| |
| |
| |
| |
Boekennieuws
Sprokkelingen van verscheiden aard, door Kanunnik Daems, der Abdij van Tongerloo. - Uitgave van De Seyn-Verhougstraete. Aalst, 1902. fr. 3.00.
Sedert maanden ligt dit boek op mijn werktafel. Drukker, uitgever en schrijver hadden meer spoed verdiend. Want met zijn bebloemden en toch smaakvollen omslag in kleurdruk, zijn sierlijk gezetten binnentitel, zijn grillige omlijsting van elke bladzij met een bleekgroene slingerlijn, en voorop het beeld van den schrijver, treffend van gelijkenis, doet dit met zorg gedrukte boek eer aan de heeren Verbeke-Loys, van Brugge. aan welke De Seyn, - van wie 't bekend is hoe hij gesteld is op sierlijke uitgaven, - den druk vertrouwde.
Eigenlijk had ik het werk reeds vijf, zes maanden geleden dienen te bespreken; telken jare, als de prijsdeelingen nakend zijn, hoort men oversten van onderwijsgestichten klagen over de moeilijkheid om geschikte Nederlandsche werken te vinden. Dit is er een, waarvan wij zouden wenschen dat het als prijsboek in vele handen moge komen, en waarvan wij gerust mogen verzekeren dat de jonge lezers er veel gewin voor hart en geest en karakter zullen opdoen. -
Le mieux est l'ennemi du bien, zegt de Franschman. Zou 't niet veel beter zijn, dacht ik, ter gelegenheid van deze Sprokkelingen, in samenhang geheel den letterkundigen arbeid van den veelzijdig begaafden Norbertijner te behandelen? In zijn proza, en in zijn verzen is zooveel dat men met nieuw genoegen nog eens herleest, en waarop anderen te mogen wijzen een genoegen te meer is. Intusschen bleven de Sprokkelingen onbesproken, in afwachting dat ook al 't andere besproken zou worden; en al kan ik nu voorzien dat binnen niet heel lang deze voorgenomen studie gereed zal zijn, mag ik toch niet langer uitstellen een woord aan den bundel te wijden, die er toe de aanleiding zal gegeven hebben.
Sprokkelingen bevat voornamelijk twee soorten van opstellen: een vijftal redevoeringen, en een drietal levensschetsen van
| |
| |
bevriende letterkundigen. Voorts enkele stukjes van geringeren omvang en ondergeschikt belang: of men dient te schrijven waard, ofwel weerd? - over Nolet de Brauwere's spottend afbreken van Heremans' geleerde reputatie, - alsmede verscheidene bibliographische berichten in den schoot der Koninklijke Vlaamsche Academie voorgedragen.
Evenzeer als om zijn geest en humor, is Kan. Daems sinds lange jaren in Brabant en Antwerpen om zijn redenaarstalent bekend. Beide om haar inhoud en om haar vorm zal men met genoegen kennis nemen van de vijf aanspraken, in de Sprokkelingen opgenomen. Voor de Vereenigde Jongelings-patronagen der stad Antwerpen behandelde hij als onderwerp: de Toekomst; voor den Nederduitschen bond, in dezelfde stad, sprak hij over wat de Vlaamsche beweging is en zijn moet; op de prijsuitreiking in de Sint-Lucasschool te Gent, betoogde hij, sprekende over het Inzicht in de Kunst, hoe deze moet ten doel zich stellen, bij 't streven naar hooger, den Schepper hulde te brengen, den kunstenaar zelf te veredelen, en bij te dragen tot de verzedelijking van den evenmensch; Onze Boeren: zoo luidt de titel der gloedvolle verheerlijking van den moed en de vaderlandsliefde der Kempische ‘Brigands’, uitgesproken in S. Waldetrudiskerk te Herenthals, bij het Jubelfeest van den Boerenkrijg, in Augustus 1898; hierop volgt Eene Eeuw van Strijd: de leerrijke redevoering door Kan. Daems in de plechtige openbare zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie uitgesproken, nu twee jaar geleden, en waarin een breed tafereel wordt ontrold van de geschiedenis der Vlaamsche beweging, tot op heden.
Het meest bevielen ons de twee laatstgenoemde verhandelingen. De vele feiten die daar kort verhaald, of herinnerd worden, maken ze ter lezing beter geschikt, al is het best mogelijk, ja waarschijnlijk, dat de kunst des sprekers, het oratorische, de kleur van woord, en toon, en gebaar, in de vorige toespraken meer gelegenheid had zich te ontvouwen.
