tot behoud der schilderachtige plaatsen te toonen dat wij gedurig een oog in 't zeil houden om onzen kunstschat te bewaren, verzoeken wij U, Mijnheer de Minister, haar de verslagen te bezorgen onzer algemeene vergaderingen van 1898 tot 1901, zij schijnt die niet te kennen. Ze zullen haar bewijzen dat wij niets veronachtzamen om het doel te bereiken, waartoe onze Commissie ingesteld is, en waar aan zij al hare krachten wijdt. Wat wij misschien in de toekomst meer zullen kunnen doen dan tot hiertoe is ons wenden tot de groote dagbladen.
Indien er soms misbruiken bestaan - en dat is onvermijdelijk - wie is er de schuld van?
Maatschappijen als deze welke hier bedoeld wordt, of andere, die zich laten meeslepen door de gril zoo eigen aan de Belgen seffens te klagen, in plaats van onmiddelijk en rechtstreeks onze aandacht te vestigen op de gewichtige feiten, die zij vóór ons en vóór onze briefwisselende leden uit het land zouden kennen.
Wij zijn gelukkig te mogen bevestigen, dat deze laatsten met veel zorg op Belgie's kunstgewrochten waken. Zij ook, zij
| |
| |
hebben ongelijk zich bij middel der dagbladen niet bekend te maken, daar het eene bewezen zaak is dat de werken, in onze openbare bundels en in onze bijzondere berichten vermeld, niet opgemerkt worden door een Maatschappij lijk die wiens beschuldigingen wij hier beantwoorden.
Wij verzoeken U, Mijnheer de Minister, deze vereeniging aan te zetten haar streven met het onze te vereenigen opdat de keteltrom van de school gezegd: ‘der pittoresques’ die te veel gedruisch maakt om juist te kunnen zijn, zoo dikwijls haren valschen klank niet meer zou werpen in de symphonie der speeltuigen van de echt kunstlievende en bekwame beoordeeling.
In zake van kunst, lijk in de wetenschap, is uitsluiten klein blijven. En men is uitsluitend als men a priori aan de netelige en ingewikkelde vraagstukken over 't versterken of 't herstellen, ja zelfs over 't herbouwen van sommige monumenten, oplossingen geeft, die kinderachtig worden omdat men ze schilderachtig wil. Een werk is schoon, eenvoudig, groot, als het ingegeven wordt tegelijk door een groote kunst, een ware wetenschap en de diepe harmonie, waarvan het schilderachtige uitzicht een gewone uitdrukking is.
Het is ook noodig, Mijnheer de minister, dat deze Maatschappij, met dezen of genen lichtgeloovigen aanhanger der school gezegd ‘der pittoresques’ zich niet inbeelde dat de herstellingsbouwmeester geld verdient bij de menigvuldige studies, die de minste herstelling voorafgaan. De schrijver M. Saintenoy, kent zijn kunstvak te goed, om niet te weten hoe schraal en slecht betaald de zware taak is van den bouwmeester der herstellingen.
In de hoop, Heer Minister, dat de Maatschappij tot behoud der schilderachtige plaatsen en der monumenten voortaan zal leveren om met ons het goede zaad te strooien en de juiste begrippen te verbreiden die wij practisch onderwijzen en aan welke wij de overhand zouden willen geven in zake van herstelling verzoeken wij U de verzekering van onze hoogachting te aanvaarden.
'De Shrijver,
(Get.) A. Massaux.
De Voorzitter,
(Get.) Ch. Lagasse-de Locht.
P.-S. - Wij zenden een afschrift van ons antwoord aan de bedoelde Maatschappij ons voorbehoudende later, op tijd en stond, het verslag der debatten in 't licht te geven.
(Paraph.) Ch.L.
