| |
| |
| |
| |
Overzicht van tijdschriften.
De Vlaamsche Kunstbode. Aug.-Sept. 1902.
Eene zedenschets van Frans Zand; van Aug. Gittée Op en om het ‘Hooge Veen’ en van Gust. Segers eenige beschouwingen over Weenen: de galerij Lichtenstein, met hare ongeveer 800 schilderijen meest van Vlaamsche of Nederlandsche meesters, de St. Stephansdom en de Kaiserliche Gemäldegalerie waaruit twee doeken van Rubens Het visioen van den H. Ildefons en Het Pelsken, en J. Jordaens' Het Koningsfeest besproken worden. - Voorts een uitgebreid verslag over het Nederlandsch Congres te Kortrijk, en het begin van een critisch Overzicht der XXXVIIe tentoonstelling van schoone kunsten te Gent door K.M.J. Lybaert: ‘al wat wij daar te zien kregen, waren, op een paar uitzonderingen na, (en dat is weinig op 711 ingezonden schilderijen), werken die als wezenlijke kunstwaarde het middelmatige niet te boven komen, maar die als excentrieke, caricatuur-producten, waarin natuur en werkelijkheid hoogmoedig over het hoofd worden gezien, volmaakte specimens zijn van wat er den dag van heden gedurfd wordt op kunstgebied.’ Ook nog gedichten van Van Neste, J.W. Van Genck, L. Buyst en Jan Boucherij; uit het eerste Huwelijks 'krans van Van Neste leeren we iets nieuws:
Dat Adam in den appel beet
Want anders zoudt ge heden niet
In 't huwelijksbootje gaan.
| |
Germania. Sept. 1902.
Van Pol de Mont Kolonos, dramatisch tafereel, geschreven op verlangen van den jury, om door de mededingers naar den driejaarlijkschen staatsprijs, gezegd ‘van Rome’ te worden getoonzet. - Eenige lezenswaarde bladzijden van Otto Bremer Das Fehlen einer Sprachseide zwischen dem Deutschen Reiche, den Niederlanden und Belgien. De westergrens van Duitschland is geene taalgrens, links en rechts wordt dezelfde taal gesproken. Het Friesch is eene zelfstandige Germaansche taal, nauwer verwand met het Engelsch dan met het Duitsch. De spreektaal van Groningen, Drenthe, Overijssel en oostelijk Gelderland is geen Nederlandsch, maar Platduitsch, eene afwijking van het Nederduitsch gesproken in Westfalen, Hannover, Hollstein en Mecklenburg-Voorpommern. Nederlandsch zijn enkel de spreektalen van bewesten de Zuiderzee en van Brussel tot Duinkerke. - Slot van Dr W. Valentin; studie Das ‘humane’ England. Hierin aan te stippen deze bemerking dat men de Afrikanen niet
| |
| |
mag Kaaphollanders heeten, zooals het nog al eens gebeurt. Reeds van in het begin der Kaapkolonisatie waren de Duitschers in groot getal aanwezig. De boerenbevolking in Zuid-Afrika bestaat uit Hollanders, Duitschers, Franschen en wat Engelschen. De stichter der Transvaalsche republiek was een Duitscher, H. Pretorius. Zestig personen hebben het Zandrivierverdrag waardoor Engeland de onafhankelijkheid van den boerenstaat erkend, geteekend: daaronder twee voormannen: Pretorius, een Duitscher en Lombard, een Fransche hugenoot; van de 14 andere dragen er 8 een door en door Duitschen naam, 2 zijn van Fransche afkomst, en van de 4 die blijven slechts twee van Hollandsche. - Vervolg van M.W. Thelen's In en om IJsland.
- Aug. - Kurd von Stranz komt op tegen de poging van K. Bornhat, in 't vorige nr, om de Engelandsgezinde, onstandvastige en grillige staatkunst van de Duitsche Regeering tegenover de Boeren te rechtvaardigen, onder voorwendsel dat de uitbreiding van de Duitsche Vloot daarmede in verband is. Scherp tegenover den keizer, en tegenover Bismarcks opvolgers. Duitschlands aanzien en invloed is achteruitgegaan. ‘Das sind die Erfolge der nachbismarckschen Zeit, die blos redet, keine zähe Tatkraft zeigt und für hohle Schaustellungen sich begeistert. Wahrhaftig ein betrübendes Epigonentum!’ - In en om IJsland, door Mr W. Theelen, is de voortzetting van een zeer boeiend en zeer leerrijk verhaal eener bereizing van Ysland. - Dr. W. Valentin (Pretoria) zet insgelijks zijne beschouwingen voort over Engelsche politiek en krijgsvoering in Zuid-Afrika: das Humane, 't menschlievende, England. - Het Godsdeel, door Leonce Du Catillon, is eene gedrongen schets van een meisje, dat uit wraak en half waanzinnig, de hoeve in brand steekt van den hardvochtigen boer die haar verleidde en verstootte. Eene zwartgekleurde, akelige kerstvertelling, hoewel niet zonder talent bewerkt. - Belangrijk, eindelijk, de beschouwingen van Karl Lamprecht over de Duitsche en de Nederlandsche Poezie in de 16e en de 17e eeuw. Kortom, een goed nr.
| |
Jong Dietschland. Oogst- en Septembernummer 1902.