De twee stukjes Waard of Weerd, en de beoordeeling van Nolet's studie over ‘Heremans' scheppingen op taal- en letterkundig gebied’ zijn in één ondeugend-geestige luim doorgeschreven, in een vlaag van humor die bij den uitgever van Peter Klein's beschouwingen over 't verleden, het heden en de toekomst van de kruiwagens niet al te zeer verwondert.
Drie uitvoerige en flinke studiën op Jan Van Droogenbroek, Frans Willems, en Hilda Ram vormen naast de Redevoeringen de hoofdinhoud van den Bundel. Zij leveren het bewijs van den letterkundigen smaak van den schrijver, en van
| |
| |
zijn warm gemoed, zoo ontvankelijk voor diepe, hechte vriendschap. Over Van Droogenbroeck werd tot hiertoe niets volledigers en beters geschreven, dan die vijf-en-twintig bladzijden waarin zijn kunstopvatting, en zijn werken, treffend en trouw ontleed en besproken worden. De Koninklijke Vlaamsche Academie mag er voorzeker meê geluk gewenscht worden, dat de eerwaarde Kanunnik de taak op zich heeft willen nemen, voor haar jaarboek, eene volledige studie over Van Droogenbroeck's leven en schriften te bezorgen. In Frans Willems verloor Daems een der vrienden zijner kinderjaren; als letterkundige speelde Willems maar een bescheiden, ofschoon niet onverdienstelijke rol; zijn hoogste roem ligt elders: dat hij was, en in de moeilijkste omstandigheden toonde te zijn, een man en christen uit één stuk, zoodat een waas van grootheid dat eenvoudige leven verheerlijkt, geheel gewijd aan het betrachten van den nederigen dagplicht. Wat Daems ons echter meedeelt over Mathilde Ramboux, toen deze, in de volle rijpheid van haar talent, en zoo jong nog, helaas, aan hare vrienden en aan onze letteren ontroofd werd, dat vooral herlazen wij niet zonder ontroering. Hij kende haar goed, hare werken, haar ontwerpen, haar droomen, haar gevoelig edel gemoed. In het bijzonder zou ik kunnen wijzen op deze of gene bladzijde of beschouwing, welke vooral mij troffen; op het verhaal van haar ziekelijkheid, en van de smarten harer laatste ziekte; op de ontleding van haar prikkelbaar, en toch zoo edel en warm gemoed; doch doe ik niet beter met enkel te zeggen, dat dit de beste bijdrage is welke in de Sprokkelingen voorkomt?
En nu, de blaam, na zooveel lof? De bibliographische berichten zullen weinig of niets zeggen aan diegenen welke niet in de gelegenheid zijn Kan. Van Spilbeeck's werk over de Abdij van Tongerloo, - of de werken over het leven der H. Dimphna, enz. ter hand te nemen. Ze vormen het staartje, en 't staartje is gelukkig niet lang. En het spreekt ook van zelf dat wij niet altijd en overal den schrijver bij kunnen stemmen, 't zij in de meeningen welke hij voorstaat, 't zij in de redenen welke hij aanvoert in zijne opgenomen redevoeringen. Het zou wel onredelijk zijn als we daarom niet deze uitgave ten warmste aanbevolen, en den wensch niet uitdrukten zulke prijsboeken de plaats te zien innemen van allerlei stijf gecartonneerde en blaaskakig vergulde prullen, in 't Fransch of naar 't Fransch, waar de prijswinnende student doorgaans zoo weinig genoegen, en zoo weinig nut aan heeft.
L.S.
| |
| |
Lehrbuch der Philosophie von Dr. C. Gutberlet. Die Theodicee. Zweite Auflage. XII u. 224 S. Allgemeine Metaphysik. XIV u. 256 S. Die Psychologie. XII u. 328 S. Logik und Erkenntnisstheorie. XII u. 276 S. Ethik und Naturrecht. XII u. 245 S. Naturphilosophie. VIII u. 316 S. Münster i.W. Theissingsche Buchhandlung.
De moderne philosophie in Duitschland het spoor der christelijke wijsheid bijster geworden, moest in de noodlottigste dwalingen te recht komen. Hare verwaandheid welke het licht der openbaring verachtte werd gestraft door eene bijna volkomen blindheid op het gebied der natuurlijke waarheid. Het materialisme van eene zijde, het overdreven idealisme of pantheisme van de andere zijde beheerschen de geesten, welke nog niet met de positivisten aan de mogelijkheid van alle bovenzinnelijke kennis twijfelen.
