Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903
(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||
De handelsen nijverheidscrisis in DuitschlandCrisissen zijn stoornissen in 't maatschappelijk leven, wanverhoudingen tusschen verschillende bestanddeelen van 't maatschappelijk lichaam. Met de maatschappij is het gesteld als met den mensch: zij ook kent ziekte, en kent soorten van ziekte: jaren reeds kwijnt de landbouw in de West-europeesche landen; de handels- en nijverheidsmarkt is er sedert twee jaren gedrukt; soms zijn het kredietcrisissen of geldcrisissen die haar op eens 't leven stil leggen. Velerlei oorzaken kunnen tot eene crisis aanleiding geven; wij hoeven ze hier in 't algemeen niet te onderzoeken, laten wij enkel wijzen op eene opeenvolging van gebeurtenissen bij crisissen gewoonlijk vast te stellen: in tijden van opbloei, als de prijzen hoog staan, werpen geldbezitters of zij die geld willen winnen zich op handel en nijverheid, elkeen heeft vertrouwen, de bankiers geven gemakkelijk krediet, nieuwe nijverheidsinrichtingen komen in groot getal tot stand, de bestaande worden uitgebreid, men brengt voort zooveel men kan, en bereidt zich om meer en meer voort te brengen; de koers der aandeelen wordt kunstmatig omhoog gedreven, zoodanig dat hij in geen verband meer staat met den toestand der nijverheid; | |||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
in de hoop dat de prijzen zullen blijven wat zij zijn of nog zullen stijgen, worden bij voorbaat groote hoeveelheden materiaal ingekocht. Er komt echter een tijd dat de markt de voortbrengst niet meer kan slikken, dat de prijzen niet meer stijgen. Bij de eene of andere gelegenheid ziet men het ongezonde van den overspannen toestand in; men is bevreesd, dikwijls bovenmate, 't vertrouwen, 't krediet, waardoor alleen de opbloei mogelijk was, gaat in eens verloren; banken, nijverheidsgestichten en handelshuizen die niet te vast gegrondvest zijn of onvoorzichtig te werk gingen worden weggevaagd. De storm duurt maar eenige dagen, dan komt de kalmte weer; koelbloedig gaat men de zaken na, men begint te vereffenen. Jaren zal die vereffening misschien duren, de markt zal intusschentijd slabakken, maar stilletjes aan komt alles weer op zijn plooi: nieuwe vertierwegen zullen gevonden worden, uitvindingen zullen toelaten de prijzen te verminderen, de koopkracht van 't binnenland zal stijgen. Maatschappelijke crisissen worden somtijds aanzien als een eigenaardigheid van onzen tijd, als 't gevolg van onze kapitalistische maatschappelijke inrichting. Vroeger hebben die ook bestaan, het op- en afgaan van de bevolking der steden en van het ledental der gilden is er borg voorGa naar voetnoot(1), maar de toenmalige inrichting van de maatschappij had voor gevolg dat de nood een beperkter gebied trof. Nu breiden de zaken zich gemakkelijker uit in | |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
een tijd van gebloei, de windhandel jaagt gemakkelijker ongezonde inrichtingen op. Hoe hooger de nijverheid gestegen was, des te dieper de val. Er is tegenwoordig niet veel leven in de markt der voornaamste nijverheidslanden, de Vereenigde Staten van Amerika alleen vormen eene uitzondering. Een eigenlijke crisis, wanneer we dat woord nemen in den zin van krach, van geweldigen ommekeer, van plotselinge val na 't stijgen, hebben we niet gehad. Het is veeleer eene algemeene gedruktheid van de markt. Indien we aan 't hoofd van dit opstel geschreven hebben: de handels- en nijverheidscrisis in Duitschland, dan is het niet om mee te doen met het gebruik dat maar al te licht met den naam van crisis elke stoornis, hoe klein ook, bestempelt, maar omdat de gedruktheid van de markt haren hoofdzetel heeft in Duitschland, omdat men daar het snelst was vooruitgegaan, en men daar nu ook het pijnlijkst den ommekeer gevoelt.