Veel goeds in deze twee afleveringen. Wij stippen aan Kaatsen, eene brok uit Uli der Knecht, roman van den Zwitserschen predikant Jeremias Gotthelf; eene beschrijving van de Aanbidding van het Lam der Van Eyck's en hunne wijze van schilderen; van L. Weiman eene beoordeeling van het werk van Jan Van Droogenbroeck; eene goede schets van Leo Van Puyvelde: Hélène Swarth; G. Hermans geeft een bijbelsch gedicht Noé, waarvan het eerste gedeelte, de zondvloed bijzonder goed geslaagd is, van Fr. Van Cauwelaert een tiental kruimige bladzijden over Levensideaal en van Am. Neckers eenige goede beschouwingen over Het vers bij Guido Gezelle. Het Septembernummer begint den 5n jaargang en is, wat het uiterlijke betreft, beter verzorgd dan de voorgaande afleveringen.
| |
Tijdschrift van het Willems-Fonds. Juli-Augustus 1902.
Een goed nummer: ingekomen antwoorden op een onderzoek door het Willems-Fonds ingesteld over het taalgebruik bij verkiesbare vergaderingen in de volgende meertalige staten: den Zwitserschen bond, de cantons Grauwbunden, Freiburg, Bern en Wallis; Oostenrijk, Bohemen, de Kaapkolonie, het eiland Mauritius en Jersey. - Van Bernard G. Bolle eene schets Jane van den kleermaker die aanleg verraadt. - Op hetgeen J.V. vooruitzet in De Rechts- | |
| |
toestand der Ambtenaren ware een en ander aan te merken, maar met zijn besluit ‘de noodzakelijkheid van een ambtenaarswet met een rechtbank, om over haar toepassing uitspraak te doen’ zullen velen het met hem eens zijn.
| |
Het Katholiek Onderwijs. Aug.-Sept. 1902.
Hierin te lezen: het verslag aangeboden aan de stedelijke onderzoekscommissie over de oorzaken der kindersterften te Gent. Mej. Maria Du Caju besluit ‘dat de kinderlijke gezondheidsleer als verplichtende leerstof moest onderwezen worden in de scholen voor volwassen meisjes en de huishoudscholen en - klassen, en zelfs in de hoogste afdeeling der lagere meisjesscholen; dat een bepaald programma van deze leerstof moet vastgesteld en opgelegd worden, en dat men moet nagaan of zij wezenlijk en degelijk onderwezen wordt.’ Als aanhangsel geeft de verslaggeefster een ontwerp van programma.
| |
Christene School. 15 Aug. 1902.
Vranck van Aeckeren bespreekt den stoffelijken kant, namelijk de loonschaal, van Arth. Verhaegen's voor-ontwerp van schoolwet. ‘Art. 13 van het nieuwe ontwerp bepaalt zich, in zijn eerste lid, er bij de loonschaal uit de wet van 1895 puur en simpel over te nemen. Dat is gladweg verkeerd.
Die loonstandaard steunt enkel en alleen op de bevolking der gemeenten, daar hij, integendeel, uitsluitend naar de dienstjaren moest geregeld worden.’
| |
Vlaamsche Zanten.
Vlaamsche Zanten. Juli.
Een leugenvers en een spookgeschiedenis, medegedeeld door Vrouw Weyn. - Nog andere spookverhalen, door A.D.C. - Van J.V. Vl. het vervolg zijner Bijdrage tot de geschiedenis der belastingen.
| |
De Banier.
De Banier. Nr 9.
De feesten te Kortrijk, en de vergaderingen te dier gelegenheid. worden door Eug. Leën besproken. Van Fr. Schopp, een uitgebreid en dramatisch, verhalend gedicht: de Wraak van den Boer. episode uit den Transvaalschen Oorlog.
| |
Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent.
Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent. Nr 7.
Brengt verslag over de levendige bespreking, op de buitengewone algemeene vergadering van 1n Jult, over de wenschelijkheid voor het al of niet herstellen van den middentoren van 't Gravenkasteel, tusschen de hh. Vuylsteke (Vlaamsch), Kan. Van den Gheyn (Fransch), Bouwmeester De Waele (id.), Heins (id.), Verhaegen (id.), Alb. Dutry (id.), Prayon-Van Zuylen (id.) en V. van der Haeghen (id.).
| |
Volkskunde, 11e-12e afl.
In een opstel, Naar 't klooster van Affligem, beweert A. De Cock, o.a. zaken meer die met de folklore in geen verband staan, dat de Benediktijnen van Affligem, uit baatzucht, het bijgeloof der volksklassen begunstigen. Dit is een zware beschuldiging. Alvorens echter met den schrijver aan 't vonnissen te gaan, zou eerst de betrokken partij, nl. de paters zelf moeten gehoord worden. - De reeks spreekwoorden en zegswijzen, afkomstig van oude gebruiken en volkszeden, wordt voortgezet. (A.D.C.). - Leugenliedjes (met zangwijze) medegedeeld door A.D.C. - Dr. Boekenoogen zet zijn reeks Nederl. sprookjes en vertelsels voort: Van het tooverfluitje en het tooverhoedje; van den boer die zijn koe aan Sint-Antonius verkocht; van den jongen met den arend. - Boekbeoordeelingen.
| |
| |
| |
Onze Kunst
Onze Kunst
van Augustus geeft het begin eener studie over de primitieven, door D. de Marez en vervolgt de beschouwing over de betrekkingen tusschen Italiaansche en Nederlandsche schilderkunst, van Jac. Mesnil. (Een aantal platen). - September geeft vooreerst een vijfde artikel over de Brugsche ‘primitieven,’ vooral Memlinc (uit de streken van Mainz), Rogier van der Weyden, enz. met vele afbeeldingen. Hierna volgen bijzonderheden voor den bouwtrant van Zalt-Bommel: Onder den St. Maarten, van Ed. Thorn Prikker. - Duitsche of Nederlandsche Kunst, ter gelegenheid der tentoonstelling te Turijn, door L. Simons. - In het Octobernummer wordt vooral hulde gebracht aan H.J. Haverman, wiens werken, met eene geheele reeks van verlichting door G.H. Marius worden ontleed. - Ook volgt hier het laatste woord over de ‘primitieven.’ Max Rooses onderhoudt ons over ‘schilderijen in oude Antwerpsche familiën.’ - Als gewoonlijk volgt eene reeks van merkwaardige kunstberichten.
| |
Durendal.