Geen wonder, dat de katholieke geleerden deze dwalende philosophie ongeneeslijk en onherstelbaar verloren achtten, en allengskens tot de overtuiging kwamen van de noodzakelijkheid tot de oude philosophie terug te keeren, en bij haar de oplossing der levensvragen te zoeken.
Onder deze geleerden munt Dr. Gutberlet uit, wiens werken te weinig of niet in België bekend zijn, hoezeer zij de kennismaking ten volle verdienen, vooral omdat zij bij de ontwikkeling der middeleeuwsche wijsheid, rekening houden met de zekere gegevens en redelijke hypothesen der natuurwetenschap.
Dr. Gutberlet gaat terug tot de beginselen der Scholastieken, zonder het goede en zekere door de moderne onderzoekingen geboden te verwaarloozen. Met uitgebreide kennis, groote geschiktheid en warme liefde stelt hij de christelijke wereldbeschouwing tegenover de verwaande stellingen en onbewezen beweringen der moderne geleerden.
Wanneer Leo XIII ons vermaant en aanspoort de philosophie van den H. Thomas grondig te studeeren en in deszelfs werken de wapenen te zoeken om den strijd met het ongeloof zegevierend te bestaan, wil hij geenszins den vooruitgang der natuurwetenschap beletten, noch hare conclusiën verwerpen, integendeel wat zij leert en bewijst wordt dankbaar erkend en aanvaard.
Maar hij verklaart dat de ontdekkingen op het gebied der natuurwetenschap niet in strijd zijn met de beginselen der oude philosophie, die de feiten en wetten in een hooger lichtbeschouwt. Integendeel wanneer de ervaringswetenschap binnen hare grenzen blijft, en zich niet geroepen acht in alle vragen het laatste
| |
| |
woord te spreken, zal zij met de philosophie in eendracht en vrede leven en haar de noodige feiten leveren om hare leer op te bouwen.
Het leerboek van Dr. Gutberlet heeft des te grooter waarde omdat hetzelve in den geest van Leo's Encycliek geschreven, de wijsgeerige beginselen steeds in verband brengt met de bewezen daadzaken der ervaring. De schrijver houdt rekening met de geloofswaarheden, met de feiten en hypothesen der wetenschap; maar wordt ook dikwijls gedwongen te wijzen op de gebrekkige waarneming der feiten en de ongegrondheid van sommige hypothesen, hoewel door gevierde mannen verdedigd.
Of de metaphysiek op denzelfden vooruitgang kan bogen als de ervaringswetenschappen is meer dan twijfelachtig. Onze tijd die de geesten in de banden van het materialism heeft gekneld staat op speculatief gebied verre achter bij de vorige eeuwen, en zal moeilijk mannen noemen, welke in diepte van gedachten. scherpzinnigheid van ontleding, vlijt van nasporing en kracht van redeneering, den H. Thomas, Scott, Suarez en anderen evenaren. Eene nieuwe metaphysiek is een droombeeld, dat aan de noodlottigste dwalingen recht van bestaan geeft.
Wij kunnen dus niet anders dan Dr. Gutberlet prijzen wanneer hij in zijne algemeene Metaphysiek de leer der oude philosophen op bondige wijze weêrgeeft en ontwikkelt.
Wanneer wij aan de wijsbegeerte een behoudend en conservatief karakter toekennen, ligt het geenszins in onze bedoeling allen vooruitgang en vrije ontwikkeling uit te sluiten. Het pogen om het oude in eere te houden, omdat het oud is, kan men conservatisme noemen, maar in beteren zin behoudt het conservatisme alleen wat behoudenswaardig is, en verwerpt het andere niet uit louter twijfel- of vernielingszucht, maar om iets beters en geschikters aan de hand te geven. In dezen geest, die den gulden middelweg teekent tusschen de ongebonden vrijheid der nieuwere philosophie, steeds hare beginselen en stelsels wisselend, en het onbeweeglijk stilstaand conservatisme, dat alles nieuwe zonder onderzoek veroordeelt, huldigen wij den vooruitgang.
Vooruitgaan wil toch niet zeggen al het bestaande afbreken, de tot dusverre algemeen erkende beginselen opruimen, om steeds nieuwe grondslagen der wetenschap op te sporen en te leggen. Neen, de ware vooruitgang behoudt het reeds gevonden en erkende om daarop voort te bouwen, de beginselen verder te ontwikkelen en op nieuw waargenomen feiten en verschijnselen toe te passen. De geschiedenis der wijsbegeerte leert ons wat
| |
| |
van den gevierden vooruitgang te recht komt, van de eene dwaling in de andere vallend, begon de menschelijke rede aan de mogelijkheid der bovenzinnelijke kennis te twijfelen en wierp zich wanhopend in de armen van het scepticisme.