* * *
| |
| |
Het Staatsblad deelt de volledige uitslagen mede van den Algemeenen Wedstrijd voor het Middelbaar Onderwijs, in 1902. De volgende Tafel laat toe de uitslagen te vergelijken wat de klas van Rhetorica der mededingende Athenaea en Colleges betreft.
|
A |
B |
C |
D |
Athenaeum Antwerpen |
12 |
15(1) |
17 |
29(6) |
Athenaeum Aarlen |
2 |
9(2) |
4 |
- |
Athenaeum Ath |
9 |
2 |
3 |
3(2) |
Athenaeum Brugge |
5 |
11(2) |
6 |
7(2) |
Athenaeum Brussel |
17 |
6 |
20 |
7 |
Athenaeum Charleroi |
11 |
12(1) |
7 |
7(2) |
Athenaeum Chimay |
4 |
3 |
8 |
5(2) |
Athenaeum Gent |
9 |
11(1) |
15 |
11(3) |
Athenaeum Hasselt |
2 |
6(1) |
4 |
2(1) |
Athenaeum Hoei |
4 |
2 |
3 |
4(2) |
Athenaeum Elsene |
13 |
6(1) |
10 |
3 |
Athenaeum Luik |
45 |
10(1) |
31 |
16(4) |
Athenaeum Leuven |
4 |
6 |
9 |
8(1) |
Athenaeum Mechelen |
4 |
4 |
3 |
9(1) |
Athenaeum Bergen |
12 |
11(3) |
8 |
4(1) |
Athenaeum Namen |
2 |
5(1) |
6 |
4 |
Athenaeum Oostende |
11 |
5(1) |
5 |
5(1) |
Athenaeum Tongeren |
2 |
2(1) |
4 |
1(1) |
Athenaeum Doornik |
5 |
12(2) |
1 |
2 |
Athenaeum Verviers |
10 |
8 |
3 |
6(1) |
Gemeente college Beeringen |
- |
- |
- |
- |
Gemeente college Bouillon |
1 |
- |
- |
- |
Gemeente college Diest |
1 |
2(1) |
- |
- |
Gemeente college Dinant |
3 |
- |
- |
- |
Gemeente college Nijvel |
3 |
4(1) |
- |
- |
Gemeente college Thienen |
1 |
- |
3 |
1(1) |
Gemeente college Virton |
2 |
- |
- |
- |
Aangenmen college Binche |
4 |
5(1) |
- |
- |
Aangenmen college Kortrijk |
18 |
18(3) |
- |
- |
Aangenmen college Gheel |
9 |
16(3) |
- |
- |
Aangenmen college Herenthals |
17 |
15(6) |
- |
- |
Aangenmen college Herve |
13 |
10 |
- |
- |
Aangenmen college Poperinge |
7 |
16(5) |
- |
- |
Aangenmen college Sint-Truiden |
11 |
10(2) |
- |
- |
Aangenmen college Thielt |
18 |
34(10) |
- |
- |
Middelb. sch. (Latijnsche afd.) St.-Gillis |
4 |
1 |
- |
- |
Middelb. sch. (Afd. vr hoogn graad) Thuin |
- |
- |
2 |
2(1) |
|
295 |
277 |
172 |
136 |
A Bevolking der Klas, in de Afdeeling der Oudere Humaniora.
| |
| |
B Totaal van de opstellen welke de helft der punten behaalden, om het even in welk der 7 vakken: latijn, grieksch, fransch, nederlandsch, duitsch, engelsch, wiskunde.
C Bevolking der Klas, in de Afdeeling der Nieuwere Humaniora.
D Totaal van de opstellen welke de helft der punten behaalden, om het even in welke der 7 vakken: fransch, nederlandsch, duitsch, engelsch, geschiedenis en aardrijkskunde, scheikunde, wiskunde.
Elk mededingend student heeft vragen te beantwoorden over vier, vijf of meer vakken; maar uit het totaal van de gezamenlijke bevolking der Rhetorica-klassen aller Gestichten en dat van de gezamenlijke opstellen welke ten minste de helft der punten bekwamen, blijkt dat men het als een gemiddeld voldoenden uitslag mag beschouwen wanneer b.v. in een klas van 10 leerlingen, 10 der opstellen de helft der punten behalen.
De cijfers tusschen haakjes, in de kol. B en D duiden aan hoeveel opstellen voor het Nederlandsch er ten minste de helft der punten kregen, om 't even of het Nederlandsch als eerste, tweede of derde taal der mededingende leerlingen gold.
Deze opgaven hebben vooral beteekenis wat betreft de Athenaea en Colleges met een aanzienlijk getal leerlingen: ze strekken tot eer gansch in 't bijzonder aan het Atheneum van Antwerpen, en aan de Colleges van Thielt, Gheel en Poperinge; tot schande daarentegen, aan de Athenaea van Luik, Brussel en Elsene.