Durendal.
Août 1902 geeft eenige lezenswaarde bladzijden van Fierens-Gevaert Notes sur l'Art décoratif moderne en Belgique. (A propos de l'Exposition de Turin) waar schrijver voorzitter was der Belgische afdeeling. ‘Quelques lignes d'explication tout d'abord sur l'abus que l'on a fait de ces deux mots art décoratif. Tout art plastique doit être décoratif; la peinture et la sculpture se subordonnent à l'architecture, et c'est ce que les anciens Grecs avaient compris en établissant hiérarchiquement la trinité des arts apotélestiques ou plastiques. Nous avions deputs longtemps oublié de maintenir dans l'intimité nécessaire ces trois formes de beauté.’ Het werk van de twee Belgische bouwmeesters Hankar en Horta ‘les renovateurs de l'art architectural’ wordt o.a. breedvoerig besproken. ‘Horta a créé un style logique, équilibré; il s'est servi du fer avec une grâce et une sûreté incomparable; il a imaginé un système de lignes et de reliefs architecturaux sans précédent... Horta a véritablement modelé des façades, il a obtenu des rehels, des saillies, toute une plasticité architectonique, si je puis dire, en se servant des matériaux qui constituent les murailles mêmes, en négligeant toute décoration qui ne serait pas obtenue avec les éléments indispensables à son oeuvre. De plus, proscrivant toute imitation de la nature, Horta crée sans relâche, avec une fécondité admirable, les lignes toujours renouvelées de ses façades, de ses balcons, de ses fenêtres.’ - E.H.A. Cuppens vervolgt zijne studie, wij zouden bijna mogen zeggen zijne vertalingen van Guido Gezelle, en A. Goffin de vertaling van I. Fioretti.
- Septembre 1902. Twee bijdragen ter gelegenheid van het Congres van kerkelijk muzfek te Brugge: een verslag van J. Ryelandt waaruit wij knippen over de mis in 5 stemmen van Tinel ‘oeuvre inspirée qui s'imposera de plus en plus à l'admiration des connaisseurs et à mon avis, la meilleure messe de ce genre écrite depuis un siècle... ou plus’ en een zweepend artikel van E.H. Verhelst ‘A part quelques honorables exceptions et des essais isolés, l'immense majorité des maîtrises a perdu la notion même de la vraie musique religieuse... Hélas! la grande cause de toute cette misère, c'est que ceux qui pourraient et devraient y porter remède n'en ont ni conscience, ni cure, je veux parler des membres du clergé. Les uns se désintéressent de la question, par apathie, par pusillanimité ou ignorance. Les autres sont franchement hostiles à toute tentative de réforme, leur goût musical étant faussé depuis l'enfance... Que voulez-vous?
| |
| |
Après une éducation faite dans des classiques tels que pot-pourris sur la Traviata ou fantaisies brillantes de Streabog, on écoutera au Grand-Séminaire les leçons savantes d'un Tinel avec la plus grande déférence, avec un peu de snobisme même, mais sans fruit appréciable... Le seul remède efficace consisterait dans la formation du bon goût musical au séminaire et au collège. A cet effet, il importe de donner une place honorable à la musique, mais à la bonne musique exclusivement; il importe de bannir sans pitié des salles de piano toutes les inepties courantes; il importe de prohiber, notamment, cet abominable jeu de fanfares aussi pernicieux au goût qu'à la santé...’
Nog in dit nummer eene l zenswaarde bladzijde van Maurice Gerothwohl over Emile Sigogne, den Luikschen professor van zegkunde.
| |
De Katholieke Gids. September 1902.
Louis B.M. Lammens geeft een geestdriftig artikel over Maurice Barrès en diens twee jongste werken Leurs Figures, waarin het Panamaschandaal verteld wordt, en Scènes et Doctrines du Nationalisme. ‘Den ganschen literairen arbeid van Maurice Barrès te zamen nemend bevinden wij, dat we hier staan voor een jongen man, in de volle kracht zijns levens. Woekeren met zijn talent, onverdroten werken, schier dag en nacht, en dat alles met het éene grootsche doel, om de nationale veer in hare vroegere kracht te herstellen, dat is ongetwijfeld het edelste de taak vervullen, een schrijver weggelegd.’
- October 1902.
Een artikel van H. Ammerdorffer Het leven in de Bastille, naar aanleiding van Funck Brentano's werk Légendes et Archives de la Bastille, waaruit blijkt dat de Bastille een verguld gevang was dat onze gevangenen zou doen watertanden. - Van E.P.W. de Veer S.J. eene lezing: 't Godsbestaan. Geloof en twijfel, en van A. op de Laak De laatste martelaar van het Coliseum (de H. Telemachus).
| |
Van Onzen Tijd. October 1902.
