| |
| |
| |
| |
Overzicht van tijdschriften.
De Vlaamsche Kunstbode. Nov. 1902.
Slot van Gitten's vaderlandsch drama: De Maire van Antwerpen. - Gust. Segers geeft relaas over zijn bezoek aan de Rubenszaal in de Alte Pinakothek te Munchen. ‘Men gevoelt zich door vaderlandschen weemoed aangegrepen, als men bedenkt, dat al deze meesterstukken uit Vlaanderen zijn verdwenen. Doch, éen troost blijft ons bij. Zij bevinden zich in wereldsteden, waar zij door duizenden bewonderd worden. Zij zijn de kostelijkste gedenkstukken van onzen stam, en leggen het onwedersprekelijk bewijs af, dat de Vlamingen de vergelijking met geen ander volk der wereld hebben te duchten.’ - K.M.J. Lybaert vervolgt zijn critisch overzicht der tentoonstelling van schoonste kunsten te Gent. Dat hij er vrij hard doorgaat blijkt genoeg uit den volgenden zin. ‘In de voorrede van ons overzicht hebben wij geschreven, dat veel prullerijen in de tentoonstelling aanvaard waren geworden, terwijl zeer goede werken van bekende artisten, onbarmhartig werden geweigerd.
Indien men nu eenige staaltjes hebben wil van werken, die echte vodderijen zijn, dan wijzen wij op de “Visschersschuiten” van Le Sidonier, Gerberay-par-Songeons. Zulke tafereelen naar eene tentoonstelling zenden is, volgens ons, eene daad van iemand die niet goed bij de zijnen is, en de juryleden die zulk kladwerk aanvaardden, konden het niet beter aan boord leggen, indien zij het publiek voor den aap willen houden.’ - Medard Verkest deelt wat klein kunstnieuws meê uit Brugge.
| |
Kunst en Leven.
Kunst en Leven. 6e aflev., brengt het begin van een merkwaardig artikel van Georges Hulin over Eenige Brugsche schilders van de eerste helft der XVIe eeuw. We hebben hier eene ware monographie van Jan Provost. Hieruit: ‘De schilder van de XVe eeuw kon een geniaal mensch wezen, een diep denker; hij is voor alles een ambachtsman: een schilder. Die van de Renaissance wordt een “intellectueele”, een “kunstenaar”, omgaande met de geletterden, de humanisten, de muziekanten, de dichters. Jan Provost was natuurlijk “in de beweging”. Wanneer Albrecht Dürer te Antwerpen komt, treedt hij in betrekking met hem; wanneer hij naar Brugge gaat, is de meester zijn gast. Het is eigenaardig dat Dürer Geeraard David niet heeft bezocht en niet van hem spreekt. Geeraard David, ofschoon ver uitstekend boven Provost, is nog een man van den anderen tijd.’
| |
Het Katholiek Onderwijs. Oct. en Nov. 1902.
Hieruit aan te stippen: het verslag van de vergadering van
| |
| |
den Vlaamsch-Katholieken Onderwijzersbond en de bisschop. Normaalschool te St Niklaas met de warme, vaderlandsche rede van E.H. Am. Joos; eenige beschouwingen over vulkanische werking naar aanleiding der ramp op Martinique; het vervolg der studie Geschiedenis der opvoedkunde: Aristote, bij de Romeinen; eene opbeuring om het Davids-Fonds te steunen. ‘Waarom schijnt de iever voor dat edel werk heden te verkoelen, nu dat de strijd voor de taal, de zeden en den godsdienst noodzakelijker is dan ooit?’ Ook nog een artikel, vrij vertaald naar eene bijdrage van J. Kloth in La Famille tegen de rechtstreeksche methode in het aanleeren van vreemde talen. Wij hebben hier geen partij te kiezen voor of tegen; wij bemerken enkel dat woorden als ‘oude verwarmde hutsepot’, ‘uitzinnig’, enz. op die methode toegepast in een ernstig artikel minder te huis behooren.
De Banier begint in dit nummer een herdruk van E.P. Allard, S.J. studiën over Vondel's gedichten op de Societeit van Jezus, vroeger verschenen in Studiën (1868). - J. Maes geeft het 1ste deel eener goede studie over Edgar Poe. - D.C. deelt eenige nota's mee over de Academie Royale de Belgique onder Maria Theresia en Willem I.
| |
Germania. Nov. 1902.