* * *
Vóor 1870 bestond Duitschland uit eene menigte kleine Staten zonder veel aanzien, en ten deele zeer achterlijk; nu is het eene wereldmogendheid geworden, dank zij den drang tot eenheid door de Duitsche schrijvers en hoogleeraars bij hun volk gekweekt, dank ook Sadowa en Sedan. Georges Blondel, de Franschman die stellig het best de hedendaagsche Duitsche toestanden kent, heeft gezeid dat de ontwikkeling van handel en nijverheid in Duitschland het merkwaardigste feit is der wereldgeschiedenis in de laatste dertig jaar. ‘Waar Engeland eene eeuw aan besteedde, dat heeft Duisch- | |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
land tot stand gebracht in een kwart eeuw,’ schreef drie jaar geleden het Engelsch blad Spectator. Dit is des te merkwaardiger daar Duitschland van natuurwege niet rijk bedeeld is. ‘Agriculture, industrie, commerce, tout en Allemagne ne fut créé que par le savoir et la hardiesse de l'homme’ bekent de Fransche schrijver Vict. BerardGa naar voetnoot(1). Een paar cijfers tot staving: Den 1n December 1871 waren er in Duitschland 41,058,000 inwoners; 52,279,000 den 1n December 1895; volgens de optelling van 1n December 1900 was het getal geklommen tot 56,345,000. - In 1894 werd in Pruisen de belasting op het inkomen geheven op 5,578 millioen Mark. Vijf jaren later, in 1899, was het inkomen, aan de belasting onderworpen, gestegen tot 7,257 millioen. De Kölnische Volkszeitung van 19n Oogst 1902 doet opmerken dat het gemiddeld belastingcijfer der Duitschers, onderworpen aan de belasting op het inkomen, 190,8 Mark was in 1892, 194,1 M. in 1896 en 234,3 M. in 1900. - De loonen, van 1895 tot 1900, zijn merkelijk gestegen, alhoewel wij moeten bijvoegen dat de huishuur en de prijs der levensbehoeften meteen snel omhoog gegaan zijn. - Het handelsverkeer is in deze laatste dertig jaar meer dan verdubbeld. - In 1870 had Duitschland 20,000 kilometers spoor, in 1900 50,511 - In 1876 bezat Hamburg 443 booten metende 219,500 ton. In 1900 was het getal booten geklommen | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
tot 802 met eene tonmaat van 988,650. Dus eene toename van 354%! Daarbij weze nog aangestipt dat het meerendeel stoombooten zijn, nieuw gebouwd, dus met de jongste verbeteringen. Duitschland bezit tegenwoordig de machtigste en snelstloopende booten der wereld. ‘Unsere Zukunft liegt auf dem Wasser’ heeft Keizer Willem II reeds herhaalde maal verklaard, daarom treedt hij persoonlijk op waar het de oorlogsen nijverheidsvloot geldt. - Wilt ge nog eenige getallen met betrekking tot bijzondere nijverheden? De textielnijverheid, die hare voortbrengselen de wereld rond zendt, bezigt een millioen werklieden. In 1890 was de opbrengst der steenkoolmijnen 70,237,000 ton; tien jaar later 109,993,000 ton. In de laatste 15 jaar is de voortbrengst van gegoten ijzer met 60% vermeerderd; 897,000 ton staal werden in 1881 voortgebracht, in 1899 6,317,000 ton. Het kapitaal der electrotechnische winningen werd in 1898 geschat op 240 millioen Mark en in 1900 op 520 millioen. Voor de chemische nijverheid staat Duitschland ver vooraan. Vroeger werden de Anilinverwen gewonnen uit Zuidersche planten, in 1900 voerde Duitschland er voor 76 millioen Mark uit, gewonnen uit teer.
Langen tijd heeft men op dien bloei niet genoeg gelet: cheap and bad, goedkoop en slecht, zegden de Engelschen, tot dat Edwin Williams, in 1897, die gerustheid geeselde in zijn Made in Germany. ‘Het meesterschap in nijverheidszaken, schreef hij, dat Groot Bretagne toebehoorde en dat tot hiertoe als | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
eene onomstootbare waarheid gold, zal weldra nog enkel eene overlevering zijn.’ De internationale tentoonstelling te Parijs, in 1900, was voor de Duitsche nijverheid een zege.
* * *
