Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1902
(1902)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 53]
| |||||||||
KAREL MESTDAGH
| |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
De feestcantate voor Groeninge.Op 17 Augusti 1902, worden te Kortrijk de Helden gevierd die, in 1302, op het nabijgelegen Groeningveld, de vrijheid van hun land verwierven. Ter gelegenheid van dit zeshonderdjarig eeuwfeest, waar gansch Vlaanderen zal aanwezig zijn, diende, naar oud Vlaamsch gebruik, eene ‘cantate’ gezongen. Er bestaat misschien geen volk op aarde dat, met meer voorliefde, de muziek beoefent dan het Vlaamsche: in Vlaanderen, het land der beiaarden, is een feest zonder muziek, geen feest. Het feestcomiteit heeft het vervaardigen der cantate opgedragen aan twee uitstekende kunstenaars, beiden Vlamingen tot in 't merg hunner beenderen: dichter Theodor Sevens, van Kortrijk, de draaispil van gansch dit eeuwfeest, - en toondichter Karel Mestdagh, bestuurder der Brugsche Muziekschool, wijdvermaard vooral als voorname liederentoondichter, op wien, evenals op Guido Gezelle, de naam ‘zoetgevooisde liederenzanger’ past.
Het inzicht bij het schrijven van dit artikel is niet eene volledige ontleding van de cantate te geven: de letterkundige verdienste heb ik hier niet te onderzoeken en wat de muziek betreft, ik beoog enkel met den lezer een overzicht der opvatting en der groote lijnen van het werk te maken voor zooveel | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
eene haastige inzage der orkestpartituur dit toelaat, met het doel vooral de aandacht op sommige bijtzonderheden te vestigen, die anders, op het eerste gehoor, misschien zouden ontsnappen. | |||||||||
Algemeene eigenschappen dezer Feestcantate.Eene eerste bijzonderheid die de aandacht verdient: eene cantate, geschreven om in open lucht, dus met groote massa medewerkers uitgevoerd te worden, onderscheidt zich noodzakelijk van vele andere muziekvormen. Men hoeft hier geene verfijnde versiersels te zoeken, die in een opera of eene symphonie, door kleine figuren van een speeltuig of van eene stem in 't bijzonder, kunnen geschetst en verveelvuldigd worden. Er dient daarenboven rekening gehouden met deze bijzondere omstandigheid, dat men te Kortrijk over geene sterke, geoefende koormassa's beschikt, en dat dus de zangpartijen niet met moeielijkheden of hooge technische vereischten mochten doorweven zijn. Sommigen die Mestdagh - niet door zijne prachtige orkest- en koorwerken - maar door zijne beroemde ‘liederen’ kennen, waarin hij zoo verfijnd en zoo kiesch is, vroegen zich af of hij wel den gepasten toon voor eene volkscantate zou weten aan te slaan. Zij kenden Mestdagh niet. Zij vergaten dat de kunstenaar die het hoofdzakelijke, den sprankel, de ingeving bezit, deze heel gemakkelijk in allerlei vormen kan benuttigen. En ja, Karel Mestdagh kan dit beter dan wie ook, omdat hem een geluk te beurt viel dat op de vorming van den kunstenaar van het grootste gewicht is, en bij vele muzikanten ontbreekt; hij genoot in zijne jongelingsjaren eene volledige opleiding, hij deed zes jaren humaniora. In al zijne werken, - tot in zijne minste liederen, waarvan elk een meesterstuk is - kan men die | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
regelmatig ontwikkelde redeneeringsgave gadeslaan; in deze feestcantate is het wonderbaar hoe hij elke gemoedsstemming ontleed, elken toestand begrepen, elk woord gewikt, elk vers gewogen heeft, om er wonderlijk werkende tegenstellingen uit te scheppen, die onmiddellijk den aanhoorder aangrijpen. Zijne muziek is Vlaamsch, daalt en klimt en wentelt in de toonsafstanden die ons volk het best in 't geheugen houdt, overeenstemmig met zijne taal en aard - en zingen is toch hoofdzakelijk spreken met verhoogde uitdrukking. Deze cantate is volksch, omdat zij Vlaamsch is en omdat zij geschikt is grooten, onmiddellijken indruk op het volk teweeg te brengen. Met dit laatste doel werden alle versierende beuzelarijen weggelaten; de levendige en afgewisselde orkestschildering werd doorgaans met gansche groepen gelijkslachtige kleuren gepenseeld; zelden treedt een speeltuig in 't bijzonder op den voorgrond, omdat dit in open lucht klankkracht mist; 't zijn gewoonlijk al de trombonen te zamen, al