44, 5% van al de postverzendingen uit Nederland naar den buiten gaan naar Duitschland; omgekeerd 11% der Duitsche verzendingen naar 't buitenland zijn bestemd voor Holland. Dit toont hoe nuttig het ware de prijs van het postverkeer tusschen beide landen te verminderen. Deze vraag werd herhaalde malen in dezen laatsten tijd opgeworpen. - ‘Naarmate wij dieper doordringen en de kennis van planten en dieren, schrijft prof. Mac Leod in Strijd voor het bestaan en wederkeerig dienstbetoon, ontdekken wij hoe langer hoe meer feiten die ons leeren dat er tusschen de levende wezens andere betrekkingen bestaan dan roof en strijd.’ Als voorbeeld haalt hij o.a. het feit aan van den vogel die de vruchten eet, maar zich gelast met het uitstrooien van de zaden ver van de moederplant. - In Die drei Südafrikanischen Nationaliteiten in Deutsch-Sudafrika besluit Rob. Gerstenhauer dat de Nederduitschers, bijzonder Zuidafrikaners, die nu 40% der blanke bevolking in de Zuid-Afrikaansche Duitsche Kolonien uitmaken, binnen kort de Duitschers in getal zullen overtreffen, zij kunnen gemakkelijker trouwen (er zijn Duitsche vrouwen te kort in verhouding met het getal mannelijke kolonisten) en zij hebben meer kinderen. - Mr W. Thelen vervolgt zijn reisverhaal In en om IJsland, waarin hij treffend de IJslandsche hoeven schetst. ‘Een enkele houten gevel steeds naar 't Zuiden gericht, met deur- en raamopeningen duidt de IJslandsche boerenwoning aan; de overige zijden zijn niets anders dan grasbegroeide aardophoopingen en tot op een korten afstand kan men ter nauwernood de hoeve van een gewone heuvel onderkennen... Over het algemeen moet ik bekennen dat ik nog veel meer eenvoud, nog veel meer armoede had verwacht... Aan het uiteinde (van den gang) vindt men gewoonlijk de badstofa of huiskamer, waar heel het gezin, vader, moeder, grootouders, kinderen en kleinkinderen, knechten en meiden, honden,
schapen, kippen, eenden en kalveren leven of ten minste tot mijne groote verbazing... niet sterven... Kachels kennen de arme boeren niet, omdat de brandstoffen in 't land ontbreken - koe- en schapendrek moet hun voedsel gaar koken -; van het open
| |
| |
vuur in het naastgelegen eldhús (vuurvertrek of keuken) gaat een verstikkende rook op terwijl de ontwasemingen van menschen en dieren, de stank van bedorven eetwaren, van huiden, van allerlei afwerpsels er het verblijf voor ieder niet-IJslander schier onhoudbaar maakt. Van poetsen, afstoffen of schrobben is nooit sprake - IJslanders die zich wasschen vormen reeds een uitzondering -, nog minder denkt men er aan de lucht te ververschen.’
| |
Onze Kunst.
Onze Kunst. 11.
Max Rooses zet voort: De teekeningen der Vlaamsche meesters. De Romanisten, met platen naar Cornelis Mussys, J.G. van Mabuse. Fr. Coenen vervolgt: ‘Het museum Willet-Holthuysen’ (rijk verlicht). P.B. Jr. geeft een overzicht der ‘driejaarlijksche tentoonstelling, te Gent’. - 12. Ed. Thorn Prikker, over H. van Daalhoff. - Max Rooses vervolgt de teekeningen der Vlaamsche meesters. - Jan Veth bespreekt Jacob Maris. - Alsvoren rijk verlicht met 10 platen, waaronder Fr. Hals' eigen beeltenis.
| |
St-Cassianusblad.
St-Cassianusblad. Tijdschrift voor Onderwijs en Opvoeding. Uitg. Ryckmans, Mechelen; fr. 3.50 's jaars. December 1902: Onzijdigheid, eenzijdigheid, door W.V. De wijde Wereld in, door Brabander: beide art. dienen overwogen door alle schoolmannen, die hunner taak bewust zijn en christene opvoeders willen heeten. - Een punt van het Teekenonderricht in de lagere school, door Fr. De Beukelaer. - Het breien in de school, door C.S. - Slimme Piet, een net gedichtje van L.F. Vissenaeken. - Slag der Gulden Sporen, door L. De Koninck. Letterkundige ontleding, door Kan. J. Muyldermans. - Het Cijfermuziek in Sina, door Raf. Tysmans, zendeling in Mongolië. - Aan een onbedacht Jonkman, puntdicht door C. Huygens. - Kerstzang, woorden en cijfermuziek van A. Matthys. - De Rat en de Mol, fabeltje van L. De Wulf. - De Zweedsche Gymnastiek, door Al. V.d. Auwera. - De Fruitboomen, door F.D.M. - Wanneer? door F. Demeyer. - Raad om geene zotten te zien, puntdicht van P. Boddaert. - Bijvoegsel: Officiëele stukken. Benoemingen. Ontslagen, enz. Openstaande plaatsen. Boekbeoordeeling, door Kan. J. Muyldermans en F.D.M. - Aankondiging van nieuwe boeken. - Kortom eene puike aflevering, die den opstellers tot eere strekt en aanbeveling verdient.
| |
Durendal. Nov. 1902.
Firm. Vanden Bosch geeft een zeer waardeerend overzicht van het werk van Eug. Demulder ‘un Rabelaisien mitigé d'un sentimental’. Er ware nog al wat af te dingen als schrijver verklaart dat ‘Verhaeren, Maeterlinck, Picard - ont proféré dans leurs livres, sous l'expression française, l'âme flamande, intégrale et intangible.’ - La Vallée en Fleurs, eene boeiende novelle van L. Rycx, E.H. Moeller schrijft geestdriftig over Constantin Meunier's Verheerlijking van het werk en L. de la Laurencie ontleedt het eerste verschenen deel van Vincent d'Indy's Cours de Composition musicale.
| |
Revue de l'art chrétien
Revue de l'art chrétien. XIII, 3o livr.
Les anciens maîtres flamands à l'exposition de Bruges, par M.J. Helbig. Sommigen noemen deze uitzet: ‘Le congrès des primitifs’, ofschoon die oude meesters de aanmatiging niet hadden geheel oorspronkelijk te zijn (plaat: opstanding van Hubert van Eyck). - Les arts de Florence (vervolg) van Gerspach. Een aantal bibliographische bijzonderheden.
| |
| |
| |
La Fédération artistique.