Maar alle groote opbloei draagt in zich zelf besloten de kiem van een ommekeer. Na de Gründungsperiode van 1871 en 1872, te wijten aan de overwinning en aan de Fransche 5 milliards, heeft Duitschland den krach van 1873 en de daaropvolgende langdurige drukking gekend. Na de buitengewoon vette jaren 1888 en 1889 kwamen de magere 1890 tot 1894; zooals het van 1895 tot 1900 ging kon het niet blijven duren. En wonder, niemand verwachtte zich aan de crisis: de verslagen der handelskamers voor 1900, alhoewel zij een zekeren stilstand in de zaken vaststellen, zien de toekomst rooskleurig in: ‘er bestaat geene enkele reden om eene ter neerdrukking van onze economische ontwikkeling te voorzeggen,’ schreef de handelskamer van Hamburg den 31 December 1900Ga naar voetnoot(1); de beurs, gewoonlijk wel ingelicht over het minste nieuws, behield de hooge koersen; de banken bewaarden hun vertrouwen en gaven maar altijd krediet; de troonrede bij het openen van den Pruisischen Landtag, in Januari 1901, wees op de overdrevene vrees voor de crisis. Maar de crises, in 1900, stond aan de deur, niet enkel in Duitschland, ook in Engeland, dat leed onder den Zuid-Afrikaanschen oorlog, in Rusland dat als nijverheidsstaat aan de groote verwachtingen niet beantwoordde die men er in had gekoesterd, in | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
Belgie waar de ijzernijverheid kwijnde en milioenen spaargeld verloren gingen in Congoleesche en Russische waardenGa naar voetnoot(1). Duitschland werd bijzonder getroffen, omdat daar de opbloei zoo groot was geweest in de laatste jaren. In 1899 stonden er de prijzen buitengewoon hoog:
In 't begin van 1900 waren de werkhuizen in vollen gang. Met April kwam de vrees voor Amerikaanschen invoer: eenige ijzerfabrieken werden in de Vereenigde Staten gesloten, de Amerikaansche markt, zei men, kon de opbrengt niet meer slikken en zou het te veel naar Europa en namelijk naar Duitschland zenden om er tegen welken prijs ook afgezet te worden. Dit bleek nu echter weldra ongegrond, maar het vertrouwen was geschokt en de zaken kwamen stilletjes aan weer op hun plooi, toen, half Oktober, twee hypothekenbanken de Pruisische Hypotheken Aktienbank en de Deutsche Grundschuldbank ineen vielen. Zij waren hunne standregelen te buiten gegaan, hadden geleend tegen minderwaardige hypotheken en aan maatschappijen die met hun geld windhandel dreven. Bilderdyk's De misdaad van een lid is 't algemeene wee vond hier ook toepassing. | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
Elkeen wilde zich van zijne pandbrievenGa naar voetnoot(1) ontdoen, ook degelijke hypothekenbanken leden er onder; daar zij geen pandbrieven meer aan den man konden brengen konden zij ook aan de ondernemers niet meer leenen en zoo moesten de bouwnijverheid en met haar den steen- ciment- hout- en ijzerhandel het uitboeten. Met Januari 1901 begint eene droevige reeks van bankongevallen: den 4n Januari failliet der bank Marx zonen te Darmstadt, den 16n Januari verliest de Creditbank van Frankenland, te Ansbach, éen millioen Mark, weggescheerd door den bestuurder; den 11n Maart wordt de bank Albert Holz te Breslau gerechtelijk gesloten; den 24n Maart gaat de bankier Schalm, te Lüben, op de vlucht. In Mei krach van twee nauw met elkander verbonden hypothekenbanken de Pommersche Hypotheken Aktîenbank te Berlijn, nog kort te voor tot hofbank der Keizerin benoemd, en de Mecklenburg-Strelitzsche Hypothekenbank. Onnoodig de reeks te volledigenGa naar voetnoot(2). De opschudding nam toe toen in Saksen eene ware bankcrisis uitbrak: in Juni moet de Kreditanstalt für Industrie und Handel te Dresden, eene bank met 20 millioen M. kapitaal, hare betalingen schorsen. Zij had zich te innig verbonden met de Elektricitätsgesellschaft vorm. O.L. Kummer te Dresden die ook niet meer vooruit kon, en failliet werd verklaard. Als of de maat nog niet vol was sprong, den 26n Juni, de welbekende en oude Leipziger Bank. Al wie geld in de banken had wilde het natuur- | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
lijk seffens terug hebben: zoo moest de Dresdener Bank in twee dagen 10 millioen M. uitbetalen. Gelukkig hebben de banken, bijzonder de groote Berlijnsche banken, zich goed kunnen houden, dank ten deele aan de hulpvaardigheid van de Reichsbank. In 1902 heeft de geldbelegging bij de groote Berlijnsche banken zelfs toegenomen; verscheidene onder hen hebben hun kapitaal vermeerderd. Na 1901 springen er geen banken meer. We moeten echter wijzen op de menigvuldige ontvreemdingen begaan door kassiers en bedienden met den dienst der bewaargevingen gelast. Men is het eens om als beste middel van toezicht een verlof van drie of vier weken voor te schrijven, door alle beambten te nemen; gedurende dien tijd zou een ander hunnen dienst waarnemen en alzoo natuurlijk met hunne handelwijze bekend geraken.