Jan Stuyt zet zijne meening uiteen nopens het vraagstuk der verhouding waarin de kunstenaars, die aan de totstandkoming en voltooiing van bouwwerken medearbeiden, tot elkander staan; hij klaagt dat ‘na de middeleeuwen de figurale decoraties zich hoe langer hoe meer uit het intens verband met het bouwwerk hebben losgerukt;... de huidige schilders en beeldhouwers betrachten hun kunst bijna zonder uitzondering om zoo te zeggen op eigen gelegenheid, in elk geval onafhankelijk van de architectuur.’ Waarop antwoord volgt van Th. Molkenboer die betwist dat bouwmeesters de aarts-kunstenaars zouden zijn, en denkt dat deze een mea culpa mogen kloppen omdat zij aan de schilders zoo weinig gelegenheid gegeven hebben iets anders te doen dan peinture de chevalet; muurvlakken in goede bouwwerken lieten ze den schilders niet ter beschikking. - Jan Brom schrijft over wijlen den Franschen goudsmid Armand Calliat in December 1901 te Lyon overleden. ‘Den indruk zijner werken door woorden weer te geven is niet gemakkelijk. Men zou den stijl eene vermenging van byzantijnsch, romaansch, nieuwgrieksch, modern, renaissance kunnen noemen en toch alles “wie aus einem Guss”. En wèl moet veel aanleg en bekwaamheid de basis zijn, wanneer zooveel tegenstrijdigs in onderlinge harmonie van vorm en versiering wordt gebracht. De aangeboren fijne smaak, de elegante chic der Franschen legde in zijne werken een bijzondere bekoorlijkheid.’ - Gansch de
| |
| |
Literaire Kroniek is ditmal aan Zuid-Nederlandsche werken gewijd o.a. aan E.H. Flamen's Vaderlandsch Mimodrama en aan de Gedichten van Alf. Janssens. Van Onzen Tijd is een tijdschrift van jongeren, en dat jongeren, zonder eerbied voor de ouderen, vrij en vrank hunne meening zeggen, daartegen hebben we niets in te brengen. Maar het schijnt ons dat men hier met de Vlamingen den spot wil drijven en ze voor snullen wil doen doorgaan. Wat twee onzer meewerkers over bovengenoemde werken denken kan men in ons boekennieuws lezen; wij hebben menschen ontmoet die meenden dat het Mimodrama niet uitvoerbaar was; op de taal van E.H. Flamen's boek ware ook wel een en ander aan te merken, maar dat wettigt nog den laatsten spotzin van de bespreking niet ‘Leve het enthousiasme, leve de joligheid van onze Zuidelijke broeders, leve de Flaminganten’. Ook over de recensie van Alf. Janssen's Gedichten zijn wij niet voldaan; zegde ons de schrijver dat er daar benevens schoone, minder schoone verzen in voorkomen, we zouden het met hem eens zijn, maar hij spot, hij wijst enkel op het minder goede, en, misschien wel 't schoonste van den bundel, de Zeegedichten maakt hij af met deze enkele woorden ‘Nog zijn er Zeegedichten, maar de dichter zegt zelf, niet op te disschen ‘voor moegesmaakste monden.’
Neen, dat is geene opbeurende, geen leidende kritiek!
| |
De Hollandsche Revue. 25 Aug. 1902.
Onder de rubriek Wereldgeschiedenis komt vooraan het ‘zwarte’ gevaar in Frankrijk. Dat is me nu echte socialistenpraat uit een of ander centenblad.
‘De kloosters zijn steeds geweest en zijn nog een der gevaarlijkste vijanden van de demokratische staatsinstellingen. Vandaar de strijd er tegen door elke werkelijk demokratische partij.’ De vervolging in Frankrijk keurt schrijver volkomen goed, en ‘als men dus schreeuwt over vervolging, dan is dat pure onzin’. En alsof dit artikel nog niet voldoende ware deelt Netscher onder diezelfde rubriek Wereldgeschiedenis nog eene plaat mede verschenen in het zondagsblad ‘Het Volk’ De brandkast beschermd door bijbel en wierookvat! - De karakterschets is gewijd aan Mark Twain, uit wiens leven een en ander meegedeeld wordt.
- 25 September 1902.
In Wereldgeschiedenis eenige woorden over den nieuwbenoemden luitenant-goeverneur der Transvaal Sir Arthur Lawley ‘een der beminnelijkste menschen die de Transvalers met mogelijkheid hadden kunnen hopen tot goeverneur te krijgen. ‘Onder de rubriek Belangrijke Onderwerpen een artikel met platen, Het landhuis, over twee villa's gebouwd door onzen meewerker Jan Stuyt, waarvan gezegd wordt dat zij ‘tot de beste specimina der herlevende burgerlijke bouwkunst behooren’; ook nog uittreksels uit Jan Stuyts artikel In welken stijl zullen wij onze kerken bouwen verschenen in Dietsche Warande en Belfort van 15n Aug. ll. en een artikeltje Over verpleging van Krankzinnigen naar aanleiding eener lezing van Dr Broes in de Vereeniging tot bevordering der belangen van verpleegsters en verplegers. Dr Broes zei daar o.a. ‘Eene oorzaak (die tot krankzinnigheid kan leiden) die ik niet verzwijgen mag is de tegenwoordige richting der lectuur. Voorbeelden zou ik u er over kunnen mededeelen hoe nadeelig sommige der moderne geschrevene boeken op de hersenen werken, zoo op die der meisjes als op die der jongens. Van de eene zijde groote overprikkeling, van de andere zijde, eene zoo treurige
| |
| |
opvatting van het leven dat die tot de grootste zwaarmoedigheid voert... Karakterschets: Ic. Bikkers, bestuurder der school voor doofstommenonderwijs te Rotterdam.
| |
Vragen van den Dag. Septemberaflevering.