La Fédération artistique. - 44-50. -
Op bl. 346 protesteert Karl tegen het wandalisme ten opzichte van onze landschappen. - Men vindt in de volgende afleveringen verslagen over de ‘primitifs’ en het muziek-congres te Brugge. De schrijver Joz. van den Eynde hoopt dat het Fransche voorbeeld door Belgen moge gevolgd worden. - Edgar Baes geeft een overzicht van de tentoonstelling van oud schilderwerk te Brugge (369 vlg.). In nr 50 behandelt Ery, L'art et la néo-psychologie’ en wordt door De Waele de ‘salon’ van Gent besproken. Hierin wordt onder andere gezinspeeld op het gedacht, wat zoo herhaaldelijk door ons is vooruitgezet, dat het kunstwerk niet eerst begint een kunstwerk te worden, wanneer er al lang aan gebeiteld is, maar van den eersten hamerslag in hout of steen.
- 52. - Pauvre Bruges van Edgar Baes beklaagt het verdwijnen van Brugge's belang voor de kunst, ondanks de jongste pogingen om die te verheffen. - Vurgey in ‘L'esthétique de M. Paul Dujardins’ merkt op dat Dujardins meer inspiratie van kunstwerken dan van de natuur verwacht.
- 30e année. 1-2. De Taye vraagt het recht na ‘six lustres existence’ de ‘liberté éclectique’ te mogen handhaven. - 3. La Fiancée de la mer à la Monnaie ‘drame solide et intéressant’, maar de vertaling toont een ‘déguisement forcé’. - 4. Un musée de Bruges ‘Entasser les tableaux’ est un crime de lèse poésie (door Baes). - Arts et Art van Vurgey. - Constantin Meunier en La Glorification du travail. - ‘Mlle Marie Antoinette Marcotte communie en art. avec les peintres les plus raffinés’, zegt Edmond Louis. - 5. Architecture (J. de Walle). ‘L'antiquité était humaine et simple, tandis que notre temps est factice et complexe’. - Art et crémation (Alphonse Van Rijn). ‘L'Incinération est.... le progrès.... avec une sensation d'art toujours réconfortante’. - 6. Baes zet voort: Les origines de notre art national. - Kling vervolgt Mozart.
| |
Limburgsch Jaarboek.
Limburgsch Jaarboek.
- VIII, 3, gaat vlijtig voort met bijdragen over volkskunde, Nederlandsche geslachtskunde, enz. vooral door de medewerking van Julie Russel, Hoens, enz. De uitgever-drukker is M. Waterreus, te Roermond.
| |
Het nieuwe Dompertje.
Het nieuwe Dompertje. Katholiek maandschrift. November 1902:
Onchristelijke Volkskunde, door J. van Zeyl, wijst den Hr. A. De Cock, mede-opsteller van ‘Volkskunde’, te recht, aangaande een art. dat deze Heer over de Benediktijner-abdij van Affligem schreef: ‘Ik wil bij den Hr. A.D.C. geen vooropgezette bedoeling van antipapisme onderstellen; maar men mag toch verbaasd staan over zijne onkunde op het gebied der kerkgebruiken’. - De bisschoppelijke Clerezij van 1763 en hare Nazaten thans, III, door J. Brouwer, C. SS. R. - Rudolph Virchow, door J. Kloosterhuis: ‘Virchow, trots de vele diensten aan de wetenschap en de menschheid bewezen, moet toch een eenzijdig geleerde genoemd worden’. - Toch Aapmenschen? door A.P. van Term, pr., is gericht tegen Sir Harry Johnston, die beweert dat eene nieuwste ontdekking in Oeganda hun bestaan bewijst. - Kerk en Staat in Frankrijk, III, door Max van Poll: ‘Het gebrek aan eensgezindheid is de onmiddellijke oorzaak van de nederlaag der Fransche katholieken’. - Beysens' Logica of Denkleer, door J.P. van Term; de woordenkeus in dit boek wordt gehekeld: ‘Een denkleer voor den gemid- | |
| |
delden kath. Nederlander blijft ook nù nog altoos te schrijven.’ - Ongeloovig Weten, en Aan den Heiland, twee dichtjes van Zr. - Uit den aard der art. blijkt, dat Het N. Dompertje in het leger der kath. Nederlanders de scherpschutter blijft, immer gereed om op de aanvallers van rechts of links te mikken.
J.v.O.
| |
Van Onzen tijd. 3e jaarg. nr 2.
Marie Koenen geeft het eerste deel van een sprookje De Witte Burcht. - In Naar aanleiding van een goed boek bespreekt E.H. Binnewiertz Jufvr. Belpaire's Het landleven in de letterkunde ‘een boek van bewondering en geestdrift. Een boek van lieflijke zachtmoedigheid’, van iemand die ‘met heeler harte behoort tot de oude school... en bemint noch kent der modernen zielsontledingen’. Conscience is, volgens Binnewiertz ‘niet meer dan een sentimenteel, vaak zeer zinnelijk 3de rangschrijver.’ - Th. Molkenboer, in zijne Kunst-Kroniek, noemt de ‘tentoonstelling van Dysselhof het evenement op kunstgebied van dit jaar... Dysselhof geeft den weg aan. Hij heeft 't grootste respect voor de uitwendige fraaiheid van zijn onderwerp, hij heeft in hooge mate gevoel van schoone kleur, hij teekent onverbeterlijk en schildert met een ras-echte genialiteit, die alles kan, omdat ze alles omvat. Dat is het wat wij tot heden in Holland gemist hebben, zoo'n talent, dien weg moeten we uit, dat is de vooruitgang.’ De tentoonstelling van Arts and Crafts te Amsterdam komt er zoo goed niet van af: de critieker vindt er niets dan een kennelijk ‘streven naar nieuwigheid, originaliteit, ik zou haast zeggen bizarheid’. Maria Viola begint een opstel Over Alberdingk Thijm, indrukken bij 't herlezen zijner Verspreide Werken in Proza.
| |
De Katholiek.