De crisis is bij de banken begonnen, dat wil nu echter niet zeggen dat de andere nijverheden gespaard bleven. De banken hebben veel geleden ten deele omdat de nijverheid leed waarmede zij zich te nauw hadden verbonden. In 1901 is een ‘Reinigungsproces’ begonnen dat vele kapitaalzwakke of slecht ingerichte werkhuizen heeft doen verdwijnen. Alle takken der nijverheid werden niet evenveel geteisterd: de chemische nijverheid heeft altijd voort gebloeidGa naar voetnoot(1), de koolmijnen hebben lange maanden door hunne hooge prijzen weten te behouden; de gemengde nijverheden, die gansch de voortbrengst van hunne waar beheerschen, die ze zelf winnen als ruwe | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
stof, als materiaal, ze tot halffabrikaat verwerken en ze dan ook voor de markt gereed maken, hebben minder geleden omdat zij niet afhingen van de voortbrengers van materialen of halffabrikaten; de textielnijverheid leed reeds sedert 1900 onder de daling der wolprijzen en de toestand voor haar is niet verbeterd; er werd merkelijk minder gebouwd; maar de twee nijverheden die bijzonder van de laatste crisis geleden hebben zijn de electrotechniek en de ijzernijverheid, juist de twee die van 1895 tot 1900 het snelst waren opgekomen. * * * Het is lastig om te bepalen hoeveel de Duitsche nijverheid bij die crisis heeft ingeschoten. ‘Van ongeveer 600 Aktiemaatschappijen, wier verslagen ik heb kunnen inzien en die als typisch mogen gelden, waren er 23 ten honderd, die in 't jaar 1901 geen winstaandeel uitbetaalden, voor 43% was er eene ten deele merkelijke vermindering, enkel 8% hadden eene verhooging aan te stippen.’Ga naar voetnoot(1) In de persoonlijke ondernemingen, die gewoonlijk over minder kapitaal beschikken, zal de toestand waarschijnlijk nog erger zijn. Het getal der nieuw gestichte nijverheidsmaatschappijen is merkelijk gedaald
De werklieden hebben veel geleden: volslagene werkeloosheid is niet zooveel het gevolg geweest der crisis als wel vermindering van werkuren en van werkdagen. | |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
Op 't einde van 1901 hoopte men dat de slechtste tijd door was, dat verbetering aan de deur stond; men heeft echter weldra die hoop moeten opgeven: de eerste maanden 1902 zijn nog slechter geweest dan de voorgaande. De kolennijverheid die tot dan toe was gespaard gebleven dank aan de hooge, de overdrevene prijzen die zij behouden had, heeft hare werkuren moeten inkrimpen en 10,000 werklieden afdanken, daar de ijzernijverheid, een harer bijzonderste verbruikers, in zoo moeilijken toestand verkeerde. Wij mogen nochtans de zaken niet te zwart inzien: in de tweede helft van 1902 zijn sommige nijverheidstakken weer beginnen botten, het getal der faillieten is niet te veel gestegen, de opbrengst der belasting op het inkomen is goed gebleven, de stortingen in de spaarkassen zijn eerder vermeerderd. Uit dit laatste feit dient nu ook geen overdreven besluit getrokken: in tijden van crisis wordt veel geld uit de nijverheid gehaald om het zekerder te beleggen; men verkoopt nijverheidswaarden en vergenoegt zich met kleiner kroos. * * *
Over de oorzaken der crisis werd en wordt nog in Duitschland menig blad papier zwart gedrukt, zonder dat men het altijd eens is. Wij wijzen hier op eenige der voornaamste. Creta, Cuba, China en Zuid-Afrika laten wij buiten spel. Sommige schrijvers overdrijven het belang dier overzeesche gebeurtenissenGa naar voetnoot(1). Eenigen invloed hebben zij wel zeker op den | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
buitenlandschen handel geoefend, maar men vergete niet dat 7% van den Duitschen uitvoer binnen Europa blijft; 9% is bestemd voor de Vereenigde Staten van Amerika, enkel 14% voor de overige wereldstreken. Uit den Zuid-Afrikaanschen oorlog heeft de Duitsche nijverheid eerder voordeel getrokken, Engeland kocht immers meer ijzer en oorlogstuig aan.Ga naar voetnoot(1). Het jaar 1901 heeft duidelijk getoond dat de oorzaak der crisis in eene verregaande overvoortbrengst te zoeken is, zoo schrijft Rich. CalwerGa naar voetnoot(2), en indien er onderscheid moet gemaakt worden wat de verschillende takken der nijverheid betreft, indien andere oorzaken ook hun deel gehad hebben, de overvoortbrengst blijft op den voorgrond. De markt heeft de voortgebrachte waar niet kunnen slikken. Van 1895 toch tot 1899 is, volgens de schatting van Calwer, de voortbrengingskracht der Duitsche nijverheid toegenomen met 38,56%Ga naar voetnoot(3). Ten andere, er werd veel gewerkt door de fabrieken; de mecanieknijverheid en de electrotechniek, die zulke groote uitbreiding genomen hadden, brachten veelal machines voort waarmede nieuwe fabrieken zouden in gang gestoken worden of bestaande vermeerderd; eens die voorwerken geindigd moest er stilstand komen. - Het opjagen van de nijverheidwaarden is met de overvoortbrengst nauw verwant. De koers der waarden werd zoodanig omhooggedreven dat hij in geen verband meer stond met den toestand der nijverheid; zoo berekent Dr. Eberstadt dat er, den 1n Januri 1895, aan | |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
