Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1902
(1902)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| |
Nieuwe paden in de geschiedenis.Vóór deze laatste tien à vijftien jaren werd de Duitsche meester Leopold von Ranke (1795-1886) daaromtrent van iedereen als het oorbeeld van den wetenschappelijken geschiedschrijver aanzien, die allen ter navolging mocht aanbevolen worden. Uitgenomen de beoefenaars der klassische oudheid, die rechtstreeks van Niebuhr afstammen en onder dewelke Th. Mommsen, sedert meer dan eene halve eeuw, den eersten rang bekleedt, bevinden zich de meeste geschiedschrijvers van Duitschland en van gansch de beschaafde wereld in zoo een nauw verwantschap met den Berlijnschen professor, dat men met reden zeggen kan dat hij door zich zelven of door zijne leerlingen, waaronder men vooral G. Waitz (1813-1886) hoeft te noemen, hun aller opleider is geweest. Velen die bij hem ter school gingen. hebben, wel is waar, op hun gewrocht den stempel hunner eigene persoonlijkheid gedrukt, maar hunne geschiedkundige opvatting is in den grond dezelfde gebleven als die van den meester. Men kan ze met deze korte woorden kenschetsen: ‘De Staat met zijne Instellingen en zijne groote mannen maakt het kruim der geschiedenis uit. Die wel en degelijk geschiedenis schrijven wil, moet dus politieke geschiedenis, 't is te zeggen de geschiedenis der groote staatsmannen of de geschiedenis der regeeringsvormen (staats- en rechtsgeschiedenis) schrijven. Daar deze opvatting het Individu, de persoonlijkheid der groote mannen op den eersten rang stelt, heeft men dezelve als eene individualische opvatting der geschiedenis gekenmerkt. Welnu, tegenover deze opvatting heeft thans eene gansche rij van geleerden stand genomen, die, in plaats van de volgens hen verouderde politieke geschiedenis, Kulturgeschichte, 't is te zeggen beschavingsgeschiedenis schrijven willen; dewijl | |
[pagina 495]
| |
zij de sociale of collectieve krachten der maatschappij op den voorgrond brengen, en de groote staatsmannen meestal als natuurlijke voortbrengsels van hunnen tijd en min of meer bewuste uitvoerders van blinde ‘Strömungen’ opvatten, heeft men dezelve met den naam van ‘materialische of collectivische’ geschiedschrijvers bestempeld. Karl Lamprecht, een thans nog betrekkelijk jonge professor te Leipzig, is hun aanvoerder. Zijne partijgangers werden ook aleens ‘Lamprechtianer’ en zijne hevigste tegenstrevers, (Lenz, Oncken, Delbruck enz...) ‘Neurankianer’ of jongere aanhangers van Ranke genoemd. Hoe deze nieuwe richting is tot stand gekomen, kan met geen bepaalde feiten en jaartallen vastgesteld worden. Lang reeds hingen de grondgedachten van Lamprecht's systeem in de lucht. De romantische leer van den ‘Zusammenhang’ aller sociale verschijnsels, de philosophie van Hegel en namelijk het hegeliaansch begrip van den aloverheerschenden volksgeest of ‘Weltgeist’, de verhoudingen tusschen den aardbodem en de geschiedenis van het menschdom door Ritter en zijne volgelingen in het licht gesteld, het marxism dat de geheele geschiedenis als een eeuwigdurenden strijd tusschen stoffelijke belangen aanschouwt, de ontwikkelingsleer van Darwin van de natuur- op de geesteswetenschappen overgebracht, oude philosophisch-esthetische opvattingen der geschiedenis zooals die van Guizot en A. Thierry, dat alles heeft samengewerkt om Lamprecht's geschiedkundige methode uit te broeien: van Herder en Montesquieu tot Hipp. Taine en W.H. Riehl kan Lamprecht talrijke denkers en geleerden van allen aard als voorloopers zijner wetenschappelijke richting aanduiden. Tot een eerste optreden der nieuwere school gaf een klein schrift van Dietrich Schäfer, thans hoogleeraar te Heidelberg, de gewenschte gelegenheidGa naar voetnoot(1). Schrijver verdedigde er heftig tegen nog sluimerenden lust tot afbreken en hernieuwen, het oude standpunt van Ranke. Eberhard Gothein, een economist der universiteit Bonn, die zich bij de geschiedschrijvers reeds verdienstelijk gemaakt had wegens eene ‘Wirtschaftsgeschichte des Schwarzwaldes’, antwoordde | |
[pagina 496]
| |
op Schäfer's pleidooi met een in 1889 te Leipzig gedrukt opstel, Die Aufgaben der Kulturgeschichte. Dit opstel, waarin de geschiedenis van Staat en Staatsman als een aanhang der beschavingsgeschiedenis, die in deze haren uitleg en hare beteekenis vindt, voorgesteld wordt, miek grooten ophef in Duitschland. Doch de strijd die er uit ontstond scheen allicht in de vergetelheid te zullen geraken, toen in 1891 Karl Lamprecht zijne Deutsche Geschichte begon uit te geven. Hier was geen spraak meer van ijdele theoriën; 't werk van Lamprecht was eene toepassing van het nieuwe standpunt op de feiten. Van 1891 tot 1895 verschenen opvolgenlijk zes deelen van het werk, die het verleden van het Duitsche volk, van de vroegste tijden