De Katholiek. November.
Marie Heurtin, de blinde doofstomme van Larnay, door J.V. De Groot O.P., die tot een waarlijk ‘schoon zieleleven is opgestegen’. Men geeft hier hare levensbeschrijving. - J.D.J. Ausgenent geeft vernuftige wenken over ‘Darwinisme en democratie’ en Th. Kwakman handelt over ‘verzenschoonheid’ en ‘klankenpassie’, volgens den E. heer Binnewiertz ‘het eerste en het laatste van ieder mooi vers.’ - De Röntgenstralen worden (met verlichting) uitgelegd door E.H. Rijkenberg.
| |
Noord en Zuid
Noord en Zuid, 10,
bevat eene reeks mededeelingen over de schrijvers Kloos en van Deyssel. De hoofdtitel daarvan is: Vallende Sterren, waarin op de gebreken der modernisten soms wat al te scherp wordt gewezen. Van Leeuwen beschrijft de geschiedenis der Dietsche Warande van hare gronding (1855) af tot op heden.
- 11. V.D. Mate, over de hoofdacte. - Molenaar. - Het ‘Woordenboek’. - D.B. Beurs, reeds bij de oude Grieken als burse bekend. - Vierhout, over Borger. - Boonstra, aanteekeningen op staring.
| |
De Nieuwe Gids. November-aflevering.
Het vervolg van: Verjaardag, een studie van stemming door Herman Robbers; van: Een Verloving. Eene schets in schetsen door Jeanne Reyneke van Stuwe; van Geertje door J. de Meester; twee liefdesverzen van Willem Kloos.
W. Kloos verheerlijkt Zola in een gedicht, ook in het eerste gedeelte zijner Literaire kroniek wijdt hij hem eenige regelen, in het tweede deel heeft het Kloos over Van Eeden's artikel in de XXe Eeuw.
| |
| |
‘Dit heeft men steeds in het oog te houden: de heer van Eeden is geen man van machtige convictie's, die, door krachtige intuitie geholpen, voelend en denkend te weten komt, hoe hij over alles te oordeelen heeft.
Een sterk, uit zich-zelf gegroeid, door toevallige dingen weinig aantastbaar gevoels-zijn of gedachten-leven zal een latere wat diepernagaande, psychologische geschiedschrijver onzer hedendaagsche letteren hem onmogelijk kunnen of willen toeschrijven; maar wèl zal die man, als hij onpartijdig wil zijn, met ruim-geestige bewondering van hem moeten erkennen, dat van Eeden kranig-versatief is geweest, van alles gebruik makend, wat hij kon beetpakken, en het bestudeerde resultaat van veel lectuur en peinzen vaak treffend-plastisch weergevend in een van valsche beeldspraak smaakvol-vrijen, zacht-gedistingeerden stijl.’
..... ‘De heer van Eeden is noch als kunstenaar, noch als mensch, een naieve spontane natuur. Hij is veeleer te noemen, in den goeden zin des woords, bijna altijd, diep inwendig kranig gewikst.
Hij ziet van alle dingen, wel lang niet alle, maar - om den spijker op den kop te treffen, - vaak toch twee heel verschillende kanten, die diametraal tegenover elkaar staan, welke geestelijke gesteldheid hem duchtig bij 't samenstellen van drama's dient.
Al krijgt nu zijn figuur, vooral in vroegere perioden van zijn leven, vóordat het vaste masker der mànlijkheid zich zette, wel eens iets aarzelends, iets onzekers, iets waar zijn medemensch niet steeds een goeden hoûvast aan heeft, en wat hem dus bij enkelen, die meer van kordate rechtuitheid houden, misschien wel eens wat on-sympathiek maken kan, - ik weet toch, krachtens een zeker aantal zijner verzen, dat er, diep in zijn binnenste, onder al de vreemde glanzingen en vale verschrikkingen, die de zon des menschelijken levens, zoowel als de rijke ingewikkeldheid zijns zijns, er samen optooveren, dat er diep in Frederik van Eeden's ziel, zeg 'k, een heelemaal-echte van Eeden schuilt, de zachtgevoelige denker en ziener, die ook wel ernstige dingen van waarheid en wijsheid te zeggen weet, en die absoluut verschillend is van zijn, noem 't, aardsche, zijn zelfgemaakte schijnverschijning in onze literaire kunst. Want deze is een mengeling van allerlei kostuums, van houdingen en manieren, waartoe dat teedere, hoogwillende kind zich meent gedwongen door den aard der dingen, zoodat het zich daar lief en fraai mee maakt, om te slaan in de wereld een uitstekend figuur’. Dr. H.-J. Boeken prijst de Plato-vertaling van Dr. Van den Hoek.
Schepers en de Veer geven gedichten.