de hoorns te zamen, al de snaartuigen, al de houten- of koperen blaastuigen te zamen die, elk op gepaste beurt, eene rol te vervullen hebben. En vooral, deze cantate stelt zoo net afgeteekend die persoonlijke natuur vooruit! Mestdagh blijft Mestdagh in al zijne gewrochten, eene bevoordeeligde natuur; met tien noten schept hij een meesterwerk, ontdaan van alle gezochtheid; uit zijne fijn afgewerkte kunst, geneigd tot springlevendigheid en landelijkheid, straalt waarheid, inbeelding, doorzicht en - vooral - voornaamheid. Mestdagh blijft zich zelf omdat hij in elk werk met volle rechtzinnigheid en zonder terughouding zijne zingende ziel, zijn vatbaar hart, zijn goedgewikten geest, met één woord gansch zijn wezen uitstort, en dat dit wezen een man is uit één stuk, opgegroeid en gesterkt in die schoone natuur, waarin hij t' huis van kindsbeen af | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
met volle longen leeft en loopt, tusschen ritselend blad, geurende bloem, machtigen eik, brandende zon, drijvende wolk en bingelende klok! In deze cantate gebruikt de toondichter geene motieven, verstaan in den zin dien men er gewoonlijk aan hecht, bijna zelfs geene figuren; nochtans verwezenlijkt hij op ideale wijze de overeenkomst van woord en klank, of liever van geestgedachte en toongedachte door een bijzonderen rythmus, door eene onderscheidene kleur, en door de zoo natuurlijke als ongezochte en passende inkleeding of harmonisatie der verscheidene deelen. Dit is niet de geringste hoedanigheid dezer cantate: door dit voorbeeld heeft Mestdagh - eene zeldzaamheid in onze dagen, - bevestigd dat de schoonheid niet in het uitpluizen der kleinigheden noch in ultra-chromatieke gezochtheid, niet in éene school, in éene richting, in éen gegeven vorm, besloten ligt, maar wel in de zuivere ingeving, in de eigen persoonlijke melodie, door een schranderen en juist redeneerenden geest haar bepaald doel gewezen! | |||||||||
Korte ontleding.De dichter heeft de cantate, ‘De zege van Groeninge’ getiteld, in vier deelen gesplitst, die in de muziek zonder scheiding noch tusschenruimte op elkaar volgen:
Om de cantate goed te begrijpen, dient men noodzakelijk den volledigen tekst te bezitten: ik acht het echter onnoodig hem hier vooraf te laten volgen en zal hem liever in achtereenvolgende brokken onder de andere beschouwingen schuiven. Alhoewel in de cantate geene eigenlijke leidmotieven voorkomen, denk ik het nuttig verscheidene muzi- | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
kale aanhalingen in te lasschen om den grondtoon of den bijzonderen aard der deelen beter te betuigen. Men weet dat in een orkest de speeltuigen in vier voorname groepen verdeeld worden: 1o de groep der snaartuigen, die alle speeltuigen bevat welke met den boog gespeeld worden, dus viool, altviool, cello en contrebas; (harp niet); 2o de groep der houten blaasspeeltuigen, namelijk: fluit, hobo, clarinet, basson en hunne verwanten; 3o de groep der koperen blaasspeeltuigen: trompet, trombone, hoorn, tuba enz.; 4o de groep der speeltuigen die geslagen worden: trommel, groote trommel, keteltrom (timbales), cimbel of schijven (cymbales), triangel, tam-tam enz. Om die groepen niet gedurig te moeten opsommen zal ik ze aanduiden door de benamingen: snaren, houten, kopers, slagspeeltuigen. | |||||||||
I. - Zegezang.De cantate vangt niet aan met een openingstuk, maar enkel met eene korte inleiding van 20 maten samengesteld uit het sonneriemotief | |||||||||
I. - Inleiding.dat aanstonds een vroolijken toon aanslaat, maar tezelvertijd iets majestatisch en iets feestelijks, eene triomfantelijke grootheid in zich besluit. Dit motief met zijne verkortingen maakt eene machtige figuur uit, die dan eene tierce hooger door gansch 't orkest herhaald wordt. Nu heffen de mansstemmen, ondersteund door de snaren en houten den machtigen zegezang aan: Triomf in Vlaanderland (bis)
In wijk en dorp en stede,
In wijk en dorp en stede,
Triomf, triomf, triomf in Vlaanderland
| |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
De vrouwen vervoegen zich bij hen om samen op denzelfden voois, de reden van den triomf te bezingen Triomf in Vlaanderland (bis)
Verbrijzeld is de band,
Dien ons een vijand smeedde!
Triomf, triomf, triomf in Vlaanderland!
