Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903
(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
Over La peur de vivreGa naar voetnoot(1)La peur de vivre - om hiermede te beginnen - is geen boek, dat in kinderhanden moet gestoken worden. Men eischt misschien wel, in Vlaanderen, te dikwijls, dat elk kunstgewrocht, eene soort manna weze, waaraan ouderdom en jeugd zich terzelvertijd voeden mag. Dit schijnt verkeerd begrepen: ieder stand in het leven en ieder tijdstip heeft zijn eigen gesteltenis en verzuchting. Daarom is het voorzichtig niemand de vleugels af te knippen, zeggende: Een goed werk moet a priori, kunnen door alleman gelezen worden. Het meesterlijk gewrocht van Henry Bordeaux is, tot in het merg der beenderen en tot in de diepste plooien der ziel, echt fransch. Al zijne helden en heldinnen dragen het merk hunner afkomst. Twee vreemdelingen alleen heeft hij in deze reeks aanveerd, nml. Mme Orlandi en Melle Orlandi, die Italiaanschen zijn en waarschijnlijk hier te voorschijn komen, deels omdat er classieke sympathie tusschen fransch en italiaansch kunst- en denkvermogen bestaat, deels opdat aan dezen, die mochten geneigd zijn, in Frankrijk, op hunne borst te kloppen en te zuchten: Unde salus? niemand zou durven antwoorden: Kijk naar het Zuiden. Want Henry Bordeaux heeft inderdaad gewild, dat zijn werk een spiegel weze, waarin de fransche samenleving, zoo breed als zij is, haar zelven zoude zien. Psycholoog en bezittende die klare macht van analysis aan zijn ras eigen en door de nieuwe school, met Paul Bourget aan het hoofd, op een overfijne wijze gebruikt, doet hij elke daad, in zijn verhaal, dienen tot het bewijzen eener grondthesis: De fransche maat- | |
[pagina 293]
| |
schappij gaat te niet, omdat zij benauwd is van het leven Lafheid, vooroordeelen, schijnheiligheid, ikzucht, wulpscheid, ontucht bij edellieden en parvenus, worden gesteld tegenover het Leven, het volle Leven, in de familie van den geneesheer Guibert. Deze, wonende te lande nabij Chambéry, is gestorven aan een besmettelijke ziekte, betrapt toen hij dag en nacht, zonder rust, de lijdende menschen zijner gemeente verpleegde. Zijne weduwe, Mme Guibert, in het eerste hoofdstuk reeds, herinnert hare vreugden en haar lijden aan hare dochter: - J'ai soixante ans, bientôt, zegt zij. Compte mes morts et mes sacrifices. J'ai perdu ma fille Thérèse, et mon mari qui était ma force. Ta soeur aînée, Marguerite, est religieuse, et je ne l'ai pas revue de cinq années. Etienne et François sont au Tonkin et je ne connais pas mon petit-fils qui vient de naître là-bas. Marcel arrive après trois ans d'absence et de mortelles inquiétudes. Cependant ma part a été belle. Je bénis Dieu qui m'éprouva après m'avoir comblée. Sedert eenigen tijd is de geldelijke toestand der familie merkelijk verslecht, door tusschenkomst van den geneesheer Guibert, zaliger, in de verwarde zaken van eenen zijner broeders, die bankier was. Deze opoffering wierd vrijwillig gedaan. om de schande te vermijden, welke door eene bankroet, gansch het geslacht der Guibert's zou overkomen. Mme Guibert, na de dood van haren gemaal, toont zich de sterke vrouw, die de gedachten van eer. moed, grootheid, trouwheid en reine liefde, zoowel in ongeluk als in voorspoed, hare kinderen blijft inprenten. Haar wezen beheerscht gansch het verhaal gelijk een vuurbaak, en de klaarheid van haren Christenzin, giet een stralend licht over de zee van het leven, waarop een bonte verzameling lieden met of zonder schaamte, valsch of onbewust, maar allen ellendige krempers, hun kleingeestigen paradetocht komen maken. In den loop der geschiedenis blijft zij onwankelbaar dezelfde, steunende of troostende door woorden, die zoo breed zijn en verheven, dat zij op een vroegeren aartsvaderlijken - nu verdwenen - tijd doen denken. In het laatste hoofdstuk, toen haar laatste kind haar verlaat, met hare toestemming, om in de coloniën het volle leven van den stam der | |