In de November-aflevering van Den Gulden Winckel, geeft Dr. J.B. Schepers eene studie over Jac. Van Looy.
| |
In Eigen Haard
In Eigen Haard
brengt De Vries het slot zijner causerie over Bellevue en Sorgh-vliet, waarbij portretten van Huet en Potgieter uit de jaren van het Bloemendaalsch verblijf.
| |
Woord en Beeld
Woord en Beeld
geeft den decoratieven kunstenaarskop, door Haverman geteekend van C. Bischop. De H. Doorman heeft voor een bijschrift gezorgd. o.a. nog een schetsje van Ina Backer.
| |
De XXe Eeuw. November-afleving.
De T. de Boer geeft een uiteenzetting van Iba Chaldoens Geschiedbeschouwing.
| |
| |
Albert Verwey lascht het derde bedrijf in van zijn drama ‘Jacoba van Beieren’.
Frederik van Eeden brengt een tweede artlkel: Over Woordkunst, dat meer een pleidooi is voor zijn eigen persoonlijkheid.
L. Van Deyssel prijst Heyermans' drama ‘Op Hoop van Zegen’.
F. Van der Goes eindigt zijn artikel over ‘Historisch materialisme bij Burgerlijke Geschiedschrijvers.’
Verder o.a. het vervolg van ‘De primitieven te Brugge’, door Karel van de Woestijne.
| |
Caecilia.
Caecilia. 1.
Maandblad voor muziek, in fraaien omslag. Tristan und Isolde als sage en drama, door Henri Viotta. - Bayreuth en de moderne decoratieve kunst door Antoon Molkenboer (met illustr.) wijst op het gevaar dat te Bayreuth de decoratiën nalatig worden behandeld. - Van Pietersz Sweelinck en zijne werken, door Ant. Averkamp. - Frederik de Groote als musicus, door S. van Milligen, enz., enz.
- Sastro Prouviro, een Javaan, opent met een beschrijving over de Gamelan.
De Javaan, ‘trots de overheersching drie eeuwen lang, der Hollanders’ heeft zijn eigen toonkunst.
Van Millingen eindigt zijne studie over Frederik den Groote als musicus.
Viotta wijdt eenige bladzijden aan Mathilde Wesendonck, de dichteres van den tekst de ‘Fünf Gedichte’ van Wagner, en verklaart hoe deze dichteres aanleiding gegeven heeft tot het ontstaan van ‘Tristan en Isolde’.
Van Laghem bespreekt de ‘Roemeensche Liederen’.
Verder muzikaal overzicht.
| |
Historisches Jahrbuch
Historisches Jahrbuch der Görres Gesellschaft XXIII, 3.
Funk, die Echtheit der canones von Sardika. - Pistor, Ein kapitel aus der Lebensgeschichte Götz' von Berlichingen. - Weiss, Die Wiedervermählung könig Philips V. - Stephan Bodeker von Brandenburg (1425-1459) von Schönfelder. - Recensionen, enz.
- XXIII, 2. Thon. Esser, Das Ave-Maria-Läuten und der Engel des Herrn, in ihrer geschichtlichen Entwickelung II (zie bl. 22-51). - Schorer, Gefälschte Schriften Pombals kleine Beiträge, enz.
| |
Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein, 74. Heft.
Die Entstehung der Städte der Erzdiöcese Köln am Niederrhein, von Archivdirektor, Dr. Th. Ilgen. - Aus der Geschichte der Inquisition in der Erzdiöcese Köln, von Emil Pauls.
| |
Das litterarische Echo. - 1 Sept.
W. Kirchbach speurt het Pseudonym na in de geschiedenis der letteren en komt tot de ontdekking dat ‘Zeiten, wo die reinen, gestaltenden Dichtungsgattungen blühen, der Deckungsnamen sich nicht bedienen; im ganzen sind diese das Merkmal tendenziöser Litteraturgattungen in tendenziösen Zeiten.’ - Cäsar Flaischlen is ‘een Zwaab die in Berlijn leeft en - Zwaab gebleven is; als mensch en als dichter, een karakter.’ Hij is verdienstelijk als lierzanger, criticus, tooneeldichter. Tot bewijs, een aangrijpende brok uit het drama ‘Martin Lehnhardt’. Aldus: W. Holzamer. - Voorts, beschouwingen over de Russische Belletristik (G. Polonsky); over Erzähler aus
| |
| |
deutschen Gauen (K. Berger); over Tolstoï als Aesthetiker (afbrekend, door K. Aram); over Psychologisches (Th. Poppe, L. Katscher).
- 15 Sept.
Der weg zum Ruhm, door Ibsen bewandeld, wordt door E. Schlaikjer, naar aanleiding van een verschenen boek, beschreven. - A. Brunnemann spreekt met veel lof over Olive Schreiner en haar voornaamsten roman ‘Peter Halket of Mashonaland’. - Bespreking van Kostüm-Dramen (E. Consentius); van Dr. Bückner's Geschichte der polnischen Litteratur (J. Flach); van Kunstlitteratur, o.a. van C. Gurlitt's Geschichte der Kunst (Osborn en Fred); van Bücher zur Frauenfrage (H. Stöcker). Die Kränze im Meer is een uittreksel uit K. Strecker's ‘Totentanz’ (1902).
- 1 Oct.