Het nummer wordt ingeleid met eenige beschouwingen - want eene studie mag het wel niet heeten - over krankzinnigheid en krankzinnigenverpleging, naar aanleiding van een bezoek aan de colonie van Veld-wijk. Schrijver heeft veel over voor de gezinsverpleging. - Nog iets van T.J. Bezemer over Javaansche literatuur. Bijna enkel vertalingen van legenden. - In ‘Wisselingen op wetenschappelijk gebied’ (eene vertaling uit de Deutsche Revue) toont Dr B. Weinstein, door het wisselvallige en onstandvastige zelf in de meest exacte wetenschappen aan hoe opbouwen, in stand houden en afbreken het eigenlijke is van 's menschen werkzaamheid, zelfs op verstandelijk gebied. Het spreekt van zelfs dat zulks den schrijver niet aanmaant tot een blindelings, of zelfs betrouwvol aannemen van wat gezegd wordt over natuurverschijnselen en -wetten. - C.J. Van Geel geeft kijkjes op de geschiedenis van het Rijnsleepvaartbedrijf. - In ‘Van Maand tot Maand’ vinden wij met vreugde het groot gedeelte van Prof. Dr J. Mac Leod's belangrijke voordracht over den strijd voor het bestaan en onderling dienstbetoon.
| |
De Gids. September, 1902.
Vervolg van Aug. de Wit's Indischen roman De Godin die wacht. - Een te lezen artikel van prof. B. Symons over Poëzie en Arbeid geschreven naar aanleiding der 3e uitgave van Karl Bücher's boek Arbeit und Rhymus. Welke is de oorsprong der poëzie? Büchers antwoord luidt: de arbeid. Om den arbeid lichter te maken verricht men hem rhythmisch. ‘De smid, de blikslager, de ketellapper laten hunnen hamer in denzelfden takt op het metaal vallen; de schaaf en zaag van den timmerman, de beitel van den steenhouwer weerklinken in gelijkmatige intervallen... Het sterkst komt het arbeidersrhythme en het daaruit zich ontwikkelend toonrhythme natuurlijk uit bij het hoorbaar samenwerken van verschillende arbeiders: men denke slechts aan het dorschen met den dorschvlegel... Wat is natuurlijker en meer voor de hand liggend dan versterking van de rhythmische arbeidsregeling door de menschelijke stem? Zoo ontstaan dus gezangen, uitsluitend bestaande uit zinlooze klankreeksen, waarbij oorspronkelijk alleen het toonrhythme, het muzikale element derhalve, als hulpmiddel van het bewegingsrhythme eene rol speelt. Zulken gezangen zijn geen theoretische constructies, zij zijn bij verschillende volken aan te wijzen, en in de refreinen van meer ontwikkelde arbeidsgezangen leven zij rudimentair zelf in onze Westersche maatschappij nog voort. - Mej. I. Kooistra vervolgt haar opstel Het recht van de phantaisie en de opleiding van den onderwijzer. In zijn Driemaandelijksch letterkundig overzicht bespreekt W.G. Van Nouhuys o.a. Herman Teirlinck's Wonderbare Wereld ‘naast Streuvels en Buysse staat daar opeens Herman Teirlinck met een onbetwistbaar eigen talent’. - W. van Helten verdedigt nog tegen een opstel van Dr. Kluyver in het Aprilnummer van Onze Eeuw, de spellingvereenvoudiging.
- October, 1902.
Vervolg van Augusta de Wit's Indischen roman De Godin die wacht. - Drie kwart eeuw heeft men houden staan dat middeneeuwsche fabliaux en boerden, de moderne daarmede samenhangende volksver- | |
| |
tellingen en de kinder- of volkssprookjes van Indischen oorsprong zijn. Die Indianistische theorie vond tegenspraak. G. Busken Huet bespreekt hier opnieuw, in zijn artikel Komen onze sprookjes en vertellingen uit Indië? de bijzonderste der te berde gebrachte beweegredenen voor en tegen, en besluit dat een Indianist van beroep het in deze laatste jaren zoo vermeerderd materiaal van zijn standpunt opnieuw zou moeten overzien en vergelijken met hetgeen in het Westen werd ontdekt ‘Dat zulk een hernieuwd onderzoek den Indischen oorsprong van een zeker aantal novellen (misschien ook van een paar sprookjes die er minder wildfantatisch uitzien dan de groote massa) in het licht zou stellen, is meer dan waarschijnlijk; maar het is moeilijk te gelooven dat het ooit de al te stout hypothese zal rechtvaardigen die Indische invloeden ziet semper, ubique et (in) omnibus - altijd, overal en in alles’. Van Dr. C.C. Hesseling een artikel Grieksche en Nederlandsche spreekwoorden, waarin de aandacht gevestigd wordt op het omvangrijk werk van den Griekschen hoogleeraar N.G. Politis Paroemiae. - Schilderkunst. Brugge, door Mej. G.H. Marius. ‘Degene die het hedendaagsch leven zooals het zich aan hem vertoont, open onder oogen durft zien, zal, - zij het ook met heimwee naar een tijd waarin een geloof leefde dat heel een maatschappij bezielde, - moeten erkennen dat, op de portretten na, op enkele dezer tryptieken na, deze kunst tot een anderen tijd behoort, tot een verleden, dat ondanks al het teere, al het aandoenlijke, ons vreemd is.’ Van Dr. W.G.C. Byvanck Profielen II. William
Hazlitt, een Engelsch humorist van de 19e eeuw.
| |
Neerlandia.
Neerlandia. Aug.
- Eerst een karakterschets der helden van den Z.-Afrikaanschen oorlog, vooral Steyn en De Wet. Over dezen een paar treffende anecdoten. ‘Het was na den vrede’, - zoo luidt de kortste van de twee. ‘Een Boer, die al vroeg in den oorlog zich overgegeven had, ontmoette De Wet en zeide: wel, Oom Christiaan, wat zie je er nog jong en goed uit. - Ik heb ook geen last van een slecht geweten, antwoordde De Wet droog.’ - In den brief uit Vlaanderen wordt een en ander medegedeeld over de houding van Prins en Koning ten opzichte van onze taal. Met genoegen wordt vastgesteld ‘dat de Prins zich gewillig naar de eisschen des tijds plooit en gaarne in 't Nederlandsch antwoordt op verwelkomingen in die taal. Zelfs wordt verhaald, dat hij te Hoboken officieële menschen heeft willen doen voelen, dat het niet noodig was hem te gemoet te komen door Fransch tot hem te spreken en heeft hij daar, met eene zekere halsstarrigheid telkens in 't Nederlandsch geantwoord aan wie hem in 't Fransch toesprak. De Prins legt er zich blijkbaar op toe om de gunst van het Vlaamsche volk te winnen door waardeering voor zijn taal te toonen.