Nu volgt het refrein van den zegezang Bevestigd is de vrede
Na jaren leed en schand!
De stemmen prevelen deze woorden heel stil, alsof zij er zelf nog aan twijfelden, doch den triomf staat reeds vast, hun hart gaat weder open, eene klimmende notenreeks in 't orkest schildert het plotselijk uitbarsten van hun vreugdegevoel, en met vollen mond, bij groot orkestspel, trommelgeroffel en triangelgeringel, roepen zij uit Triomf in dorp en stede (bis)
Triomf, triomf, triomf in Vlaanderland
De muzikale zin op deze laatste twee verzen, geeft een concreet gedacht van den algemeenen indruk en den grondtoon in dezen zegezang, omdat hij bijna gedurig erdoor sluipt; hoe kruimig en volksch is hij! | |||||||||
II.Be-ves-tigd is de vre - de na ja-ren leed en schand, tri-
omf in dorp en ste - de, tri - omf in dorp en ste - de, tri-
omf, tri - omf, tri - omf in Vlaan-der - land!
| |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
Zelfs in het laatste deel der cantate, waar de indruk nagenoeg dezelfde is als hier, schijnt mij het blijlied er eenigermate mede verwant. 2de stroof. Nu stijgt in hun geest een terugblik op het verleden. Zij snoefden in hun waan:
De toondichter heeft dit vers gekneed in eenen recht opgeblazen zin, rijk getooid met inkleeding der houten, en gezongen door de tenors en 1e sopranen; hij loopt uit op een zoo trotschen als bitsigen ‘waan’ en beeldt eene klare tegenstelling met het stil gefluisterde Die dorpers zijn verloren
om hierdoor de twijfelende vrees te schetsen die hen aangrijpt, den angstklop hunner harten, terwijl zij snoeven. Die zin wordt eene tweede maal, een toon hooger, hernomen. Doch, als eene oorlogstrompet, schettert de herhaalde forsche kreet der mannen Wij stormden moedig aan
En wonnen gulden sporen.
belevendigd door eene krijgshaftige begeleiding der bassons en altviolen, door een krijgssignaal der trommels en trompetten. En weder prevelen zij het stille refrein ‘Bevestigd is de vrede’ gevolgd door het machtige ‘Triomf in in dorp en stede’ (II)Ga naar voetnoot(1). 3de stroof. Doch het tooneel stijgt nog plechtiger, tot eene machtige muziekfresque... En Roelands bronzen mond
Zingt ons de zege tegen;
| |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
De contrebassen, cellos en de bastuba bootsen het zwaar bonzend, plechtig geluid van klokke Roeland na. De violen schilderen wonderschoon de klimming der gevoelens; zij beginnen in een ondervragenden tremolo te trillen: het volk meent Roeland's stem gehoord te hebben en luistert met gespannen, ontroerde nieuwsgierigheid; die tremolo gaat in positieve octaven over: ja, 't is geen bedrog, 't is wel Roeland's stem die zij hooren; de noten van het geluid dalen tot op de violen zelf: geen twijfel meer! En nu vangen de violen een vroolijke huppeling aan... De stemmen die, tot dan toe, meestal gelijkmatig werkten, beginnen nu, als een verrukte volkswarreling, dooreen te loopen om aan elkaar te vertellen hoe Roeland dreunt; de hoorns verbeelden het antwoord op Roeland's lied van de klokken uit de naburige torens, al de slagspeeltuigen trillen en jubbelen, 't is alles vreugde en aandoening, 't is hooggetij in Vlaanderland! Want in Roeland ligt gedreven: ‘Als ic luide, is 't triomf in Vlaanderland.’ En thans, dat Roeland luidt, is 't met volle vuur en kracht dat het refrein galmt: Het lied dreunt machtig rond
Door straten en door stegen:
Bevestigd is.... enz.
nu dreunt machtig de ‘Triomf in Vlaanderland’ (II), die nog door eene eindfiguur verlengd wordt, om in volle plechtigheid, met een langgehouden ‘triomf,’ dien luisterrijken zegezang van Vlaanderen te sluiten! | |||||||||
II. - De Strijd.Na dien juichenden triomfkreet, beleven wij het verhaal van den strijd en den slag. Om de aaneenschakeling tusschen den zegezang en het strijdtafereel te verduidelijken, werden hier vier verzen | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
tusschengeschoven, die in de eerste uitgaaf van den tekst der cantate (Jaarboek van het Davidsfonds) niet voorkomen. Onmiddellijk na de eindnoot van den zegezang slepen de basspeeltuigen: trombone, cello, contrebas en tuba snijdende, langgerekte, als verdrukte zuchten en op eene weemoedige melodij | |||||||||
III.klagen de vrouwen: Het waren bange tijden,
Stil blazen de hoorns een oproep die versterkt bij het volgende vers: Tijden van ruw geweld
En bitter lijden
Het vaderland was in gevaar.