Theodicee. Wie een grondigen en bevattelijken leiddraad zoekt bij de studie en verklaring der natuurlijke godsleer kan gerust dit boek ter hand nemen. Het onderzoek der bewijzen voor het bestaan van God geeft den schrijver de gelegenheid de argumenten van den H. Thomas in het volle licht te plaatsen en naar waarde te schatten.
Allgemeine Metaphysik. Deze is met de meeste zorg bewerkt. Zij ontwikkelt met buitengewone helderheid de hoofdbegrippen en beginselen van de menschelijke rede. Het hoofdstuk gewijd aan het begrip van het Schoone zij aan de aandacht van den lezer aanbevolen. Dr. Hettinger, een deskundig recensent, sprak met den grootsten lof over dit belangrijk boek.
Psychologie. Dit werk, lezen wij in de Theologische Quartalschrift, is zonder twijfel het beste, dat over deze vragen door katholieke schrijvers geleverd werd, een sieraad van de katholieke litteratuur over dit onderwerp. De schrijver benuttigt hier zijne uitgebreide kennis der physiologie om meesterlijk de beginselen der Scholastieke wijsbegeerte met de nieuwere gegevens der wetenschap in overeenkomst te brengen.
Logik en Erkenntnisstheorie. Dit deel heeft met de vroeger verschenen deelen der philosophie de goede eigenschappen gemeen: de degelijkheid, de volledigheid en de klare, doorzichtige behandelingswijze. Duidelijk wordt hier bewezen, dat de theorie der kennis, door de Scholastieken verdedigd, volkomen overeenstemt met de natuur van den mensch, uit ziel en lichaam samengesteld, welke derhalve het bovenzinnelijk niet door aanschouwing, noch door aangeboren begrippen, maar enkel door abstractie van het zinnelijke kan kennen.
Ethik und Naturrecht. Ook dit deel staat op de hoogte van den tijd. Het verdient eene eereplaats in het tuighuis, dat ons de geestelijke wapenen biedt, om de hevige aanvallen der ongeloovige sociologie met gevolg te bestrijden.
In onzen woeligen tijd staan de vragen van zedekundigen en maatschappelijken aard op den voorgrond, daarom is eene diepgaande kennis van het natuurrecht onmisbaar voor priesters en ontwikkelde leeken. Geen beter handboek kunnen wij hun aanbevelen dan het beknopte van Dr. Gutberlet.
Naturphilosophie. Iedereen begrijpt hoe gewichtig in onze dagen voor de katholieken de studie der natuurphilosophie is.
| |
| |
Het moderne ongeloof vleit zich over de katholieke kerk te zegevieren ten gevolge der navorschingen der ervaringswetenschap. Het is onze plicht den vijand op dit gebied te volgen, hem zijne wapenen te ontnemen en tegen zijne dwaling te keeren. Met andere woorden: niet alleen moeten wij negatief aantoonen, dat er geene botsing bestaat tusschen de feiten en ontdekte wetten der natuurwetenschap, en de beginselen der christelijke wijsbegeerte, maar wij kunnen ook positief te werk gaan, en bewijzen, dat deze feiten en wetten alleen in het licht van deze beginselen begrepen en verklaard worden.
Het handboek van Dr. Gutberlet verdeelt de naturphilosophie in drie deelen: I. Het wezen, de eigenschappen en krachten der lichamen, natuurwetten. II. De organische wereld, in het algemeen, planten, dieren. III. De oorsprong van de wereldorde, van het organische leven.
Het werk van Dr. Gutberlet getuigt van eene ongemeene werkkracht, van nauwgezet onderzoek en kritischen blik; het staat op de hoogte van den tijd en houdt rekening met alle wetenschappelijke resultaten op philosophisch gebied zoodat de lezer door eigen inzicht en vergelijking van de hooge waarde der middeleeuwsche wijsbegeerte zich kan overtuigen. De vertrouwbare, diepdoordachte en toegelichte leer wordt steeds nauwkeurig bepaald en wetenschappelijk bewezen. De behandeling verraadt den uitmuntenden leeraar, die jaren lang in het seminarie van Fulda werkzaam, de behoeften der seminaristen kent, en aan deze behoeften weet te voldoen. Geen wonder derhalve dat hij bij voorkeur de scholastische methode volgt, uitmuntend geschikt, om in korte woorden op duidelijke wijze de waarheid uit een te zetten en de dwaling te wederleggen. Met voorbeeldige onpartijdigheid en kalmte onderzoekt hij de redenen der tegenstrijdige meeningen en laat zich nooit verleiden, een tegenstander persoonlijk te kwetsen of te beleedigen.