W. Bölsche over Weltstadpoesie: voor den echten kunstenaar is de wereldstad geen thuis; alleen voor den dekadent. - ‘Der Novellist Schoenaich-Carolath zeigt zunächtst dieselben Vorzüge wie der Lyriker und Epiker: ein feines Naturgefühl, psychologische Tiefe, Wucht der Darstellung und einen ausgeprägten, blühenden und doch klaren vornehmen Stil.’ (Bengmann). Dezelfde Prinz E. Schoenaich-Carolath bekijkt zich Im Spiegel. - In Neues von u. über Maeterlinck, stelt F. Hollaender den dichter M. ver boven den denker. - Over Neue Gedichtbücher (von Scholz). - Onder de ‘proeven en stukken’ komt Mannuckerle u. Mannickerle, een prachtig, humoristisch schetsje van E. Budde. - G. Brandes, de befaamde Deen, heeft het over Weichenwechsel. Hij hoopt wel dat Bourget, Huysmans, Coppée, Brunetière en andere bekeerden er niet zullen in slagen den wagen van het Fransche geestesleven op een ander spoor te brengen; gelukkig dat er nog mannen zijn als Waldeck-Rousseau, Jaurès, Clemenceau, Anatole France, Zola (!). Zulke onzin teekent den man.
- 1 November.
E. Kühnemann eindigt zooeven de lezing van Friedrich Nietzsches Nachlass en de indruk dien de nalatenschap van den geniaal suffenden ikvergoder ten slotte op hem maakt, is: ontgoocheling. Met reden besluit hij: ‘Nicht im Uebermenschlichen ist unsere Hoffnung, sondern im einfach Menschlichen.’ Onder de jongste werken van Wilhelm Weigand, verkiest W. Holzamer den roman, ‘Die Frankenthaler’, boven de treurspelen, ‘Florian Geyer’ en ‘Tessa’, en boven de gedichten ‘In der Frühe.’ - E. Platzhoff-Lejeune overschouwt de Westschweizerische Litteratur, en boven de middelmaat bemerkt hij enkel ‘La Nuit des quatre Temps’, drama van René Morax en ‘Fleurs de Rêve’, gedichten van Edouard Tavan. - Als proef een uittreksel uit Materlinck's Monna Vanna.
- 15 Nov.
Ed. Engel bespreekt den wettelijken toestand waarin zich tegenwoordig in Duitschland Schriftsteller und Nachdrucker bevinden. - Van Ed. Platzhoff het slot van zijn overzicht der Westschweizerische Litteratur; van R.M. Meyer een overzicht van de jongste Goethe-Schriften. - Voorts, bespreking van Historische Dramen door E. Stöckhardt, en van Oblomow, een Russischen roman, door W. Röllinghoff. - Een half dozijn proefjes uit E. von Bodman's laatsten bundel: Neue Lieder.
| |
| |
| |
Literarische Warte.
Literarische Warte. Monatschrift für schöne Literatur. München. Heft 2. November 1902:
Das Hamletproblem, von Richard von Kralik. - Allerlei von der Bühnenkunst, von P. Exp. Schmidt. - Sein Kind, von Em. Ritter. - Deutsche Lyrik, bijdragen van M. Herbert, Cl. Wagener, H. Eschelbach, B. Paszak, M. Pfeiffer, J. Schweiker, A. Cüppers. - Neue Erzählungsliteratur besprochen von Carl Conte Scapinelli, handelt over de drij laatste romans van den Zwitser J. Heers; over ‘Pilgerfahrt’ van Adele Gerhard; over ‘Hochzeitsreisen’ van Alex. Engel: ‘Mit Recht wird Engel von nun ab den ‘Meistren der kleinen Skizzen... beigezählt werden’; over ‘Die vier Glocken des Hernn von Parna’ van A. von Klinckowström; over ‘Ich will es sühnen’ von Freifrau G. von Schlippenbach; over ‘Der neue Revierförster’ van E. Kohlmünzer; over ‘Das Opfer der Ehre’ en ‘Bis der leszte Heller gezahlt ist’: ‘Die zwei Romane gehören zum Besseren was wir an katholischer Unterhaltungslektüre haben, sind mit einer gewissen spannenden Handlung ausgestattet und vom idealen Standpunkte aus geschrieben’; over ‘Die papiere Macht, von Fedor von Zobeltisz: ‘Das Buch ist interessant, weil es wahr ist’; en over ‘Bis ins dritte und vierte Glied’ van Anselm Heine. - Néue Drame, besprochen von Ferd. Gruner, handelt over ‘Das verkaufte Lied’ van Fr. Wolff; over ‘Die Sehnsüchtigen’ van Walt. Oemisch; over ‘Der Imperator’ van S. Lublinski, treurspel in 5 bedrijven uit C. Jul. Cesar's leven; over
‘Girolamo Savonarola’ van R. von Leon; over ‘Frühling’ van Rud. Holzer; over ‘Transaktionen’ van Mor. Engel, en eenige andere min belangrijke stukken. - Das Glück, von Ad. Cüppers. - Die Vestalin, episch gedicht van Br. Willram (Ant. Müller). - Schillerhass und Fortschritt, von Dramer. - Zeitschriftenschau, von Heidenberg. - Kritische Umschau, enz.
| |
Stimmen aus Maria-Laach.
Stimmen aus Maria-Laach. LXIII, 8.