Dezelfde stroof wordt eene tweede maal hernomen met meer nadruk en schildering in de begeleiding, terwijl de stemmen schranken in hunne weewoorden; in de violen en de houten stijgen pijnlijke verzuchtingen, barsche, tegentijdig wringende notenreeksen, die eindelijk uitloopen op een droog, als met appogiaturen gegispt accoord; met krachtige stem, bevestigd door vier stevige accoorden der trompetten en trombonen, verklaren nu de vrouwen: Maar de klauwaarts
Reedden zich ten strijd.
Onmiddellijk brommen de cellos, altviolen en trompetten, een in de verte naderend, nauw merkbaar geplof en gewrijf van paardenhoeven; stil, geheim- | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
zinnig slaan trommel en trompet den oproep; de bende nadert, en in de violen vernemen wij weldra een levendig rid, dat luider en nader opkomt, en alhoewel niet vergezeld van de traditioneele bazuinaankondiging, van zeer forsigen strijdlustigen, daarbij opgewekten aard is en gedurig in kracht en uitbreiding toeneemt; nu blazen de trompetten, dan de hoorns hun strijdgeschal: | |||||||||
IV. - Krijgsgeschal der Klauwaarts.De trommels slaan met klem en kracht, snaren en houten stormen een wild, medesleepend opjagen, want Zij kwamen op, van wijd
En zijd,
Vol moed
En gloed
Ten grooten strijd:
Voor 's graven troon en vaan,
Voor eigen recht en vrij bestaan.
Deze zin, waarvan het begin stil aangeheven wordt, stijgt tot de grootste vervoering, de violen door hun gedurig gekap, schilderen ons den lust, de houten den gloed, de trombonen, de kracht der klauwaarts, de keteltrommen bonzen onstuimig, hoorns en trompetten schallen gedurig (IV) en machtig en plechtig vraagt het mannenkoor: Wie kent hun liefdelied
Hun doel en pogen niet?
Met fierheid en overtuiging zeggen zij ons, | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
met den blik op de toekomst, en prophetisch zinspelend op de huidige omstandigheden: In ons ontwaakt de Vlaamsche macht:
Door ons ontluikt het Vlaamsch gedacht.
Zij herdenken de eerste uiting van de macht en deze gedachte; die herinnering vervult hen met innig, aandoenlijk genoegen, - deshalve klinkt zij stil - Wij wonnen in den Metten-nacht;
en scherpt en schaaft hunnen moed; op eenen kernachtigen, zoowel in klank als in toon stijgenden volzin, roepen zij vastbesloten: Nu moet, - nu moet ons werk volbracht.
En zie, de volbrenging begint! 't Ruischt in de muziek een zacht, harmonieus trillen: de zon, de schitterende zon van dien heeten strijdensdag, de zegezon, zoomt het oosten met eene blanke streep morgenlicht, zij zien het ontwaken dier schoone Vlaamsche natuur, die beemden en boomen, velden en bosschen, welriekend in den morgendauw; de torens der stad; de gildevanen, het blazoen van Vlaanderen; met één woord hun vaderland, hun alles, en dit zicht doet hen sidderen van moed en vaderlandsliefde. Hoe treffend geeft de muziek al die gevoelens weder, eerst trillend als de lichtvibratiën, dan traag opklarend door 't gedurig bijtreden van verschillende speeltuigen, glanzender en rijker zich uitspreidend, bij het vroolijk beven der snaren en de mollige warme harmonie der houten: En stijgend aan den hemeltrans,
Bij zoet geneur
En bloesemgeur
Goot de zon haar schemelglans
Door een grijzen nevel rond.
| |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
Bij 't zien van dien prachtigen vadergrond, en terwijl de muziek der zangstemmen hunne beweging realistisch schildert, Allen - edelman en knecht -
Knielden zwijgend neer,
Hier ruischt een machtig accoord op de harp, het speeltuig uit den Bijbel, het zinnebeeld van wat heilig en plechtig dient aangezien, want zij Kusten als vervoerd den grond.
En hoort, stil ruischen chromatische accoorden geheimzinnig en aandoenlijk, die ons de psychologische uitwerksels ontleeden welke deze kus in hunne gemoederen te weeg brengt. 't Is als een tooverzang die gansch hun wezen doordringt. Die daad heeft in hen tot dan toe onbekende gevoelens opgewekt, en daar straalt eene nabootsende chromatisch klimmende notenreeks: zij waren nu gesterkt En sprongen weer
Koen recht.
