Omroeper.
Eene oude koe door eene jonge uit den gracht gehaald.
Open brief aan den hooggeachten heer Bestuurder van Flandria's Novellenbibliotheek.
Toen ik, over eenige dagen, den zeer eerw. heer Kanunnik Muyldermans te Mechelen ging bezoeken, stond deze heer, die anders de vriendelijkheid zelf is, bij mijne aankomst met eenen stok gereed om mij te slaan...... Die stok wachtte naar mijnen rug sedert December 1899, - sedert de verschijning mijner ‘Sparrenegels’, gedrukt en uitgegeven te Maldegem, bij Viktor Delille.
‘Nooit vergeef ik u die slordigheid!......’
‘Als 't u belieft, wacht! - en sla niet, eerw. heer Kanunnik! Ik zal U de zaak uitleggen!’
De knuppel is dan eerst voorloopig ongebruikt gebleven, om, ten slotte, voor goed in den hoek gezet te worden, nadat ik mij verschoond en verontschuldigd had, door uit te leggen hoe de zaak toegegaan was.
De drukker had mij toch ook fijn beetgenomen: hij zond mij de proeven per ‘express’ en ontving die op dezelfde wijze telkens binnen de vier dagen - dit bewijzen de boeken van den Post, - terug. Na de eerste proef wachtte hij echter niet om voort te drukken tot de andere proeven hem verbeterd toekwamen, doch deed voort op eigen handje en liet mij in den waan dat alles zorgvuldig gebeurde. De eerste afdruk die mij, - bij toeval nog heel spoedig, - onder de hand viel, openbaarde mij de poets. Ik schreef dan ook dadelijk naar den heer Delille, hem eene aanzienlijke reeks drukfouten opsommend, die ik wenschte verbeterd te zien doore en bijvoeglijk blaadje, waarop de drukker tevens het bestaan dier onregelmatigheden op hem nam. - Hij beloofde aan mijnen eisch te voldoen. Eenige dagen nadien ontving ik een paar gratis-exemplaren, waar evenwel het bedoelde blaadje niet bijzat. Ik schreef nogmaals naar den heer Delille, en hij antwoordde mij op 22 December:
‘Waarde!
Het blaadje met de drukfeilen is na de toezending van het paar exemplaren gezet en zal bij de 99 die gij toekomende week zult ontvangen, want zij moeten nog genaaid worden, zitten.’
Daarmêe was ik toch wat gerust gesteld.
Wie heeft er ooit dat ‘blaadje’ gezien? Ik niet, - en ik ben reeds meer dan eens purper geworden van schaamte toen ik mijne ‘Sparrenegels’ in mijn boekenkasje zag staan. Het is toch ook recht vreeselijk te lezen, bijvoorbeeld: ‘de winter riep’, daar waar het zijn moet ‘de winter neep’, - en ‘de donkere, maagdelijke wonde van het Wilde Westen’, daar waar ‘de donkere maagdelijke wouden van het Wilde Westen’ staan moet!
Nu, - ik ben dan toch zonder klop bij den zeer eerw. heer Kan. Muyldermans weggeraakt, - maar, opdat de gevreesde stok in den hoek zou blijven, daar hij over enkele dagen gesteld werd, ben ik wêeral verplicht mij vrij te pleiten, en, dezen keer, de schuld op het bord van Flandria's Novellen-Bibliotheek te schuiven.
Zie, ik ontvang dezen morgen eenen afdruk van nummer 25 der laatstgenoemde uitgave, en ik vind daar, tot mijne groote verwondering ‘Drij Schetsjes’ van mijne hand in.