Das Turiner Grabtuch des Herrn, von J. Braun. Het slot der studie van D.B. Cathrein, Katholische Kirche und Kultur, en dat over de Dusseldorper Kunstausstellung, van St. Beissel, sluitende met eene vermaning en den wensch, dat de bond tusschen geloof en weten, kunst en godsdienst, tusschen den ‘Realen und Idealen’ vaster geknoopt moge worden, dan hij heden in de verschillende kunsten blijkt te zijn.
- 9. Gruber handelt over ‘vermögensrechtliche Stellung’ der fr. orden. - Braun sluit zijne studie over het Turynsche grafdoek des Heeren. - Krose geeft statistische bijzonderheden, om de geestelijkheid aan te wakkeren beter te letten op de ‘eingewanderten Glaubensgenossen. - Stolberg handelt over de wettigverklaring der huwelijken.
| |
Anzeiger des germanischen Museums.
Anzeiger des germanischen Museums. II.
Mitt. Holzplastik in Schleswig-Holstein von Dr. Fr. Schulz.
Holzmöbel des germ. Mus. von Steymann.
| |
Der Katholik. September 1902.
Prof. Gerhard Esser. - Tertullian: De Pudicitia cap. 21 und der Primat des römischen Bischofs.
Wilh Kohler. - Der Zustand der Seele unmittelbar nach dem Tode.
De toestand der ziel na den dood is niet natuurlijk daar de ziel gemaakt is om met het lichaam vereenigd te zijn. - Verstand en
| |
| |
wil blijven bestaan, daar deze geestvermogens zijn, in hun bestaan onafhankelijk van het lichaam. De ziel zal niet meer kennen wat haar door de zinnen voorgesteld is, maar hetgeen uit zijn eigen kennelijk is. Daartoe is geene bovennatuurlijke tusschenkomst van God noodig. - Na de dood zal de ziel zelfbewust zijn. - De bekeering is onmogelijk. - De ziel zal een bijzonder oordeel ondergaan en seffens loon of straf ontvangen.
Carl Maria Kaufmann. - Eine altchristliche Nekropolis der groszen Oasen, in der Libyschen Wüste.
Georg Graf. - Ein alter Weiheritus der morgenländlischen Kirche.
- October 1902.
Dr. Saul O.P. - Das Bibelstudium im Predigerorden.
De bijbelstudie was bij de Predikheeren altijd fel in eere, getuigen ervan in de Middeleeuwen: de bijbelverbetering door het toedoen van Hugo van Saint-Cher begonnen, de bijbel ‘Concordantiae’ door Hugo van St. Charo tot stand gebracht; de lectiones biblicae door al de kloosterlingen gevolgd, en door vele meesters, namelijk Hugo van St. Charo, Albertus de Groote, St. Thomas van Aquino en zoovele anderen als geschreven lessen uitgegeven; de vertalingen van den Bijbel in alle talen en de vooruitgang van de hulpwetenschappen der historische bijbelstudie.
Dr. Rieber. - Die Blutrache und das Jus talionis im Mosaïschen Gesetze.
Dr. Bellesheim. - Bischof Talleyrand und der hl. Stuhl.
Carl Maria Kaufmann. - Die Akten der Dominicanergeneralkapitel während des Ordenschismas.
Dr. Englert. - Nova. I. Theologie und Voraussetzungslosigkeit. II. Der geschichtsphilosoph Chamberlain. III. Das Räthsel des Lebens. IV. Ein anthropologischer Apologet der Spekulation.
| |
Revue des deux Mondes.
Revue des deux Mondes. 1r Nov.
- G. Augustin-Thierry zet voort: Conspirateurs et gens de police: hij geeft kap. IV tot XI van het tweede deel der studie: Le Complot des libelles.
Une correspondance inédite de Prosper Merimée: een vijftien brieven van den beroemden dichter.
Le Myre de Vilers schrijft over le Traité franco-siamois.
Een eerste deel van een novelle door Mme Marguerite Poradowska, getiteld: Mariage romanesque.
Paul Leroy-Beaulieu vertelt verder over Midden-Afrika: L'Air et la Région du Tchad.
Paul Usteri en Eugène Ritter leveren eene studie over Henrî Meister.
Adolphe Prins besluit zijn artikel: La Tendance collectiviste.
Beschouwingen over l'Esprit dans la Musique door Camille Bellaigne.
Francis Charmes geeft als naar gewoonte de Chronique de la quinzaine.
- 15 Nov. 3e deel van Le Complot des libelles door G. Augustin Thierry.
Ernest Seillire vangt eene studie aan over: L'Ame styrienne et son interprète Pierre Rosegger.
Over Assurance contre l'Invalidité et la Vieillesse wordt geschreven door Charles Le Cour Grandmaison.
| |
| |
Mme Marguerite Poradowska zet haar Russische novelle voort: Mariage romanesque.
Souvenirs de captivité uit den oorlog van '70 worden medegedeeld door den generaal Zurlinden; en over Olivier Cromwell et le gouvernement des ‘Saints’ schrijft Augustin Filon.
In de Revue dramatique wordt gehandeld over la Chatelaine, en in de Revue littéraire spreekt René Doumic over eene Nouvelle historie de Brumaire.
Onder rubriek ‘Revues étrangères’ bespreekt T. de Wyzewa Forster's Life of Dickens, alridged and revised by George Gissing.
Francis Charmes levert de Chronique de la quinzaine.
| |
Annales de la société archéologique de Bruxelles.
Annales de la société archéologique de Bruxelles. 1 et 2.