De strijd vangt aan. Het koor zingt in tweetijdigen rythmus, terwijl de begeleiding voor 't algemeen drietijdig klinkt; 't geen te beter het geharrewar nabootst. De trompetten en de houten slaan onstuimig door, terwijl de trombonen zware slagen bonzen. De mannen en vrouwen, in wilde mengeling en woedende drift, schreeuwen polyphonisch dooreen, terwijl de speeltuigen het klimmende ongeduld en de stijgende ophitsing der strijdlustige gemoederen schilderen op den kreet ‘Valt aan’. Daar galmde een forsche kreet: Valt aan,
Om bee noch traan
Begaan!
| |||||||||
[pagina 65]
| |||||||||
Eindelijk wordt hun krijgswensch vervuld; in eene stormende maat 6/4, met lange, kruimige, rollende, botsende volzinnen, zingt woedend het koor ons het gevecht. | |||||||||
V.De bassen en 2e sopranen schreeuwen eerst dien volzin, die daarna, met machtige begeleiding der kopers, door gansch 't koor versterkt wordt. En nu rukten de drommen
In dichte kolommen
Verwoed
Elkaar te gemoet....
En het gevecht, in zijne middeleeuwsche akeligheid, begint: Pijlen
Sisten en snorden snel;
Bijlen
Kneusden en kloofden fel;
Lansen staken,
Braken....
Hier bewonderen wij een tafereel van de schoonste muzikale beschrijving: door eene lange noot, gevolgd door eene haastig klimmende notenreeks, schilderen de houten het in den boog zetten en het door de lucht sissen der pijlen, terwijl de violen het | |||||||||
[pagina 66]
| |||||||||
klieven en kloven der bijlen, en de kopers het droge steken en breken der lansen weergeven. En te midden van die joelende, woelende wenteling. | |||||||||
VI.klinkt de machtige stem van Breidel; dit gebod is tot driemaal toe, met telkens sterkere, verhoogder klem door eene bijkomende zangpartij aangekondigd, om des te beter die heldenfiguur en hare toovermacht op het volk te doen uitschijnen. Breidel gebood:
Slaat met uw knodsen
Op ridders en rossen,
Staat als rotsen,
Vrij of dood!
Deze woorden, reeds zoo kernachtig uit hun eigen, winnen oneindige kracht en uitwerksel door de kneedige, stormende en toch ridderlijke muziek: | |||||||||
VII.Breidels aanwakkering werpt nieuw vuur in den strijd. Het muzikaal tafereel wint ook in kleurenrijkdom. De contrebas en de cello bootsen het stampen, de bastuba het plompend pletteren der paarden na, terwijl de violen door de figuur VIIIa, den slag der | |||||||||
[pagina 67]
| |||||||||
VIII. - Kletteren der zwaarden.zwaarden gevolgd door het kletteren, door de figuur VIIIb het kletsen bij 't kruisen der zwaarden schilderen. Wee, wee! en de paarden
Stampten en pletterden;
Wee, wee! en de zwaarden
Bonsden en kletterden,
Stroomen bloed verplassend,
Lijken op lijken
Tassend....
Op eens vatten al de speeltuigen denzelfden dalenden rythmus aan om het verplassen der stroomen bloed aanschouwelijk te maken. Vuriger en heviger groeit de strijd, totdat al de stemmen, bij 't zien van gansch dien weedom op een hartverscheurenden ‘ach!’ uitloopen. Er daagt een onweerswolk in dien zonnegloed: bij levende bassenbegeleiding verhalen de Tenors In de hitte van den strijd
Scheen ons heir te wijken,
Maar Gwijde kreet den Hemel aan:
‘Maria, goed altijd
En machtig mede,
Laat Vlaanderen niet vergaan!’
Men kan zich verbeelden welke ijzingwekkende rilling den veldheer moet aangrijpen, wiens leven en eer en goed van den uitslag des strijds afhangen, als gedurende eenige stonden hij langzaam zijn heir ziet wijken! Dit gebed van Gwijde is een radeloos handen hartewringen, een gebed dat aan de wanhoop grenst, en daardoor eene onverklaarbare uitdrukking wint. En toch, 't is vooral op de lettergreep Vlaan- | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
deren dat zijne bede het vurigst klinkt: voor hem niet, voor Vlaanderland roept hij bijstand. Zijne bede is zoo eenvoudig, 't is als een psalm, en toch hoeveel uitdrukking ligt er niet in besloten, vooral in de derde aanroeping: | |||||||||
IX.Laat Vlaan-dren niet ver-gaan. Laat Vlaan-dren niet ver-
gaan. Laat Vlaan - dren niet ver - gaan.