Voor Antwerpen, Thielt, Poperinge, Herenthals, Luik, Elsene en Brussel, waren de uitslagen in den Wedstrijd van 1901 als volgt:
|
A |
B |
C |
D |
Athenaeum Antwerpen |
14 |
26(6) |
14 |
17 |
Athenaeum Brussel |
14 |
5(1) |
13 |
6 |
Athenaeum Elsene |
10 |
11 |
11 |
7 |
Athenaeum Luik |
23 |
10 |
17 |
9 |
College Herenthals |
12 |
8(5) |
- |
- |
College Poperinge |
9 |
7(2) |
- |
- |
College Thielt |
10 |
18(3) |
- |
- |
De 15e afl. van F. Van Duyse's Oude Nederlandsche Lied bevat nr. 247 (Als wy soldaeten t' saem te velde gaen) tot 267 (Daer
| |
| |
ginck een meyt om water uyt), en de omslag brengt ook het Berichtje dat het eerste Deel van 't werk met afl. 14 compleet is en dat de inleiding, omslag, titel en inhoud voor dit eerste deel bij afl. 16 zullen verzonden worden. Nog twee verdere deelen zullen volgen.
Bij nr. 224 A (afl. 13) teekenden wij aan dat daarvan een tegengenhanger (tegelijk navolging) in De Dene's Testament Rhetoricael op fo 232, 2o, voorkomt. De trant ervan is geheel dezelfde en ook de taal, als bij 224 A en B van Van Duyse's uitgaaf. Het Liedeke telt 9 strophen; zierhier de eerste:
Liedeken vpden voys naer den ouden aert // waen
als daer de kyndren me om mostaert // gaen
De landsman tallen stonden
hy es die voedt veel monden
meest jeghens zijnen danck.
want hoe hyt mach bezueren
van dat hy ghevanghen heeft.
* * *
Over eene Bibliotheca Neerlandica Manuscripta door Willem De Vreeze. Gent, A. Siffer, 1903.
Het is banaal geworden tot lof van een werk te zeggen: ‘Het vult een leemte aan.’
Wil men echter de verdiensten van prof. De Vreese's onderneming nauwkeurig omschrijven, dan dient deze lofspraak hier aangewend. Frankrijk heeft o.a. een Recueil de facsimilè's; Engeland heeft o.a. de Facsimiles van de Paleographical Society; Duitschland heeft o.a. Wattenboch's Schriftwesen; andere landen nog bezitten werken van denzelfden aard. Maar van ‘een Nederlandsche handschriftkunde, in den breeden zin van het woord' kan men veilig beweren, dat ze niet bestaat.’ En nochtans is die hulpwetenschap voor elken philoloog onmisbaar.
Prof. De Vreese stelt zich dan tot doel:
1. De Nederl. handschriftkunde op hechte grondslagen te vestigen en ze tot een afzonderlijk vak van wetenschap te verheffen; 2. het uitgebreid en kostbaar materiaal voor de studie der geschiedenis van taal en letterkunde, dat wijd en zijd verspreid en verscholen ligt, bekend te maken.
| |
| |
Dit doel hoopt hij te bereiken door het uitgeven van een Bibliotheca Neerlandica Manuscripta.
Volgens de opvatting van prof. De Vreese zal dit werk in drie groote afdeelingen gesplist worden.
1e afd. Eene beschrijving van al de Ned. handschriften, hoofdzakelijk van die uit de 13de, 14de, 15de en 16de eeuwen.
‘De inhoud der beschrijvingen wordt alphabetisch geinventariseerd, en zoo krijgt men: a) een inventaris van teksten; b) een inventaris van kopüsten, bezitters, schenkers, binders, enz.; c) een inventaris van bibliotheken; d) een chronologische inventaris der gedateerde hss.; e) een verzameling watermerken; f) een verzameling wrijfsels van boekbanden, zooveel mogelijk in duplo: de eene afdeeling topographisch geclasseerd, volgens de plaats waar boeken zich bevinden; de andere methodisch, volgens de versiering die op den band aangebracht is; g) een verzameling photographieën, evenals de wrijfsels in duplo geclasseerd: eens naar de plaats waar het gephotoprapheerde hs. zich bevind, en eens naar het schrift.’