De Loë, over de fouilles in 1901. Raeymaekers' Football au moyen âge. Rousseau, La Röthwell Cross. Cumont, Monnaies en Brabant, de 1382-1466.
| |
La Quinzaine.
La Quinzaine. 1r octobre:
Max Turmann: Rouges et jaunes; Le mouvement syndical ouvrier en France. - ***: Trop tard. - Victor Giraud: sur Sainte Beuve. - Roger Peyre: Un instituteur d'autrefois. - R. de Saint-Cherron in zijn artikel ‘La Vierge d'Avila’ geeft eene levendige beschrijving van de standvastigheid en kloekmoedigheid die de heilige Teresia kenmerkten in al de moeielijkheden welke zij in haar leven tegenkwam. - Paul Harel: Poésie. - Henri Lardanchet: des enfants perdus du Romantisme.
- 16 octobre: L. Arnoul: Malherbe et son aeuvre: is eene vertelachtige levensschets van den Franschen meester. Malherbe was geene hoovaardige beknibbelaar, maar de eenvoudige taalminner die in alle rechtzinnigheid zijne moedertaal hervormen wilde. - Trop Tard (III). - Pierre de Nolhac: L'attentat de Damiens (scènes de Versailles.) - Carreyre: Le pouvoir des mots. - Georges Grappe: Emile Zola. - Max Turmann: Le mouvement syndical ouvrier en France.
- 1r novembre: J. Trésal: bewondert: Monseigneur Dupanloup, éducateur: de juiste gedachten over opvoeding en onderwijs, door Monseigneur Dupanloup in zijne boeken zoo meesterlijk ontleed, had den schrijver zelf in het klein seminarie te Parijs weten toe te passen. - Bon de Maricourt; St. Hubert et la guérison de la rage. Is de geschiedenis der mirakelen te Sint Hubert voorgevallen. - In ‘Retour à Rome’ deelt Jacques de Coussauges menige brieven mede waarin protestanten uit Engeland hunne gesteltenis bij den terugkeer tot de katholieke kerk aan Mgr Vaughan beschreven. - Georges Grappe: Figures du XVIIIe siècle. - Charles de Rouvres: Bruges et les primitifs.
- 16 novembre: Is. Kaiser: Vive le Roi! (roman). - Georges Goyau: A propos des Croisades; Voltaire kenmerkte de kruisvaarten als volgt: ‘Une fureur épidémique, dont la faute revient à Urbain II’. Schrijver toont dat Paus Urbanus II door de kruisvaarten de kristene volkeren wakker schudde en de beschaving redde van een noodzakelijk verval. - P. Bouvier, toont in: ‘Le suaire de Turin et l'Evangile’ dat de uitleg van Viron in tegenstrijding is met zekere texten van het H. Schrift. - ‘Les héritiers des Primitifs Flamand’ is eene zeer belangrijke studie van Charles de Rouvre. Na de omwentelingen der XVIe eeuw bleef de schilderkunst godsdienstig en katholiek
| |
| |
in Belgie met Rubens; zij werd protestantsch, naturalistisch in Holland. - Jean Vaudon: Baudelaire et baudelairiens. Letterkundige studie over: Bollinat, Richepin, Goudeau, Mme Ackermann, Ruffin, Verhaeren, Georges Rodenbach. - Gabriel d'Azambuza: Le Marseillais tel qu'on le peint et le Marseillais tel qu'il est.
| |
Revue Générale. - November 1902.
A. Vermeersch S.J. ‘La bienvenue aux proscrits’ (namelijk aan de verjaagde kloosterlingen uit Frankrijk) - H. Davignon. ‘Molière et la bourgeoisie’ (slot). - H. Primbault. ‘Réflexions sur la France contemporaine’. - Marie Montal. ‘Odette’. - E. Gilbert. ‘M.P. Bourget et sa derniere aeuvre’. P. Bourget, die reeds in de voorrede van ‘Disciple’ den katholieken hoop deed koesteren, is in ‘Etape’ apostel van den godsdienst geworden, door de strekking van zijn werk. Want al is zijne thesis eer maatschappelijk en traditionnalist, het katholicismus is toch de grondslag van zijn boek, en geloofsgebrek is oorzaak der ongelukken die de familie Monneron teisteren. Heel de ‘Etape’ is het proces der Revolutie, met hare stelsels van onbeperkte gelijkheid. - De kritiek heeft aan P. Bourget verweten een ‘laudator temporis acti’ te wezen, en te zeer aan de vroegere overleveringen te houden; ook dat hij het hooger volksonderwijs in de ‘Union Tolstoï’ al ter zeer geeselt. - Hetgeen P. Bourget hekelt is niet dat een persoon van eenen lagen tot eenen hoogen rang klimt, maar wel de al te ploiselijke standsverandering eener familie, inzonder wanneer de standsverandering als gelijkheidsprinciep wordt aangegeven. Evenzoo hekelt hij in de ‘Union Tolstoï’ niet het volksonderwijs, maar de hersenschim dergenen die den werkman de kennissen willen geven, die slechts in eene hoogeschool kunnen aangeworven worden na jaren voorbereiding. - Had P. Bourget echter sommige tooneelen wat meer in 't duister gelaten het ware zeker geene schade geweest voor zijn werk. - G. Eeckhout. ‘L'application de la loi Italienne, sur la réparation des accidents du travail. - Edgard
de Ghélin. ‘Chronique Sociale: salaires industriels. Divorces.’ - Ch. Woeste. ‘OEuvre des écoles d'Orient’.
|
|