Intusschen trillen de violen zijn hartekloppen mede, terwijl de cellos den hartverscheurenden, zuchtenden nadruk zijner bede, en de houten zijn volle betrouwen in Maria kenteekenen. Zijn gebed wordt verhoord. Bij de bede
Kort en goed,
Vatten de mannen weer moed.
Zij stonden pal
Langs sloot en wal,
Verwoed
Hakkend
En rijtend,
Smakkend
En smijtend,
Gedreven door de kracht
Die nood
En dood
Veracht...
Hun terugijlen in den strijd, met nieuwen, kalmen moed, ligt begeleid van eenen vasten strijdrythmus der trombonen, tuba en houten, die eene volkomene gerustheid uitspreekt over hun ‘pal’ staan. Dan | |||||||||
[pagina 69]
| |||||||||
hervat het gevecht met nieuwe kleuren: de kopers verbeelden het hakken, de violen het ritselend rijten; op het woord ‘gedreven’. stijgt, als een medesleepende gloed, een lange notenreeks die volledige kalme accoorden aanbrengt. Hoezee! Daar blazen de bassons, hoorns en trompetten de zegebazuining (IV), tezelvertijd huppelen de violen in volle vreugdebetoon, gansch het orkest spant samen om den machtigen triomfkreet te uiten: | |||||||||
X.Vlaan-der - land den Leeuw! Vlaan-der - land den Leeuw!
Vlaan - - der land den Leeuw!
Daar viel de tergende overmacht;
En krachtig dreunde nu de schreeuw,
Die galmen zal van eeuw tot eeuw:
Vlaanderland den Leeuw!
Doch na die juichtonen loopt in gansch het orkest een dalende klacht, die de verandering der gevoelens laat raden: de vreugde ruimt hare plaats voor het medelijden, bij 't zicht van hunne broeders voor 't vaderland gesneuveld. Hier ook werd de tekst der cantate eenigszins gewijzigd: Velen werden neergeveld
Op het bloedig eereveld;
Velen liggen wreed gewond
Kil en roerloes op den grond.
De speeltuigen, waaronder de overdekte trommel en keteltrommel, slaan, bij die woorden, een tragen treurigen doodsrythmus; de hobos en clarinetten, | |||||||||
[pagina 70]
| |||||||||
weldra vergezeld door de hoorns, weenen het treurthema, dat niet enkel droevig, maar tevens met een gevoel van vereering voor de vaderlandsliefde en den heldenmoed dier dapperen doorweven ligt: | |||||||||
XI. - Treurthema.en zeer aangrijpend klinkt, vooral wanneer het in de hoogte der violen overgaat, terwijl de kopers sombere, echt wonderbare uitdrukkingsvolle harmonie aanbrengen en de stemmen eene chromatisch dalende weeklacht murmelen. Door eene zoo eenvoudig en korte als kunstige modulatie verloopt de muziek van den droeven toon do # mineur naar den vroolijken fa majeur: Doch zij maakten door hun dood
Vlaandren vrij en schoon en groot.
Met deze hulde aan de koene kampers, in groote majesteit en plechtigheid, maestoso, door al de stemmen hun toegezwaaid, sluit dit prachtig tafereel dat voorzeker op elken toehoorder eenen geweldigen indruk zal nalaten, zoo door de verscheidenheid der ingeving en de goedgeslaagde natuurnabootsing, als door de hooge technische kennis van orkesting en den keurigen keus der speeltuigkleuren. | |||||||||
III. - Hymnus.Na die hulde aan de dapperen, richt de massa haren bezielden groet tot ten grond waarop die heuglijke slag geleverd was, die heldenmoed gestraald had, en dat bloed gezijpeld; | |||||||||
[pagina 71]
| |||||||||
O Groeninge, heilige grond,
Waar Vlaanderen strijdend stond,
Voor vrijheid en eigen bestaan
Uw naam zal nooit vergaan!
Eene onweerstaanbare breedheid en plechtigheid vervult hier de muziek. Het orkest heft juichend eenen zegerythmus aan: | |||||||||
XII. - Zegerythmus.Hoe machtig en statig rolt uit die kloeke borsten, nu van dwang en lijden verlost, deze toespraak vol bewondering, dit gebed, die knieval voor den verlossingsgrond! Het breekt los als gulpen van dank en vreugde, het dreunt als 't golven van eene ontembare zee, met gansche baren menschenharten die alle kloppend bonzen van liefde voor hun land en van fierheid over den zege; die hymnus is een der machtigste en aangrijpendste massa-effecten die ik niet enkel in de Vlaamsche, maar in gelijk welke muziek, te zien kreeg. | |||||||||
XIII.O Groe - nin-ge, hei - li - ge grond, Waar
Vlaan-de- ren strij - den - de stond.