Moge het leerboek in Duitschland hoog gewaardeerd, en door de katholieke pers ten zeerste aanbevolen, ook in België den bloei der ware philosophie krachtig bevorderen.
Dr. A. Dupont.
Hofmeyer (N.). - Zes maanden bij de Commandos.
's Gravenhage, W.P. Van Stockum en Zoon.
De Heer Hofmeyer, die op den Afrikaanschen bodem menige groene lauweren plukte, werd door den uitvoerenden Raad der Zuid-Africaansche Republiek aangesteld als geschiedschrijver van den oorlog. H. Hofmeyer heeft zich gewetensvol van zijn
| |
| |
taak gekweten en ons eene belangrijke bijdrage geleverd. Hij heeft de officieele stukken ingezien en bestudeerd. Hierdoor krijgt zijn werk eene historische waarde. Ook leeren wij de Boeren kennen in hunnen handel en wandel, als strijdende mannen ‘op commando’, en als individuen, en als volk.
Weet de Heer Hofmeyer ons te boeien door zijn aangenamen verhaaltrant, ook teekent hij ons met fijne trekken vele edele mannen- en vrouwenfiguren.
Ook historisch onderzoekt hij de feiten: ‘Men heeft spottend gesproken en geschreven over den vreemden, eigenaardigen Oud-Testamentischen Godsdienst’ der Boeren en over hun ‘ouderwetsch geloof’ zich vroolijk gemaakt. Noem hun Godsdienst ‘Oud-Testamentisch’ en hun geloof ‘ouderwetsch’ als gij wilt en vraag uzelven dan af: ‘Ligt die Oud-Testamentische godsdienst niet misschien aan den wortel van den heldenmoed en de taaie volharding, door de kern der Boeren ten toon gespreid? Is hun onuitblusschelijke hope op verlossing niet mogelijk in hun ouderwetsch, voorvaderlijk geloof gegrond Van waar komt de onwankelbare standvastigheid van de Boerenvrouwen? De Boeren zijn inderdaad een vreemd eigenaardig volk, vooral voor de kinderen dezer materialistische en naar genot dorstende eeuw. Zij hebben de gansche wereld door hunne daden verbaasd. Kan zulk een volk geheel en al uitgeroeid of verbasterd worden? Of zal het blijven voortbestaan, tot een Teeken en eene Getuigenis tegen een bedorven en verblind geslacht?’
J. Boonen.
Kestell (J.D.). - Met de Boeren Commando's. Amsterdam, Höveker, 1902. in-8o.
Deze ‘ervaringen als veldprediker’ hebben alvorens in druk te verschijnen, veel wederwaardigheden beleefd, zooals blijkt uit een voorwoord.
Onder den drang der omstandigheden werden er eenige vernietigd, gingen er andere verloren.
Schrijver heeft in dit schoon geillustreerd boekdeel zijn ‘ervaringen’ zoo goed mogelijk bijeen verzameld. Wij leven er het bloedige drama van Z. Africa mede. In treffende tafereelen beschrijft ons Kestell de verwoesting der hofsteden, de armoede der weenende vrouwen en schreiende kinderen.
Rijk is de taal, de stijl gekleurd.
J. Boonen.
De religiosis institutis et personis tractatus canonico-moralis ad recentissimas leges exactus, Auct. Arth. Vermeersch, S.J.,
| |
| |
Doct. Jur. Lovanii in coll. max. S.J. prof. Tomus primus ad usum scholarum. XXV-390 bl. 8o 1902. Brugge. Beyaert. 5 fr.
Ofschoon er geene verhandelingen ontbreken over het kerkelijke recht nopens de regulieren, begroeten wij nochtans met vreugde de verschijning van het werk van den Zeer Eerw. P. Vermeersch, S.J. Tot hiertoe was de rechterlijke toestand der kloostergemeenten met eenvoudige geloften niet altijd duidelijk aangewezen, bij gebrek aan genoegzame officieele bepalingen. De constitutie ‘Conditae a Christo’, onlangs gegeven door Zijne Heiligheid Leo XIII heeft deze leemte aangevuld. De geleerde professor van Leuven heeft die pauselijke akten in zijn werk ruimschoots benuttigd; telken male, dat het noodig is, behandelt hij zijn onderwerp niet alleenlijk voor de eigenlijke kloosterorden, namelijk voor deze met plechtige geloften, maar ook voor alle andere, zelfs bisschoppelijke, religieuze instellingen. Onder dit opzicht is het voornoemd handboek volledig.