de Berlijnsche beurs, aandeelen van mijn- en ijzernijverheden, met eene gezamelijke naamwaarde van 661 millioen Mark, 777 millioen Mark gecoteerd werden. Vijf jaar later, den 1n April 1900, waren diezelfde aandeelen gecoteerd aan 1475 millioen!Ga naar voetnoot(1) Groote nijverheidsgestichten konden zich niet beperken tot hun eigen vak; zij begonnen aan financiezaken te doen, stichtten nieuwe maatschappijen, hervormden reeds bestaande om winst te trekken uit het verkoopen der aandeelen. Het maatschappelijk kapitaal werd soms zonder reden vergroot, alleen om aan de aandeelhouders toe te laten geld te slaan uit den hoogen koers. De nieuwe aandeelen werden aan naamwaarde aan de oude aandeelhouders afgestaan, die alzoo, zonder er iets voor te moeten doen, eenen dikken stuiver in den zak staken, maar ook hunne inrichting met een te groot kapitaal belastten. - Overvoortbrengst treedt in wanneer de voortbrengst niet meer in verband is met het verbruik, wanneer er geene koopers voor het voortgebrachte gevonden worden. De bijzonderste kooper voor de Duitsche nijverheid is de Duitsche bevolking, en als machtigst bestanddeel der bevolking, de klasse der arbeiders. Mogen de socialisten nu ook een overdreven belang hechten aan de koopkracht der werklieden, zeker toch is dit belang aanzienlijk: de arbeidersbevolking is de bijzonderste verbruikster. Welnu, de koopkracht van de Duitsche werklieden is niet gestegen met de vermeedering der voort- | |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
brengst; van 1895 tot 1900 zijn de loonen omhoog gegaan, maar tevens ook de prijs van de allernoodwendigste behoeften, en toen de crisis gekomen is en de loonen daalden, zijn de prijzen - bijzonder huishuur en levensmiddelen - niet in evenredigheid verminderdGa naar voetnoot(1). - De beurswet van 1896 draagt ook een deel der schuld in de Duitsche crisis. Zij ontstond met het doel ware misbruiken te keer te gaan en de terneerdrukking van de graanprijzen te vermijden. In haren blinden iever ging zij te ver. Het verbod beurstermijnhandel te drijven in sommige waren had voor gevolg de speculatie van de termijnmarkt naar den contanthandel te verplaatsen, en te beletten dat de termijnzaken hunne rol speelden als tegenhanger van den haussehandel. Om beurstermijnzaken te doen moeten, sedert 1896, kooper en verkooper in het beursregister ingeschreven zijn, zoo niet hunnen zij hunne verhandelingen door de rechtbanken niet laten bekrachtigen. Welnu het is maar bij uitzondering dat handelaars en speculanten zich laten inschrijven. En het gevolg hiervan? Zoolang de zaken goed gaan, wordt de nietigheid der verhandelingen niet ingeroepen, men heeft vertrouwen, men wint geld; wanneer echter de kansen keeren, herinneren de verliezers zich maar al te gemakkelijk dat de wet den termijnhandel voor niet ingeschrevenen verbiedt en zij beroepen zich hierop om hunne verplichtingen niet na te komen. Onnoodig te steunen op de onzekerheid in de | |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
verhandelingen die hieruit voortvloeit. Gevallen als het volgende zijn niet van aard om 't vertrouwen te vestigen. Den 27 Februari 1899 kocht een bankier van Mülheim aan den Rhijn van den bankier Samuel Zielenziger te Berlijn een nijverheidsaandeel aan den prijs van 8200 Mark, levering te nemen dagelijks, tot 1 Mei 1899. Hij neemt levering en betaalt 8200 M. In den loop van 1900 was het aandeel gestegen tot boven de 20,000 Mark. Toen het. in Augustus 1901, tot beneden de 1000 Mark gevallen was, schreef onze Mülheimsche bankier aan zijnen verkooper dat dergelijke termijnzaken door de wet verboden zijn, dat hij dus zijnen verkooper verzocht hem per keerenden bode de 8200 M., tegen terugname van het aandeel, weer te zenden, dat hij anders ‘ongelukkiglijk zou verplicht zijn’ terugbetaling vóor de rechtbank te vorderenGa naar voetnoot(1). Ziedaar dus de kooper die zijn gekocht aandeel aan 20,000 M. verkoopen kon en zijn verkooper dwingt hem de 8,200 M. terug te geven tegen eenen titel dien hij, aan den prijs van den dag, 1000 M., kan koopen! - De banken hebben veel bijgedragen om den wonderen opbloei van handel en nijverheid mogelijk te makenGa naar voetnoot(2). In Duitschland, meer dan in andere landen, zijn de bankiers in innig verkeer met de nijverheid; zij hadden volle vertrouwen en gaven maar altijd krediet. Zoolang de opbloei duurde had men enkel lof over | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