En bemerk in dit thema XIII, welk verschil van indruk er reeds besloten ligt tusschen het eerste vers, dat aandoenlijk klinkt als een gebed, en het tweede, | |||||||||
[pagina 72]
| |||||||||
de hoekige strijdfiguur, alhoewel beide gelijkslachtig zijn. De stemmen juichen den naam van Vlaanderen toe, en de gedachte aan de grootheid van dien naam, die nu gered werd, verdubbelt hun liefdegevoel voor den geboortegrond; terwijl de stemmen gedurig hunne gevoelens lucht geven door den kreet ‘uw naam! uw naam!’ schildert ons de muziek den inwendigen gang dier gevoelens van klimmende bezieling. De violen en de golvende, gulden harpen heffen dit liefdethema aan, dat in opgewekte, sierlijke wentelingen voortzweeft, terwijl de cellos en bassons het met het teederste medegevoelen begeleiden en de kopers hem kracht en kruim bijvoegen. | |||||||||
XIV. - De liefde voor Vlaanderen.En nu volgt de zedeles, die het aanschouwen van dit eereveld in ons moet opwekken. Manhaftig en gespierd spellen de Tenors en 1e Sopranen die les; bassen en 2e sopranen bevestigen intusschen ‘hij leert ons’ Hij zegt ons na jaren en dag
Wat mannelijk pogen vermag;
Hij leert ons te zijn wat we zijn,
In laten en doen - niet in schijn!
Bij dit laatste vers schalt weer den feestrythmus (XII) eerst in de snaren, dan in de houten en de kopers, de violen herhalen eenen naklank van | |||||||||
[pagina 73]
| |||||||||
het liefdethema (XIV), en gansch die oploop botst eensklaps wonderlijk uit op ‘niet in schijn’. | |||||||||
XV.Als een orakel, in statige tonen, verkondigen de mansstemmen, hier in vier partijen gedeeld, de bepaling van ‘te zijn wat we zijn’: na elke bepaling schalt een bevestigend, onderstrepend accoord; 't is als de afkondiging van eenen middeleeuwschen wapenbode: Getrouw aan het moederlijk woord
Gehecht aan het vaderlijk oord;
De begeleiding wordt nu teeder en lief: Vol eerbied voor Vlaanderens schoon,
ja zelfs innig en godsdienstig: Vol liefde voor Outer en Troon.
Indien wij die kenmerken van onze eigenzelvigheid getrouw blijven, zal de toekomst ons heerlijk zijn; de zegetoon (XII) der kopers en houten treedt weer op den voorgrond, en overtuigd en met innige stille aandoening, koesteren zij de zaligste hoop en herhalen hun zucht naar toekomstige grootheid. | |||||||||
XVI. | |||||||||
[pagina 74]
| |||||||||
Zoo blijven wij machtig en groot
Ontembaar in leven en dood,
Zoo zwaait op het ouderlijk graf
Geen dwingeland zijn staf.
En bij de gedachte dat al die weldaden, die vrijheid, dit zelfsbestaan, die grootheid aan Groeninge te danken zijn, barst weer de machtige kreet los, doormengd in 't orkest met het motief der liefde voor Vlaanderen (XIV): o Groeninge, heilige grond,
Waar Vlaanderen strijdende stond,
Voor vrijheid en eigen bestaan,
Uw naam zal nooit vergaan!
Ditmaal zijn al de krachten van 't orkest samengebracht om een allermachtigste tafereel in den geest te roepen; terwijl de stemmen gedurig dooreenloopend herhalen ‘Uw naam zal nooit vergaan!’ klinken reeds vroolijke tonen in de begeleiding en brengen reeds de blijde stemming aan, die ons voert tot het blijlied of Volkslied. | |||||||||
IV. - Volkslied.Het volk viert feest om de gewonnen zegepraal. 't Is kermis en uitbundige vroolijkheid! Elkeen kent de ‘Vlaamsche kermissen’ van Breughel, waar alles zingt en springt, draait en drinkt, danst en deunt: 't is een dergelijk tafereel dat thans de muziek moet schilderen. Het Volkslied bevat drie gelijke koepletten, gevolgd door een slotkoor. Hoor! op eens in het slotaccoord van den hymnus jubelen de snaren en houten een vroolijk signaal, waarop de contrebassen en cellos antwoorden. 't Is als het feestgeklingel van een kleinen, rudimentairen beiaard; die oproep klinkt luider, en een vroolijk huppelende groep jonge meisjes, gebloemd en getooid, zingen in volle vreugd de blijdschap in Vlaanderen. | |||||||||
[pagina 75]
| |||||||||
XVII.De eerste harpen tokkelen hier vroolijk als een bellenspel, de tweede harpen slaan dreunende accoorden, gansch 't orkest zingt de blijdschap mede, en de houten geven het klingelend orkestantwoord; De Beiaard zingt zoo schoon hij kan,
De vreugde heerscht alom
Met bloemen kroont de vrouw haar man,
De bruid haar bruidegom.