Deze 1e afd zal het materiaal leveren voor een: 2e afd., waarin de geschiedenis van het Ndl. schriftwezen in de middeleeuwen als een samenhangend geheel zal worden beschreven, (vervorming door de letters in den loop der tijden ondergaan, verkortingen, interpunctie, enz.)
Deze afd. zal het den philoloog o.a. mogelijk maken, alleen door onderzoeken van het schrift, den ouderdom van een ongedateerd hs. bij benadering te bepalen.
De 3e afd. zal hoofdzakelijk bestaan uit ‘een verzameling van met behulp der nieuwste procédés vervaardigde facsimilé's van gedeelten van oorkonden en hss., gedateerde en ongedateerde, met zorg bijeengezocht.’
‘Dit album moet de proef op de som leveren voor hetgeen over de geschiedenis van het schrift in de 2e afd. gezegd werd. Maar het moet vóór alles paedogogische diensten bewijzen: het moet dienen om in de eerste plaats de oude hss. te leeren ontcijferen en bij benadering den ouderdom van het schrift te bepalen.’
Het spreekt van zelf dat het nog eenige jaren zal duren eer dit Bendictijnenwerk zal voltooid zijn. Het komt er vooral op aan de nog bestaande hss. te ontdekken en er toegang toe te verkrijgen. Daarom verzoekt prof. De Vreese om den steun van al wie het wel meent met de Ndl. taal en letteren.
P.-S. - In Januari 1903 verscheen in den Nederlandschen Boekhandel nr 1 van een Tijdschrift voor Boek- en Bibiotheekwezen,
| |
| |
staande onder redactie van E. De Bom, v.A. de la Montagne en W. De Vreese, en beoogende ‘de beoefening van bibliographie, palaeographie en bibliotheconomie èn als zelfstandige wetenschappen èn als hulpwetenschappen der Nederlandsche philologie te bevorderen.’
Dit tijdschrift is geheel in den geest van de ontworpen Bibliotheca. De belangwekkende inhoud van de eerste aflev. staat borg voor de degelijkheid van deze uitgave. Aan alle Nederlandsche liefhebbers mag ze dus warm worden aanbevolen.
Nicolaas Beets, de zoo populaire Hildebrand, is den 13n Maart uit deze wereld heengegaan. In 't rumoer van de letterkundige beweging der laatste jaren werd de naam van den 80-jarigen grijsaard niet meer vernomen. Toch zal Beets een hoofdfiguur blijven in de Nederlandsche letteren. Zijn Camera obscura blijft het proza-meesterstuk uit de 1e helft van 19e eeuw; om gedichten als: Najaarsmijmering, Bij een Kind, Aan Aleide, Herinnering aan mijn gestorven dochtertje; en om zoo menig guitig versje zal 't nageslacht hem immer dankbaar wezen.
In een volgend nummer zal over Beets meer verschijnen.
De Heer Edw. Van Even, vierde in Januari de 25e verjaring van zijn ambt als archivaris der stad Leuven. Bij die gelegenheid ontving onze medearbeider en bestuurlid van D. Warande en Belfort allerzijds de warmste gelukwenschen, terwijl zijne erkende verdiensten als lid der Brusselsche en der Vlaamsche Academie erkentelijk werd herdacht. De stad Leuven bood hem eene gouden medalje aan. De heer Van Even heeft, behalve door velerlei studiën over kunst en letteren, vooral roem verworven door zijn werk Louvain monumental, voor weinige jaren in tweede uitgave verschenen, rijker dan te voren verlicht, met honderden van platen, en onder den titel Louvain à travers les âges. Moge de 80-jarige geleerde ons nog lang gespaard blijven.
Nobelprys. Heeft Styn Streuvels kans? Wij weten het niet. Iets toch wint onze Vlaamsche letterkunde bij die kandidatuur. Onze Fransche dagbladen, die vroeger niet wisten dat Styn Streuvels bestond, schreven nu lange artikelen over hem en zijn werk, en hebben terecht zijn buitengewoon schilderstalent en den rijkdom van zijn woord geroemd.
|
|