[pagina 294]
| |
Guibert's voort te zetten, geeft zij gansch den zin van haar bestaan te kennen, in de liefderijke vermaning, aan deze, die onrechtstreeks de schuld was der dood van haren zoon Marcel. - Vous avez peur de la vie, spreekt zij. Vos parents ont eu peur de la vie pour vous. La vie, Alice, ce n'est pas la distraction et le vain mouvement du monde. C'est aimer, aimer de toutes ses forces, toujours jusqu'à la fin et jusqu'au sacrifice. Il ne faut craindre ni la peine ni les grandes joies, ni les grandes douleurs: elles sont la révélation de notre nature humaine. Il faut prendre aux jours qui passent, le bien qui ne passe pas. La jeune fille qui se marie vient partager des travaux et des périls et non pas chercher une plus grande aisance ou de plus frivoles plaisirs. Dans son dévouement même, elle trouvera plus de charmes. De kapitein Marcel Guibert, staat geteekend als den waren type van den modernen krijgsheld, die, met een idée fixe bezield, nederig zijnen plicht waarneemt, den regeltucht boven alles zet en alzoo, na maanden en jaren, tot een manhaftige veerdigheid klimt. Deze veerdigheid maakt hem bekwaam, op zekeren dag, toen nog niemand in Frankrijk zijnen naam vermoedde, op Madagascar, een gevecht te winnen, dat zijnen lof, het vaderland rond, doet uitbazuinen. Terug in Savooien gekomen, vindt hij op zijne levensbaan Alice Dulaurens, een zwak meisje, overzachtaardig, wier ikzuchtige moeder meent enkel aan een volbloedigen edelman de hand harer dochter te mogen schenken. Diensvolgens wordt de huwelijksvraag van kapitein Guibert afgewezen en deze, die zijn epieke ziel, door een eeuwige wonde gekwetst voelt, versmacht dit liefdemisval in zijnen boezem. Vol walg voor de bekrompenheid der nietsdoende omgeving van Alice Dulaurens en door een geheim voorgevoel gedreven, besluit hij, aan eenen ontdekkingstocht in de Sahara deel te nemen. Daar, te Timmimoun, getroffen in volle gelaat door een vijandelijken kogel, sterft hij de dood, waarvoor hij geboren was en opgeleid, d.w.z. de marteldood. Paule Guibert is de weerdige zuster van haren broeder. Boven rust, uitspanning, weelde, liefde, die gelijk afgoden in een rijk van droomen staan, waar elke jonge dochter ze be- | |
[pagina 295]
| |
goocheld komt aanbidden, stelt zij de Plicht. En de Plicht - somtijds zoo ver gedreven, dat hare moeder doet inzien, hoe men ook hier de palen kan te buiten gaan - de Plicht wordt voor haar eene zon, waarin de vrouwelijke neigingen tot gemak bewonderd zijn of geprezen worden, versmelten gelijk de naïeve beelden, 's winters in den sneeuw, door de kinders uitgewrocht. Zóó bestand tegen den kleinen kant van het menschelijk wezen, verdient zij de trouwe liefde van lieutenant Jean Berlier, die, na een stormachtige - misschien al te stormachtige - intrede in het leven, gelouterd door sterkmakenden krijgsdienst, uit het Coloniaal leger terugkeert. Deze zal de stamvader worden eener nieuwe generatie, waarvoor Mme Guibert het volgende gebed ten hemel stuurt: - Je vous confie, mon Dieu, une autre vie encore obscure et incertaine, celle d'un petit être à venir, que mes yeux ne connaîtront pas, que mes mains ne recevront pas en ce monde. Donnez-lui la santé, l'intelligence, l'esprit de décision et la soumission à votre loi sainte. Accordez-lui une longue existence pour Vous mieux