‘Niet met zooveel lot kunnen wij spreken over zijn oom, onzen Koning, die te Brugge, op de tentoonstelling van Oude Vlaamsche kunst, zich in 't Engelsch met Engelsche dagbladschrijvers onderhield, die hem werden voorgesteld, maar een tolk noodig had om aan de Vlaamsche kantwerksters zijn belangstelling in hun arbeid uit te drukken.
‘Een Koning van een volk, die een tolk noodig heeft om tot dat volk te spreken: Neen, dat wint de harten niet!
Wat Neerlandia ook nog uitknipt uit Nellie's weekbladje van 26n Juli, over 't onzinnige van 't liefhebberen met vreemde, vermijdbare woorden, in onze taal, is te uitgebreid om hier ingelascht, maar te flink gedacht en gezegd om heelemaal niet meegedeeld te worden. Wij nemen 't op in den Omroeper.
| |
| |
- Sept. 1902.
Een woord tot de Vlaamsche Vrouw, door J. Aleida Nyland, rede gehouden in het Nederlandsch Congres te Kortrijk. - Onder de rubriek Zuid-Afrika wordt gewezen op de rol die het Hollandsch kapitaal nu spelen kan in Zuid-Afrika; - betrekkelijk de spellingkwestie die op het Kortrijksch Congres te berde kwam wordt hier gezegd: ‘Het blijkt dat Nederland daar nog niet aan wil, en nog minder Vlaanderland. En de Vlamingen met ongelijk meer recht dan de Nederlanders, want van deze wordt alleen verlangd, dat zij zullen schrijven meer overeenkomstig hun spreken; de Vlamingen zouden in enkele opzichten hun spreektaal geweld moeten aandoen. En dat zij voor zich daarvoor bedanken, is juist gezien.
| |
Den Gulden Winckel.
Den Gulden Winckel. Nr 5.
J. Postmus bespreekt Dr Kuyper als journalist. Nr 6 (niet ontvangen). Nr 7, Maurice Maeterlinck door Cyriel Buysse, gevolgd door proeve eener Maeterlinck-bibliographie. - Prof. Dr A.G. Van Hamel, door Dr J.J. Salverda de Grave. Nr 8, Dr Jan Hartog, door F.S.K. - Souverein en Onderdaan door A.W. Stellwagen (Willem I, en Gijsbert Karel van Hogendorp) - Nr 9. Dr Kuyper en zijn werk, door M.G. Grashuis. - Over René De Clercq's Vlasgaard bemerkt F.S.K.: ‘Wie als René de Clercq uitbeeldt met het werktuig van de taal, behoeft slechts dat werktuig telken dage te hanteeren om het spoedig in zijn macht te krijgen. In de lyrische brokstukken reien zoetvloeiendheid en zoetelijke en frissche gedachten zich aaneen. ‘Op den Weefstoel is een muziekstukje zonder noten.’ En ten slotte: Wat aan het landelijk tafereel ontbreekt zijn minder de geuren en kleuren van het land, dan wel de artistieke toets die het grove verfijnt door keur van streek.
| |
De Katholiek. Sept. en Oct.
Felicitas Grundherr. Bijdrage tot de geschiedenis van het St. Claraklooster te Neurenberg, door Dr. A.H.S. Hensen. - Guido Gezelle, vervolg van Binnewiertz. - P.L.v.d. Heuvel, O.P. Twee artikelen over relikwieën: de goedgekeurde vereering is nog geen onfeilbare uitspraak. Gedichten. - Bibliographie. October brengt een artikel over F.-W. Weber van P. Jansen O.P. Zwart schrijft over ‘Verzenschoonheid,’ gericht tegen Binnewiertz' Moderne Poëtiek. ‘Een vers wordt schoon, door het mooi gevoel’ van den dichter, schrijft Zwart. - Van Cooth wederlegt Van den Heuvels artikel over relikwieën.
| |
Elsevier.
Ph. Zilcken geeft mededeelingen over den geboren decoratief artiest Johan Thorn Prikker. Schrijver maakt tot deze studie ruim gebruik van Prikker's brieven waaruit we het volgende aanhalen:
‘Ik vind een impressionistisch landschap of figuurstuk aan den wand van onze kamers gewoon belachelijk. Zooiets als een gat in den muur, waardoor je de natuur ziet. Maak landschappen, goed, maar maak ze dan zoo, dat ze in onze kamers passen bij de deuren, bij de proportiën van de kamers, bij alles wat daar verder in is, dus nooit een impressionistisch landschap, waaruit je de wind je voelt tegenwaaien. Ik geloof daarom dat de groote beweging in Europa naar eene logische versiering van onze woonhuizen wel de ware is’. Dit citaat, - volgens Zilcken, verklaart hoe Prikker van uitsluitend schilder en teekenaar ‘craitsman’ geworden is van fijnen smaak.
| |
De Economist.
De September-aflevering bevat in de eerste plaats eene uitgebreide studie van Dr. W.H. Denier Van der Gon over ‘de voorgenomen
| |
| |
wijziging van het tarief der invoerrechten, getoetst aan de theorie der belastingen’.
De Heer Boissevain antwoordt op het verwijt van den Heer Levy, die hem ten laste legt op de vergadering der Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de statistiek, de beschouwing van Ricardo ten voordeele van eene staatsbank buiten behandeling gelaten te hebben.