Eveneens is het volledig onder dit ander opzicht dat het, niettegenstaande zijn gering formaat, het noodzakelijke der zoo uitgestrekte stof van het kerkelijke recht der regulieren heelemaal bevat, en zulks met veel orde en methode. De verdienstelijke schrijver verdeelt zijn werk in negen deelen, die in verschillende hoofdstukken onderverdeeld zijn, waarin beurtelings met klaarheid, in kortbondige woorden, verscheidene vraagstukken worden opgehelderd. Ieder hoofdstuk is voorafgegaan van een naamlijst der gezaghebbende gewrochten, die hetzelfde onderwerp grondig behandelen. Op 't einde van het boekdeel vindt men twee inhoudstafels die het gebruik er van hoogst vergemakkelijken.
Volgens eene strekking onzes tijds geeft de E.P., ten minste in korte woorden, een geschiedkundig overzicht van den kloosterlijken staat, waarvan de beginselen op verre af nog niet geheel ontsluierd zijn. Terloops nochtans doen wij opmerken dat de letterkundige en wetenschappelijke beweging, reeds vroegtijdig in de orde van den H. Benedictus ontstaan, niet zoo zeer te danken is aan den regel zelven van den glorierijken aartsvader der monniken van het Westen, - zooals de schrijver schijnt te gelooven bl. 32 - dan wel aan de aansporing door het voorbeeld van Commodorus te weeg gebracht.
De even ervaren kerkrechtkundige als diepgrondige godsgeleerde gaat met veel vrijheid in zijne navorschingen te werk. Alzoo, bij voorbeeld, verwerpt hij de verouderde uitlegging van den oorsprong der gehoorzaamheid; hij loochent dat een proefkloosterling ooit het volkomen recht heeft tot het afleggen zijner
| |
| |
geloften; hij keurt de gewone manier niet goed van het aanduiden der hoeveelheid, die eene zware stof tegen de armoede zou uitmaken; hij bestrijdt degenen die 't begrip van hetgeen tegenstrijdig is met het algemeen leven te ver uitbreiden, enz. Iedereen zal niet altijd de gevolgtrekkingen van den schrijver onderteekenen; doch men moet bekennen dat hij niets beweert zonder ernstige innerlijke of uiterlijke bewijzen. Overigens behandelt hij onderscheidene vraagstukken die men elders vruchteloos zou gaan zoeken.
Dit handboek, hetwelk in zijn gebied zeker welkom zal geheeten worden, is bestemd tot het gebruik der schoolgangen, doch allen die met religieuzen in betrekking staan, zullen er ook veel nut uitputten, vooral de bestuurders der kloostergemeenten.
Affligem.
Dom Bertulphus Joye. O.S.B.
La petite bourgeoisie aux Pays-Bas, par Oscar Pijfferoen. Bruxelles, P. Schepens et Cie. 1902. 393 bl. 3 fr.
Economische Studiën van F. Van der Goes, privaat-docent aan de Universiteit te Amsterdam. Groot Kapitaal en Kleinhandel. Bijdrage tot de kennis der Middenstandspolitiek. Tierie en Kruyt. Amsterdam, 1ste en 2e stuk, elk 140 bl. aan fl. 1,25.
Wat er voor den middenstand, voor de kleine burgerij kan gedaan worden, is een der vragen die hedendaags voorop staat in 't programma der Staatkundige partijen, en die de belangstelling van de Staathuiskundigen gaande maakt.
Zal de voorzegging van Marx, de volledige ondergang van den middenstand, bewaarheid worden? In het Augustusnummer van verleden jaar (bl. 240) wezen wij op het werk van prof. Brants La petite industrie contemporaine, eene goede inwijding voor dezen die zich met de zaak willen bezig houden. Hier vestigen wij de aandacht op twee nieuw verschenen boeken over dit zelfde onderwerp, die, elk van hun standpunt, licht werpen op de besproken vraag.
M. Pyfferoen, hoogleeraar te Gent, staat als vakman in zake van kleine burgerij goed bekend. Zijn onderzoek over den toestand in Holland, gedaan op aanvraag van ons Ministerie van Nijverheid en Arbeid, werd ook in Nederland gunstig onthaald. Hij bespreekt den toestand van den steedschen middenstand; de bestaande vereenigingen van winkeliers, ambachtslieden en bedienden; de samenwerkende maatschappijen van verbruik en den oorlog dien hun wordt aangedaan; de middelen tot opbeuring van den middenstand: het bekampen der oneerlijke
| |
| |
wedijvering, eene degelijke kredietinrichting, het beroepsonderwijs, de hervorming van 't belastingsstelsel en de regeling van den arbeid.