servir. Qu'il soit hardi et fort dans le bien et qu'il ne redoute ni le rire, ni les larmes; qu'il aime le travail et qu'il soit pour sa mère, ce qu'elle a été pour moi. Tegenover Paule Guibert staat Isabelle Orlandi, een italiaansche schoonheid, l'image de la volupté. Bij uitmuntendheid une enfant gâtée. Vlug van geest, koppig, roekeloos, hooveerdig, afgunstig en kennende hare verleidende macht. Toen Jean Berlier haar voorspelt: ‘Je vois que vous épouserez un quadragénaire laid et millionnaire. Mais après le mariage, il montrera son naturel, qui est d'une avarice sordide. On est tonjours punt par où l'on a péché’, antwoordt zij: ‘Tant pis pour l'avare: Je le tromperai’. In dit cynisme ligt de sleutel, die de poorten opent, door dewelke men ieder rimpel ziet in hare ziel. Mme Orlandi hare moeder, verarmde italiaansche markgravin, heeft de zedelijke opvoeding harer dochter gegrond, met de volgende voorschriften: ‘Chérie, au bout de huit jours tous les hommes se valent. La fortune et la jeunesse sont choses passagères, mais la première seuie donne du prix à la seconde. | |
[pagina 296]
| |
De familie Dulaurens vormt den schaduwkant, overal waar de familie Guibert den lichtkant uitmaakt. Monsieur Dulaurens, rijkgeworden bourgeois, herhaalt dikwijls zijn levensdoel: - Avant tout, il faut assurer sa tranquillité. Là est le secret de la vie. Zijn zoon Clément is een adolescent gras et réjoui de dix-huit ans en zijne dochter Alice, de vrouwelijke zwakheid en willoosheid, tot hunne uiterste palen gedreven. Intusschen bestuurt Mme Dulaurens, née de Vélincourt, het huisgezin en door hare ijdelheid, eigenliefde en praalzucht, bederft zij het leven van gansch hare omgeving. Om haar doel te bereiken, wijkt zij voor niets achteruit, en met een helsch genoegen, tracht zij het eerlijke dat in haren weg komt staan, onder voorwendsel van schijnheilig purisme, door den vergiftigden moordpriem der lastertaal, aan kant te helpen. Zij denkt het geluk harer dochter te bewerken, maar in den grond, wordt altijd en overal gedreven, door haar baatzuchtig egoïsme. Nevens deze hoofdpersonen komen talrijke min uitgewrochte figuren. De dragonderlieutenant de Marthenay, slachtoffer van het rustend en roestend garnizoenleven, die, wanneer eens zijn uniform natgeregend wordt, ‘en a pour huit jours à raconter ses exploits’; Mme de Lavernay en Mme d'Ambelard, qui estimaient l'existence selon le nombre et l'importance des invitations qu'elles s'étaient ménagées; de baron d'Ambelard, met veel préjugés commodes et une ignorance sincère de la vie moderne: de geile marquis de Lavernay, nog jong van gelaatstrekken en reeds grijs van haar; Mlle de Songeon, de oude jonge dochter, Présidente honoraire de la Croix-Rouge de Savoie, du Pain de Snt Antoine et de quelques ouvroirs, die hare pachters uitperst gelijk citroenen, om op verre bedevaarten God te kunnen dienen, dans les sanctuaires à la mode. Verders, moedige landslieden, getrouwe knechten, rampzalige schooiers, baatzuchtige dorpstyrannen, intellectueelsocialiste schoolmeesters, slaafsche onderprefekten, omkoopbare anarchisten, in één woord, elke stand der huidige fransche maatschappij. | |
[pagina 297]
| |
En boven dit alles, stelt Henry Bordeaux het christen levenwaardeerend beginsel, gelijk de heilzame ster, die de Wijzen uit het Oosten, den weg naar Bethlehem toonde. Zoo doende, zet hij zijn levenwekkende leer, regelrecht tegenover de levensvreezende theorie van Schopenhauer. Jean de la Fontaine, die met den genialen blik hem eigen, den geest van zijn volk doorzag, beweerde:
La sotte vanitê nous est particulière:
C'est proprement le mal français.