Boissevain betoogt dat Ricardo's doel hier niet van pas komt.
Van Reesema vervolgt zijne geschiedenis over het Liernurstelsel in Nederland.
Rozenraad deelt zijne actueele beschouwing mede over nationale geldmarkt.
| |
De XXe Eeuw.
De September-aflevering opent met een vervolg van de wonder fantastische en eenvoudige zeer wonderlijke avonturen van Zebedeus. - Frans Coenen ontleedt een zieke op zijn lijdensbed geklonken. Frederik Van Eeden geeft o.a. een belangrijk artikel over woordkunst. Hij begint aldus:
‘Hoort eens wel, gij die het Nederlandsche woord liefhebt, en gij mijn kunstbroeders, ziet eens op uw werk, hoe het staat rondom U. Naar allen schijn daalde er zoete eendracht over 't land en als in Vondels Lantspel: 't is alles boter tot den boôm, 't is alles peis en vree.’
Alle boschages weergalmen van filomelenzang, de slooten murmelen poëzie, dramatische wonderbloemen doen zelfs den vreemdeling opkijken, in epische lommerprieelen bedreigen zware kalebassen van realistische proza het hoofd der wandelaars, de leeuw van Deyssel slaapt naast het lam van Hall, letterkundige tortels trekkebekken op alle takken.
Maar vergunt mij er U opmerkzaam op te maken, mijn lieve kunstbroeders en kunstvrienden, dat dit alles is larie en apekool, en dat het tafereel onzes geestelijken levens in geenen deele zooveel schooner en stichtelijker is dan een kleine twintig jaar geleden’......
Van Eeden stelt vast dat er veel schrijven, dat er veel hun aandoeningen en gewaarwordingen, uitstorten - doch deze zijn kunstloos.
Kloos, Verwey, Van Deyssel staan omtrent alleen en houden enkel het vlag der jongeren hoog.
Van Eeden is van oordeel dat er in de Gids niet een ‘waarachtig echt gedicht’ te vinden is.
Van Hélène Swarth getuigt hij: ‘zij heeft zichzelve onlangs niet minder juist en kernachtig herdoopt tot het ‘herkauwende hart’, en verder ‘eene groote reputatie.... heeft zich gevat op zulke grondslagen van het gerijmel en ijdel woord-schuim.’
Zij en een bent van mindere schrijvers azen op woordkunst. ‘Hun kunst is schijn-schoon, mode-kunst, maaksel en manier van den dag.’
Eenigen onder de jongeren hebben naast Verwey, Boeken, Van Looy zuivere klanken voortgebracht.
Één dichter slechts heeft de hoogste meesterschap der Nederlandsche woordkunst in de negentiende eeuw bereikt. En dit is Guido Gezelle.
Aan de Besten onzer dichters ontbraken moreele vastheid, scherp doorzicht en godsvertrouwen.
‘De Muze is een engel Gods en wil niet verafgood wezen. Dan keert ze zich af en wacht tot de Vader het hart des verdoolden heeft ingenomen’...
En ten slotte:
‘Houd op van antichambreeren in 't paleis der Muze. Ge verdoet
| |
| |
uw tijd en de deuren blijven dicht, ge zult minnarijtjes aanknoopen met de kamenier of uw hart opeten van verveling en eindigen als een mislukte, zenuwziek en mismoedig. Ga naar huis en tracht te doen wat ge voor Gods wil houdt, zonder u om kunst of Muze te bekommeren. Doe wat nuttig is, en als ge den stal staat uit te mesten zult ge wellicht haar zachte armen om uw hals voelen.’....
| |
Monatschrift für christliche Socialreform, nr 8 en 9.
Nr 8 is bijna gansch aan Zwitsersche aangelegenheden gewijd: van Dr H. Abt een artikel over de zondagrust in Zwitserland; Dr Buomberger vervolgt zijne studie over de tolrechten in Zwitserland en Dr A. Hättenschwiller overziet wat op economisch en maatschappelijk gebied in de laatste drie maanden in Zwitserland voorgevallen is. In zijne Wirtschaftliche Tagesfragen vestigt Sempronius o.a. de aandacht op de snelle uitbreiding in Oostenrijk der spaar- en leengilden naar Raiffeisen's stelsel.
Nr 9 vangt aan met een uitgebreid verslag van Dr F. Speiser over den zevenden Duitschen Charitasdag en over het internationaal Congres voor bescherming der katholieke meisjes. - Leopold Katscher geeft een artikel over de groote Engelsche samenwerkende maatschappijen voor gezamenlijken inkoop. - Nog in dit nummer een winterprogramma voor de katholieke werkmanskringen.
| |
Das litterarische Echo. 15 Oogst.
Ten einde het ‘boek’ in eere te houden, eischt V. Blüthgen Hausbibliotheken. Er zijn er reeds, maar er moeten er nog veel meer komen. En daartoe is het noodig dat de boekhandelaars hun prijzen verminderen. - R. Schoener onderhoudt ons over Italienische Belletristik, over Boito's ‘Nero’, Corradini's ‘Guilio Casare’, Butti's ‘una tempesta’, allemaal tooneelspelen, ook over leeidichters als Rapisardi, Orvieto en Marradi. - Max Koch beoordeelt gunstig het werk van den Amerikaan Calvin Thomas: The Life and Works of Friedrich Schiller (New-York, 1901). - Willy Rath bespreekt Allerhand Komedien, waaronder niets uitstekends; Ed. Bertz Sozialethische Reformlitteratur.
| |
De Gazette des Beaux-Arts
De Gazette des Beaux-Arts
begint haar September-aflevering met een beschrijving van een door de Bibliothèque nationale te Parijs verworven handschrift uit de 15e eeuw, dat ophelderingen geeft over Leonardo da Vinci en zijn werk.