De toestand is zoo slecht niet als bij ons: er zijn in Nederland minder groote bazars, meer groote kapitaalkrachtige winkels, minder samenwerkende verbruikvereenigingen.
Aan eenen anderen kant zijn de belanghebbenden er nog ver af in de vereeniging onderlinge hulp te zoeken en bij voorbeeld samen hunne inkoopen te doen.
De beambten hebben eenige goed ingerichte sterke verbruikgenootschappen; tegen deze is het dat de strijd gevoerd wordt.
De hier aangehaalde beweegredenen zijn te lezen; men steunt bijzonder op het gevaar der wedijvering: beambten van posten, telegraphen en hoogere besturen kunnen licht gebruik maken van inlichtingen die zij van ambtswege verkrijgen.
Sommigen zouden willen dat aan de beambten verboden werd van samenwerkende verbruikgenootschappen deel uit te maken, en dat die rechtsvorm voorbehouden blijve aan kleine menschen. Anderen zouden zich vergenoegen met aan de verbruikgenootschappen te verbieden, even als de Duitsche wet het doet, te handelen met niet-leden, anderen nog komen op tegen het gebruik dat in vele cooperatieven gemaakt wordt van de winsten. Een min of meer groot gedeelte hiervan wordt gebruikt om politiek te maken; zonder de goedkeuring van al de leden zoo zou iets niet mogen gebeuren. Schrijver sluit zich aan bij hetgeen M. Van Marken zegde op 't Congres van den internationalen Coöperatieven bond te Delft, in 1897: het sap is de koolen niet waard; de verbruiksgenootschappen zijn te weinig talrijk en te weinig beduidend om zooveel strijd te verwekken.
Vele klein-burgers beperken heel de vraag der kleine burgerij bij den strijd tegen samenwerking en groote bazars.
Het laatste Congres van Amsterdam is hiervan eens te meer een treffend bewijs geweest. Niet zoo M. Pyfferoen.
Hij bespreekt uitvoerig wat betrek heeft op de oneerlijke wedijvering en de middelen ter opbeuring van den middenstand.
De flesschentrekkerij, zoo blijkt het uit zijn boek, moet in den Nederlandschen kleinhandel vrij algemeen zijn. ‘La Hollande parait être, plus que d'autres pays, livrée à l'exploitation des dupeurs’. De rechtbanken zijn niet streng genoeg in hetgeen als oneerlijke wedijvering moet aanzien worden; er zijn te weinig laboratoriums voor ontleding om de vervalsching goed te kunnen te keer gaan, de eetwaren, in den vreemde vervalscht,
| |
| |
komen te gemakkelijk binnen. - Met reden hecht schrijver groot belang aan een degelijk krediet voor den kleinen handel en de kleine nijverheid. Hij somt op wat er op dit gebied bestaat en moet besluiten dat hier nog veel te doen is; tot dit zelfde besluit komt hij ook bij het onderzoek van het beroepsonderwijs.
En nu ons oordeel over 's schrijvers werk: een leerzaam boek met veel feiten, te veel zelfs, men verdoolt er bijna in; schrijver heeft willen rekening geven van al het bestaande en zoo gelijkt het hier en daar op eene compilatie. Gelukkig is er eene uitgebreide inhoudstafel die toelaat het boek open te slaan daar waar men in 't besprokene belang stelt.
***
Van der Goes heeft niet bepaaldelijk Nederlandsche toestanden in 't zicht, hij schrijft in 't algemeen en steunt hoofdzakelijk op Duitsche bronnen. In Duitschland immers is de middenstandbeweging het scherpst uitgedrukt. De groothandel is daar met de grootnijverheid in de laatste twintig jaar verbazend snel toegenomen en heeft er in eens den winkelierstand te neer gedrukt.
Schrijver vat zijn onderwerp niet zoo breed op als Pyfferoen; hij blijft bij den kleinhandel, bij de winkeliers. Als socialist verdedigt hij de meening van Marx: het groot kapitaal drijft kleinhandel, de kleine winkels kunnen de wedijvering met de groote magazijnen, bazars, verzendhuizen niet volhouden; van langs om min zijn er onafhankelijke menschen, bezitters van hunne zaak, die met hun eigen zaak het brood verdienen, zij worden vervangen door beambten of depothouders van groote huizen. Met het verlies van zelfstandigheid gaat ook de kapitalistische gezindheid te leur en zoo komt de wereld nader en nader tot het Collectivisme.