voor de banken, en 't waren stemmen in de woestijn die vermaanden, zooals de Frankfürter Zeitung het deed in 1898 ‘wij leven enkel op het krediet’. Toen de ommekeer kwam, en de banken eerst en vooral er door getroffen werden, zag men in dat zij te ver gegaan waren en velen wilden nu alle schuld op de banken leggen: zij hadden te kwistig de middelen verschaft voor de overspanning en den windhandel. In den roes van de ontwikkeling en den opbloei hebben de banken zich laten meeslepen; dat zij veel krediet vergunden was bijna onvermijdelijk; maar van zware onvoorzichtigheid zijn zij niet vrij te pleiten. Wij willen hier enkel wijzen op den ondergang van die oude, welbekende Leipziger Bank, gesticht in 1839, die in 1898 haar kapitaal tot 48 millioen Mark verhoogd had en in 1900 rond de 15 millioen M. reserve bezat, dus beschikte over een eigen bedrijfskapitaal van 63 millioen M. Zij ging failliet omdat zij te nauw aangespannen was met de Aktiengesellschaft für Trebertrocknung te Cassel. Deze maatschappij, in 1889, kwam tot stand met een kapitaal van 350,000 Mark om draf en beetraapsel te droogen. Zij had brevetten aangekocht om hout te stoken en zou wonderen verrichten. Zustermaatschappijen werden gesticht in Duitschland, Noorwegen, Bosnië, Frankrijk, Italië, Rusland, enz. In de algemeene vergaderingen, van 1895 af, werden valsche berichten voorgelegd die den toestand als bijzonder gunstig deden uitkomen en zoo gelukte men er in de aandeelen die, in 1895 aan 144% gecoteerd werden, omhoog te drijven, in November 1896, tot 895%. | |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
Aan zulke maatschappij had de Leipziger Bank 89,4 millioen M. geleend, veel meer dus dan geheel haar bedrijfskapitaal beliep. Zij moest vallen zoodra men den waren toestand zou inzien. Dr. Lindeberg overdrijft wanneer hij zegt: ‘eine jede hat ihr Kassel’Ga naar voetnoot(1), dat elke bank haar Kassel heeft. Wij kunnen hem echter bijstemmen wanneer hij schrijft dat de ‘veel te enge verbinding met de nijverheid... eene algemeene verschijning is in het Duitsche bankwezen’.Ga naar voetnoot(2) - Banken die zonder voldoende waarborg groot krediet toestaan, ondergaan meer dan goed gewaarborgde banken den invloed der vrees. Zoohaast zij beginnen te vermoeden dat er gevaar is snijden ze in eens alle krediet af: vroeger gaven zij er te veel, nu geen meer. Zoo ging het ook in Duischland. Wanneer de banken den ommekeer gewaar werden weigerden zij alle krediet, en zoo verergerden zij nog den toestand. Dr. R. Koch, voorzitter der Duitsche Reichsbank, beweert zelfs dat ‘uit dit mistrouwen bijna de gansche crisis ontsproten is’.Ga naar voetnoot(3) Dat de geldbezitters ook hun vertrouwen verloren wanneer zij vernamen hoe sommige banken te werk gingen en welke windhandel en bedrog er gepleegd werden, valt niet te verwonderen. Bracht het onderzoek over de Pommersche Hypothekenbank de schandaligste misbruiken niet aan den dag? Wat moest men denken toen de waarheid uit- | |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
kwam over de Kasselsche drafmaatschappij? Een enkel voorbeeld nog van bedrog, bij het omsmelten van persoonlijke fabrieken in Naamlooze Maatschappijen: Terlinden, vroeger slotmaker te Duisburg, had op die wijze verscheidene handelsmaatschappijen tot stand gebracht. Hij wist elkeen te doen gelooven dat de zaken uitstekend meewilden, legde valsche bilans voor, verdeelde groote winsten, dreef zoo den koers zijner aandeelen omhoog en kreeg bij belangrijke Berlijnsche banken groote voorschotten op neerlegging van aandeelen. Hij maakte valsche aandeelen, zoodanig dat hij er dubbel zooveel had dan er hadden mogen zijn en sloeg er eenen valschen fiskalen stempel op. Zonder argwaan gaf men maar altijd krediet, tot dat, zekeren dag, de maat overliep. Terlinden, failliet verklaard, vluchtte naar de Vereenigde Staten van Amerika en liet verscheidene millioenen schuld na! - Als eene der oorzaken van de crisis worden door sommigen ook de Kartellen beschouwd. Kartellen zijn bonden van voortbrengers die door de vereeniging betere verkoopvoorwaarden trachten te bekomen. Men is het niet eens over eene nauwkeurige bepaling van Kartel. Gewoonlijk onderscheidt men tusschen: Vereenigingen, Vereine, Verbände, waar de nijveraars sommige gezamenlijke belangen bespreken met betrekking tot de toltarieven, de vervoerkosten, het krediet aan de klienten toe te staan, het weren van slechte betalers, het vaststellen van een minsten prijs, enz. Zoolang zij in de Vereeniging blijven zijn de leden zedelijk verplicht de genomen besluiten na te | |||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||