Henri Hymans zet zijne studie voort over de tentoonstelling van oude Vlaamsche kunst te Brugge. Hij spreekt daarin o.a. over het merkwaardig spoedige verspreiden van het olieverf-procédé in van Eycks tijd, toen tal van moeilijkheden een innig verkeer tusschen personen en volkeren in den weg stonder.
Doch een samenkomen van kunstenaars moest er plaats hebben. Wederkeerige uitwisseling van kunstgewrochten was een zeer gewoon verschijnsel. Brugge in de lente van zijn handel en nijverheid stond in betrekking met bijna al de landen van Europa en zond er dan ook zijn kunstvoorbrengselen. Spanje en Italië waren niet onbekend met de Brugsche meesters. Zoo kon het, dat Van Eyck grooten invloed had op Antonello da Messina.
Gaston Migeon geeft een overzicht over de tentoonstelling van Kerkelijke Kunst te Dusseldorf. Verder onder meer nog het begin van een artikel over Edm. Saint-Marcel, een talentvol schilder.
| |
| |
| |
La Réforme Sociale, 1 September.
De ‘Réforme’ geeft vooreerst twee redevoeringen op van Piou en Coppée die met vuur en gloed de fanatieke Fr. Regeering brandmerken. Blondel naar aanleiding van het Congres te Dusseldorf handelt over werkmanswoningen en verzekeringen tegen werkongevallen. Mazet bespreekt den kwijnenden landbouw in Frankrijk en wijst de middelen aan tot heropbeuring van den landbouwstaat.
Chauvin betoogt de noodzakelijkheid van eene degelijke burgerlijke opvoeding. Kent en begrijpt de burger zijn rechten en plichten, dan zal hij deze ook weten te handhaven en te verdedigen als het nood doet.
Julin schrijft over: ‘les industries à domicile et les moteurs électriques.’
15 September.
Joly opent deze aflevering met eene critische ontleding van den roman: l'Etape door P. Bourget. Laçoin geeft een verslag over de katholieke jonge vereenigingen, hun ontstaan, hun werkkring en hun uitkomsten.
Guérin eindigt zijne belangrijke studie over het algemeen kiesrecht. Deviolaine bespreekt de ‘Verriers Champenois’. Vetillart deelt eenige merkwaardige bijzonderheden mede over ‘l'Ecole supérieure d'agriculture d'Angers.’ Verder economisch, sociaal en bibliographisch overzicht. Van der Smissen wijdt uit over het stemrecht der vrouwen in de nijverheidsraden van België. Urbain Guérin begint eene studie over algemeen kiesrecht. Wat is het? Wat moet het zijn? Verder politiek, sociaal en bibliographisch overzicht.
| |
Revue de Paris, 1 September.
Marcelin Berthelot geeft eene belangrijke studie over de Wespen. Deze diertjes met een bijzonder gezelligheidsinstinct begaafd, hebben steeds belang ingeboezemd aan dichters, natuurkundigen en wijsgeeren als Virgilius, Michelet, Réaumur, Huber en Maeterlinck.
Uit Maeterlinck's werk: La vie des abeilles, leerden wij de bijencollectiviteit kennen bezield met ‘l'esprit de la ruche’, die het individu aan banden legt ten koste van zijn eigen ontwikkeling De geest van het wespennest veropenbaart eveneens een collectiviteit, doch zonder nut voor het menschdom. Daarbij de maatschappij der Wespen is niet zoo duurbaar als die der bijen; ze wordt opnieuw gebouwd door een enkel vrouwelijk dier elk jaar in de lente.
Wijl de wespen vruchten en oogsten vernielen en niets nuttigs voortbrengen zijn ze de vijanden van de menschen.
Berthelot geeft belangwekkende bijzonderheden over den collectieven en individueelen strijd der wespen. - Muhlfeld, de Rémusat, Pommerol zetten hunne verhalen voort: L'associée, Lettres de province (1815-1817). La Mille et deuxième nuit. Battiffol vertelt van de belegering van Rochelle. Viollis beschrijft in ‘Petit Coeur’ eene ontwakende liefde. Eene eerste bedwelmende liefde zonder echt bewustzijn. Rabot spreekt over ‘Le problème Antarticque’. Lacour behandelt: La Tragédie grecque au Théâtre d'Arange.
15 September 1902.
Alfred Bruneau geeft een overzicht over de muziek in Rusland. Schrijver spreekt over de uitvoering der muziek in St.-Petersburg (Opera's en concerten) en over het muziek-onderwijs. Muhlfeld, Lemoine Lichterbergen, Pommerol en de Rémusat, vervolgen, L'associée, (4 d.). - De la Vallière à Monlespan (3 d.). - La Mille et deuxième Nuit
| |
| |
(3 d.). - Lettres de Province (1815-1817) (5 d.) - Leblond geeft eene Indische zedenschets: ‘Moutousami’. Ten slotte krijgen we een uitgebreid overzicht over de Fransche coloniën.
| |
The Fortnightly Review, October.
I. The conditions of success, door Nordams. II. Siam and the powers, (een heel actueel vraagstuk), door X.Y.Z. III. The Boer Generals at Downing street, door Dicey. (Rond en om de vrede). IV. Yet a few more French Ticts, door Davey. V. Impressions of the Bruges exhibition, door Philips. (Een heel belangrijk artikel over de tentoonstelling van oude Vlaamsche kunst te Brugge). VI. German light on German Policy, door Calchas. VII. German Colonies and naval Power, door Boshford. VIII. The Bodleiom Library, door Firb. IX. Seven years of Unionist Government in Ireland.
|
|