De klein-burgers doen wat ze kunnen, maar ze zullen het niet ver brengen, het karakter van heel hun streven is reaktionnair; zij staan vijandig tegenover het groot kapitaal dat hunne broodwinning opslorpt, en zien niet dat het kapitalisme in zich zelf goed is.
‘Werkelijk is het kapitalisme het stelsel dat voor het eerst in hare geschiedenis de menschheid heeft uitgerust met een produktief vermogen, dat haar zal veroorlooven zich vrij te maken van hare stoffelijke behoeften.’ Nu is het de kapitalistische klasse, de minderheid, die alle profijt daarvan heeft; met het
| |
| |
Collectivisme zal de vooruitgang ten goede komen der algemeen heid beweert schrijver.
Op twee punten wordt bijzonder gesteund: op de statistiek van het winkelbedrijf en op ‘de legende van een nieuwen middenstand’, zooals schrijver dat heet.
Om den achteruitgang van den middenstand tegen te spreken, wordt nog al eens het niet afnemen, ja zelfs het toenemen van het winkelbedrijf ingeroepen.
Terecht meent schrijver dat uit die getallen weinig te besluiten valt: men zou inlichtingen moeten hebben over de soort van winkels, over hunne ligging, over hunnen omzet, enz. ‘De moderne kapitalistische ontwikkeling heeft de groote steden voortgebracht en in bijna alle groote steden een talrijke arbeidersbevolking. Hier ligt de oorzaak van een gestadige vermeerdering van kleine en zeer kleine winkelzaken - onmisbaar in de buurten van de kleine en zeer kleine koopers.... Wat er overigens in de week wordt gehaald, gaat bij de allerkleinste hoeveelheden en dikwijls zonder centen.... De neringen van dezen aard blijven gespaard niet door hare kracht maar door hare zwakheid.... De winkels van de armen nemen toe met de armoede van de bevolking’.
Ten andere, men vergete niet dat de kapitalistische ontwikkeling van den kleinhandel nog verre van volledig is. Alle vakken en alle gewesten zijn nog niet aangetast.
Daarin kunnen wij den schrijver bijstemmen, ten andere er is hier enkel van het winkelbedrijf spraak; de kleine burgerij bestaat uit heel wat anders dan enkel uit kleine winkeliers. Wat betreft de personen die van den middenstand deel uitmaken, hier kunnen wij schrijver's meening niet meer deelen; de groote woorden die meer in eene volksmeeting dan in een wetenschappelijk boek te huis behooren als ‘klagelijk schouwspel’, ‘platte wetenschap’, ‘de nieuwe legende, bastaard van door klasse-egoisme verkrachte wetenschap’, zijn verre van ons te overtuigen.
En dit alles?
Om te verklaren dat schrijver de meening bestrijdt door prof. Schmoller uiteengezet op het Evangelisch-Sociaal Kongres van 10-11 Juni 1897, te Leipzig, als zou de grootnijverheid en de groothandel een nieuwe middenstand te voorschijn roepen, bestaande uit meestergasten, rekenplichtigen, hoogere bedienden, enz., die de ondergaande groepen van den ouden middenstand vervangen!
| |
| |
Het karakter van den middenstand, zegt V.d. Goes, is de onarhankelijkheid, de zelfstandigheid, het bezit van eene eigen zaak. Schmoller steunt op de grootte van het inkomen om te bepalen wie tot den middenstand behoort; dat is mis, volgens V.d. Goes, die enkel de herkomst van 't inkomen wil nagaan.
Dat de zelfstandigheid, het gebruiken van een eigen bezit, kapitalistische gezindheid onderhoudt, nemen wij gaarne aan, maar of de middenstand, bestaande uit de elementen door Schmoller aangeduid, bij het tweede geslacht rijp zal zijn voor 't Collectivisme, zooals V.d. Goes het schijnt te houden staan, is een ander paar mouwen.
De leden van den nieuwen mindenstand zouden eerst moeten overtuigd zijn dat zij er bij zullen winnen met beambte te worden van eenen almachtigen staat, alleen meester, dien zij niet zullen kunnen verlaten om een anderen meester te gaan dienen wanneer de werkvoorwaarden hun niet meer aanstaan of wanneer zij zouden gedrild worden, door mannen meer met politiek behept dan met zaken ingenomen.
De twee deeltjes van V.d. Goes zijn alleszins lezenswaard, veel nieuws bevatten zij niet, maar de zaken zijn aanschouwelijk, scherp voorgesteld; 't is spijtig dat hier en daar de taal wat lastig te lezen is en te veel op Duitsch trekt.
E. Vl.
|
|