De vogel kweelt zoo hel en blij,
Het windje speelt zoo vrij;
Hier wordt de muziek stiller, van gansch bijzondere bevalligheid, terwijl de violoncellen eenen zeer volkschen bas spelen, als het (hier veredeld) ‘pompen’ der harmonica-spelers. En vrij en blij, ons volk ter eer
Is Vlaandren weer!
En met nieuwe kracht roepen zij uit, terwijl de harpen hier nu breed en machtig opjagen: Men strooie kruid
En palmen uit
Bij klank
En zang:
Hou eeuwig stand,
o heilig Vaderland.
| |||||||||
[pagina 76]
| |||||||||
Deze laatste twee verzen zijn gebouwd op het ‘triomf, triomf’ van thema (II). 2e koeplet. Een tweede groep feestvierders komt op de dorpsplaats aangerend: de jonge mannen, die den strijd medeleefden, en nu met joelende lust en vroolijke scherts vervuld zijn, bij het ronkend en snerpend gezoef der doedelzakken; het uitwerksel der doedelzakken ligt met veel natuurlijkheid in het orkest nagebootst door clarinet, basson en altviool, waarop ditmaal de contrebas en cello het antwoord huppelen. Voor goed vergeven zij de hoon,
Vergeten ook het wee!
Nu schalle uit slot en poorterswoon
Het lied van heil en vree!
De vogel kweelt zoo hel en blij
Het windje speelt zoo vrij; -
En vrij en blij, enz.
Op deze woorden vangen de snaren eene medegaande begeleiding in sixten aan, die de vreugde nog scherper en uitbundiger voorstelt; en de basson trippelt nu de vroolijke volksche basnoten. 3e stroof. Gansch Vlaanderen is in feest: dat nu het blijlied schalle uit aller mond: de kinderstemmen vervoegen zich bij die der ouderen, de trompetten schallen nu het huppelend antwoord, gansch het orkest vermengt zijne klanken bij het koor, en van uit den toren speelt de beiaard in klingelende klokkeklanken het blijlied mede: Het schalle boven veld en woud,
En over land en zee:
Genot en heil aan jong en oud:
Aan allen vreugde en vree!
De vogel kweelt zoo hel en blij,
Het windje speelt zoo vrij;
En vrij en blij, enz.
| |||||||||
[pagina 77]
| |||||||||
Dit volkslied is eene ware vondst. Het klinkt zoo echt vroolijk en Vlaamsch, dat men het niet kan aanhooren, zonder te glimlachen van genot en vreugde: en het is zoo eenvoudig van noot en rythme, dat elkeen het onmiddellijk kan nazingen! Wat het onderscheidt van alle andere volksliederen in onze cantaten aangetroffen, is dat het niet een oud, eenigszins gewijzigd volkslied, maar een gansch nieuwe vinding is; het klinkt ook, - als echt Mestdagh-werk - veel verhevener en verfijnder dan alle andere soortgelijke voortbrengsels. 't Is een waar Vlaamsch volkslied, en wij hopen dat - nu de groote cantatencomponist Benoit niet meer onder ons leeft, - zijn waardige en stellingen deelende leerling Mestdagh dikwijls de gelegenheid zal vinden om aan ons volk zulke juweelen te schenken. Hier in de cantate groeit uit dit lied een wemelend, roerend volkstooneel, niet meer eene muzikale fresque, maar een waar, gothisch, Brugsch kantsieraad... Na de derde stroof wordt het vers ‘hou eeuwig stand, o heilig vaderland’ in een zeer majestatisch choraal ontwikkeld, eerst door de stemmen alleen, dan met kopers begeleid, en eindelijk door alle speeltuigen ondersteund. Samengesteld uit verbreedingen of vernauwingen van het triomfmotief (II) galmt het eerst traag en plechtig, om eindelijk met klimmende geestdrift naar het slot te huppelen; - een oogenblik volledige stilte - en dan als een triomfeerende kreet - zoowel op die heerlijke cantate als op het verloste vaderland passend - dondert een machtig, langgehouden ‘Houd eeuwig stand’ waarop de trompetten nog een laatst beslissend triomfgeschal blazen, de zege van Vlaanderen! Joz. Vanden Eynde.
Leuven, 11 Juli 1902. |