Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Treurberk Alleenig in het zwartbruin hout van 't bladerlooze winterwoud, een bleeke berk, aan 't treuren, zijn vlottend haar laat, losgesteld aan 't spelen van het windgeweld, maar weg end'weder sleuren. Hij zingt, - doch elk en hoort het niet, - zijn onbegrepen weemoedslied de droeve berk, zijn zuchten. Eene onbestemde treurnis vaart in 't hert mij, die uw aanzien baart, o berk, in 't windenvluchten! Eene angste, alsof een zerkenrij op stille graven rondom mij, kwam uit den grond gerezen; alsof daar stond benêen den berk, gebeiteld in bemosten zerk, mijn doodsbericht te lezen! - Men ziet al op het doodenveld al dikwijls op de wacht gesteld, u, arme boom, staan weenen, verbeeldend 't bitter zielgetraan dat, levenslang, - men zwoer het - aan den doode elk zou verleenen; [pagina 272] [p. 272] Verwijtend hoe 't al liegen was en hoe de tijd 't verdriet genas en hoe uit 't hart gesleten, veeleer dan uit het marmerberd aan uwen voet, de doode werd met zijnen naam, vergeten. En gij alleen, o berk getrouw, in stomme en, ach, in ijdele rouw, zijt hem nog bijgebleven, om zonder bate, menigmaal den treurnisvollen tranenval hem van uw blâen te geven. - Zoo droome ik,...en uit vriendenhand zult eenmaal op mijn graf geplant gij, grijze berk ook treuren; zal worden met uw blâen bedekt mijn grafstede, en uw lied verwekt. En zal 't met mij gebeuren?... O neen! dan op mijn graf geplant geen berk! maar een paar knien in 't zand, een kruis! en God bevolen mijn driemaal arme ziel, zoolang totdat ze wordt den heeten dwang des hellepoels ontstolen! Marcke, 12-12-1902. Caes. Gezelle. Vorige Volgende