komen; staan deze hun niet aan, zij hebben slechts hun ontslag te nemen. Wat men in Duitschland Konvention heet is eene inniger vereeniging. Hier verplichten zich de leden uitdrukkelijk de genomen besluiten na te leven, bijzonder aangaande de minimumprijzen, en als bekrachtiging van hunne verplichting leggen zij zich straffen op, zij geven b.v. aan een vertrouwd persoon, aanvaarde wissels die in omloop zullen gebracht worden indien zij hunne verplichtingen niet nakomen. Kartellen gaan nog verder: hier regelt men de voortbrengst en gewoonlijk ook den verkoop: de leden zien er van af zelf hunne waar aan den man te brengen; geheel hunne voortbrengst leveren zij aan den bond. Deze oordeelt wat er kan verkocht worden en bepaalt hoeveel elk aangeslotene mag voortbrengen. Behoudens die beperking blijven de leden vrij hunne wijze van voortbrengst in te richten naar goeddunken. In de trusts is dit overblijfsel van meesterschap en zelfstandigheid gansch opgegeven; elk lid wordt door de gemeenschap geheel opgeslorpt; de trust is eene nieuwe maatschappij, waarvan de deeluitmakende nijverheden slechts de aandeelhouders zijn, met éen beheer dat de gansche voortbrengst regelt. Sedert jaren had men de goede gevolgen der Kartellen voorspeld, zij zouden een einde stellen aan de ‘Anarchie der Production’, de voortbrengst regelen op het verbruik, zorgen dat alleen het noodige voortgebracht wordt en zoo de nijverheidscrisissen voorkomen; zij zouden de algemeene onkosten verminderenen de groote schommelingen, het op- en afgaan der prijzen beletten, met die tamelijk gelijk te houden. | |||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||
‘Voor de jaren 1901 en 1902 kan het bestaan van ongeveer 450 Kartellen vastgesteld worden. De meeste Kartellen komen voor in de mijn-, ijzer-en metaalnijverheid, in de chemische nijverheid en de textielnijverheid.’ Zoo sprak, den 14 November 1902, de minister van binnenlandsche zakenGa naar voetnoot(1). Niet tegenstaande die Kartellen is de crisis in Duitschland toch uitgeborsten en, wat erger is, menigeen wijt het ten deele aan de Kartellen: zij hebben, zegt men, de prijzen in het binnenland omhoog gedreven en hoog gehouden, spijts den slechten toestand waarin de nijverheid verkeerde; zij hebben de verbruikers, die van hen afhingen, verplicht contracten aan te gaan voor lange maanden; in 't buitenland hebben zij veel goedkooper verkocht dan in 't binnenland, zoodanig dat er op de Duitsche markt concurrentie bestond met vreemdelingen, die Duitsche waar verarbeid hadden. Wij zullen hier geen breedvoerig oordeel vellen over de Duitsche Kartellen; zij zijn nog veel te weinig gekend; het enkwest, door den Pruissischen handelsminister ontworpen, zal, is te hopen, hier meer licht brengenGa naar voetnoot(2). Zeggen wij enkel dat de Kartellen, onzes inziens, noch den lof noch den blaam verdienen hun toegeworpen. Zij hebben het verbruik niet kunnen overzien, de voortbrengst niet voldoende kunnen regelen, zij zijn geen ‘valschermen’ geweest voor de crisis zooals het Prof. Brentano voorzeid had. Van eenen anderen kant moet bekend worden, | |||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||
dat zij zich in het buitenland van hunne overvoorbrengst hebben moeten ontlasten, in Duitschland konden zij die niet kwijt geraken; men mag ook niet vergeten dat vrijgebleven nijverheden, niet bij een kartel aangesloten, de prijzen even hoog hebben gehouden als de kartellen. De Pruisische Staatskoolputten hebben even duur verkocht als het kolensyndicaat van Essen; zoo heeft ook het beheer der Belgische spoorwegen, in 1900, de kolen duurder betaald dan de PruisischeGa naar voetnoot(1). * * * Toen de crisis uitbrak zijn er geen geneesheeren te kort geweest om de diagnose der maatschappelijke ziekte op te maken en middelen voor te schrijven ten einde, in 't vervolg, de zieke te voorkomen. Eene bespreking dier verschillende voorschriften zou ons veel te ver leiden. Vestigen wij echter de aandacht op sommige onder hen. Theoretisch gesproken is het misschien mogelijk crisissen te voorkomen. In feite schijnt het wel lastig: als de prijzen goed zijn tracht elkeen er profijt uit te trekken, de nijveraars vergrooten hunnen inrichtingen, nieuwe fabrieken worden gebouwd, de windhandel gaat zijnen gang; men hoopt altijd maar voort koopers te zullen vinden, 't verbruik kan men niet overzien, en zoo wordt de crisis gebroeid. Dat wil nu echter niet zeggen dat er niets te doen is om de crisissen, zooveel mogelijk, te vermijden en hare hevigheid te temperen. | |||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||
Het onderzoek over de Kartellen zal, is te hopen, in hunne handelingen klaar laten zien. Daarna zal men middelen kunnen beramen om de misbruiken te keer te gaan: 't zij schorsing der tollen of vermindering van den vervoerprijs, wanneer de kartellen van hun monopolium misbruik maken om de prijzen op te jagen, 't zij verplichte bekendmaking van de beslissingen door de kartellen genomen, 't zij nog inrichting, tegen de kartellen, van bonden van verbruikers, of zelfs het stichten van fabrieken rechtstreeks door de verbruikersGa naar voetnoot(1). Dat de beurswet van 1896 dient gewijzigd te worden om den handel minder te belemmeren en meer zekerheid aan de zaken te geven, is buiten kijf. Veel kan er verbeterd worden in het bankwezen. Het is te hopen, dat de crisis aan de bankbeheerders zal doen inzien dat zij niet te licht krediet moeten geven aan nijverheidsinrichtingen zonder voldoende waarborg of zekerheid; dat zij er alle belang bij hebben, willen zij vertrouwen inboezemen, het jaarlijks toezicht hunner verhandelingen ernstig in te richten en balansen op te stellen waaruit men wijs worden kan. Prof. Ad. Wagner heeft, in dit opzicht, eene reeks voorstellen gedaan waarmee velen het niet zullen eens zijn, maar die toch ernstig dienen in aanmerking genomen te wordenGa naar voetnoot(2). Hij zou namelijk willen dat de banken maandelijks of driemaandelijks een overzicht hunner zaken openbaar maken, opgesteld evenals | |||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||