La sotte vanité is sedert, in Frankrijk, niet verminderd misschien, maar heeft gezelschap gekregen van een veel gevaarlijker reismakker, die het bestaan zelf der natie bedreigt, nml. la peur de vivre. De vrees van het leven, die synthetisch begrepen wordt in deze korte samenspraak: - Ils sout pauvres, expliqua Mme Dulaurens, et ils attendent toujours des enfants. Ils en ont déjà sept et voyez! - Sept enfants! quelle horreur! fit Mlle de Songeon, en se détournant avec mépris. - C'est tenter Dieu! ajouta Mme Dulaurens. Et Mme Orlandi gazouilla: - Ils seraient jolis en peinture. Vivants ils sont encombrants et sales. - N'en a pas qui veut! murmura entre ses dents la paysanne qui avait entendu. Henry Bordeaux schildert heerlijk de kwaal en geeft terzelvertijd het geneesmiddel. Wo viel Licht ist, ist starker Schatten. De psychologische ontleding geraakt zoo ver, dat zij op een innemende wijze, levende en beleefde tooneelen, in hunne volle getrouwheid wedergeeft. Dusdanige methode, aan de wetenschap ontleend, brengt nochtans ook gevaar mede. Indien de verbazende nauwkeurigheid het merkteeken is van een groot talent, de ingeving alleen maakt een gewrocht geniaal. De grootste meesters vatten de werkelijkheid en weten die, op den toonladder hunner fantasie, over te zetten in lichter of zwaarder toon, zoodanig dat deze bewerking ze beter doet uit- | |
[pagina 298]
| |
schijnen, zonder haar innige natuur te schenden. Henry Bordeaux heeft misschien enkele zijner helden of heldinnen - inzonderheid Mme Guibert - te zeer geïdealiseerd en alzoo, gewoon zijnde des scènes vécues te teekenen en nu willende de werkelijkheid verheffen, is hij er, op sommige punten, buiten gevallen. Doch dit zijn kleine vlekjes op de groote zon. Het gewrocht in zijn geheel maakt een heerlijk pleidooi uit ten voordeele van het Leven tegen de Dood en het staat pal gelijk eene dezer zuilen, waarop de Pharaos van Egypte, de groote gebeurtenissen van hunnen tijd, gebeiteld aan hunne nakomelingen overleverden. Door een woud van driften, overspel, gemakzucht, kwezelarij, lafheid, verraad, wandelen de zedelijke reuzengestalten der Guibert's. die de ware beteekenis begrepen van het groote woordje: Leven. En altijd, nevens die bonte wemeling der zeven hoofdzonden, schrijft Henry Bordeaux, gelijk de heimelijke hand, in het feestmaal van Balthazar, het vonnis dat gesteund gaat op de verantwoordelijkheid. Hij verontschuldigt niemand, omdat, boven het dierlijk instinct, handelt de vrije wil. Zoo veroordeelt hij fatalisme en beestelijkheid. En deze strekking nogmaals, is echt traditionneel fransch. Want, niettegenstaande al de beroerten en ontkenning der laatste jaren, verrijst het classiek spiritualisme in den franschen geest immer terug, gelijk de eeuwigverjongde phoenix, die uit de asch van den brandstapel opvliegt en zegevierend roept: Post fata resurgo Om. K. De Laey. |
|