de jaarlijksche balans, volgens ambtelijke voorschriften, zoodanig dat ze werkelijk over de verhandelde zaken inlichten. Hij verlangt ook de inrichting van een staatstoezicht, dat altijd kennis zou mogen nemen van de boeken der banken, ingericht als handelsmaatschappijen, en dat ten minste eenmaal 's jaars de boeken zou moeten nazien. Herhaaldelijk werd in dezen laatsten tijd gewezen op het onvoldoende toezicht over de werkzaamheden der handelsmaatschappijen; sommige mannen zetelen in zoovele toezichtsraden dat het hun volstrekt onmogelijk is hun ambt ernstig uit te oefenen; om eene boekhouding na te zien, moet men met het boekhouden vertrouwd zijn, en hoe dikwijls gebeurt het niet dat leden van toezichtsraden daar niets van weten en zich er toe bepalen met aanwezigheidspenningen te trekken, of het hun toekomende aandeel in de winsten? Om die misbruiken te keer te gaan verlangt Wagner toezichters van beroep, door den Staat benoemd. Dat voorstel zal zoo licht niet aangenomen worden; ware het niet mogelijk een vrij toezichtsbureel in te richten, uit vakmannen bestaande, tot wie zich banken en maatschappijen zouden kunnen wenden om hunne boeken te laten nazien: iets wat stellig het vertrouwen zou bevorderen? Een laatste woord over het volkshuishoudkundig onderwijs dat in hoogere handels- en nijverheidskringen meer diende verspreid te worden. ‘Onze groothandelaars en nijveraars, schrijft Steinberg, bestuurder der Westduitsche bank, hebben over het algemeen eene te geringe theoretische opleiding ontvangen; veelal hebben zij noch van de zoo leerrijke | |||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||
volkshuishoudkundige geschiedenis, noch van de machten die de maatschappij vooruitstooten, voldoende kennis... Ware het mogelijk aan alle groote kooplieden, zij wezen nu bestuurders van banken, handelshuizen of nijverheidsinrichtingen, die staathuishoudkundige kennis mede te deelen waardoor zij “de teekenen kunnen erkennen door de bank- en handelsstatistiek en de voorspellende vinger der wetenschap gegeven” dan zou eene crisis als de tegenwoordige voortaan bijna niet meer mogelijk zijn’.Ga naar voetnoot(1) * * *
Jozef zag in zijnen droom zeven vette koeien, gevolgd door zeven magere. In de volkshuishoudkunde is het dikwijls anders: er komen niet altijd 7 vette jaren en gewoonlijk zijn er meer magere. Alhoewel de toestand reeds verbeterd is en men mag verhopen het slechtste achter den rug te hebben, toch is de markt nog altijd zonder veel leven en er is geen reden om te denken dat dit spoedig zal veranderen. Zelfs zien sommigen de toekomst in 't zwart. Zal Duitschland het kunnen volhouden tegen de Amerikaansche wedijvering? ‘L'Amérique est trop bien pourvue par la nature pour que l'Allemagne disgraciée puisse lui tenir tête’Ga naar voetnoot(2). Ten andere, wordt nog beweerd, ‘cette crise allemande aura son influence dans les affaires internationales: économiques et politiques, les conséquences en peuvent | |||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||
être graves pour l'Europe entière. L'Allemagne prospère fut pacifique. Que sera l'Allemagne embarrassée? Ce furent les embarras du commerce anglais qui firent la puissance d'un Chamberlain et le succès de l'impérialisme en Angleterre’.Ga naar voetnoot(1) Enkel de profeten hadden de gaaf de toekomst te voorspellen. Wij zien echter de zaken zoo niet van de donkere zijde in. Indien het Cheap and bad, goedkoop en slecht, vroeger wel van toepassing was op sommige Duitsche waren, nu toch is de Duitsche nijverheid hare kinderjaren door, en nergens elders is de handel zoo goed geschoold als in Duitschland.Ga naar voetnoot(2). Wij gelooven dat de Pruisische handelsminister den juisten toon aansloeg toen hij, den 10n November 1901, te Düsseldorf zei: ‘Ik behoor niet tot degenen die den tegenwoordigen toestand met vrees inzien. Wij hadden waarlijk, gedurende de laatste vijf jaar, te veel ondernomen.... Wij hadden een tijd van ingetogenheid noodig om weer het evenwicht te herkrijgen. Nu moet het verstoorde evenwicht tusschen de voortbrengst en het verbruik hersteld worden. Het zal lang duren, wij moeten geene schitterende uitslagen verwachten in de eerste jaren. Maar laten wij geen moed verliezen: Duischland zal die crisis te boven komen.
15 Januari 1903. E. Vliebergh. |
|