tot in het begin der XVIIe eeuw, van een sociaal oogpunt beschouwden. De verdeeling der Duitsche geschiedenis in vijf perioden volgens de ontwikkeling van het Duitsche volksbewustzijn, namelijk in 1o een symbolisch tijdperk, 2o een typisch, 3o een conventioneel, 4o een individualisch en 5o een subjectivisch tijdperk, toont genoeg het grondgedacht van Lamprecht's gewrocht. Een buitengewone bijval viel deze vrij oorspronkelijke opvatting der geschiedenis onder letterkundigen, economisten en philosophen ten deel. Deze bijval en vooral de ietwat prophetische toon waarmede Lamprecht de hernieuwing der historische studiën aan allen tegenwoordigen en toekomenden aankondigde (voorwoord van B I en van B III) verbitterde niet weinig de vertegenwoordigers der oude richting. Een hevige kamp moest er uit voortspruiten. H. Oncken, H. Delbrück, M. Lenz pluisden letterlijk de laatste deelen van Lamprecht's werk uit, en vonden, tot groote verlustiging hunner partijgenooten, een aantal detailfouten en ettelijke sporen van klaarblijkende compilatie, die zij vol vinnige spotternij als maatstaf van Lamprecht's historische kritiek voorstelden. Anderen zooals Rachfall, Hintze, Finke, Schnürer en von Below criticeerden de grondgedachten der ‘Deutsche Geschichte’ en wezen er op hoe weinig Lamprecht's theorien op de feiten toepasselijk zijn. Von Below vooral was heftig in zijne afbreking. Zijn artikel ‘Die neue historische Methode’ (Historische Zeitschrift, B. 81, Heft II) loopt op deze gevolgtrekking uit: ‘wat goed is in Lamprecht's opvatting is niet nieuw; wat er nieuw in is, is niet goed.’ De vurige Leipziger professor antwoordde op al zijne tegenstrevers met tal van vlugschriften, waarvan de volgende dienen ver- | |
[pagina 497]
| |
meld te worden: Alte und neue Richtungen in der Geschichtswissenschaft (1896) en Die Kulturhistorische Methode (1900). Volgelingen en partijgangers van Lamprecht, zooals Kurt Breysig, Barge, Barth en Lory sprongen insgelijks in de bres. Op de congressen, in tijdschriften en dagbladen, werd gedurende vijf jaren eene altijd hernieuwde polemiek gevoerd. Seignobos en Blondel in Frankrijk, Pirenne en Leclère in België, Blok in Holland, Nils Eden in Zweden, Gino Luzato in Italië, W. Dow in Noord-Amerika schreven uitvoerige artikels over het geding. Over 't algemeen werd Lamprecht veel gunstiger beoordeeld op den vreemde dan in zijn vaderland, doch niettemin zijn de gedachten desaangaande zoo uiteenloopend, dat het tot althans moeilijk was het onpartijdige van het partijdige en het juiste van het onjuiste te scheiden. Nu dat het onweer schijnt uitgewoed te zijn en de kalmte teruggekeerd, kan men vrij wat gemakkelijker de slotsom van den langen twist tusschen Lamprechtianer en Neurankianer opmaken. Lamprecht's theorie, alhoewel zij veel goeds inhoudt, is onbetwistbaar overdreven. De toepassing derzelve heeft soms tot erbarmlijke verwringing der feiten aanleiding gegeven. In den beginne vooral is de Leipziger professor al te zeer als een ‘vates’ opgetreden, en de geschiedkundige methode van een Ranke en een Waitz is door hem al te vaak in een valsch daglicht gesteld. Dat verders de ‘Kultuur,’ en wel namelijk de stoffelijke, in alle de perioden der geschiedenis denzelfden overwegenden invloed op den loop der gebeurtenissen heeft uitgeoefend, kan niet doorgehouden worden. In de middeleeuwen dienen de godsdienstige ‘motieven,’ in het moderne tijdvak de staatkundige en in het huidige de stoffelijke of economische belangen als de krachtigste drijfveeren der massawerkingen aanschouwd te worden. De groote individuën, de wisselvalligheden der troonopvolging hebben bovendien in de verleden eeuwen den stroom der geschiedenis meer dan eens van zijn natuurlijken gang afgekeerd. Maar wat daar ook van zij, hoe weinig de theorie van Lamprecht als eene voor altijd en overal geldende kan beschouwd worden, toch heeft het talent en de heftigheid waarmede hij dezelve aan de aandacht der geschiedschrijvers wist op te dringen, voorzeker de beste vruchten afgeworpen. Ten eerste schijnt het ons buiten strijd dat de geschiedkundige gezichteinder er merkelijk door verbreed is geworden. | |
[pagina 498]
| |
Met aan de sociale en namelijk aan de economische krachten der maatschappij een bijna aloverheerschenden invloed toe te schrijven, heeft Lamprecht er niet weinig toe bijgedragen hun in de geschiedkundige werken eene belangrijkere plaats te laten inruimen dan tot heden ten dage gedaan werd. In de historische tafereelen van Ranke en zijne school waren de economische toestanden en de massawerkingen te zeer verwaarloosd. De staatsmannen zijn er soms werkelijk van hunne omgeving afgescheiden; men ziet er niet genoeg de krioelende menigte waarvan zij deel uitmaken, de tijdsomstandigheden die hen omringen en wier eeuwig ontwikkelen en veranderen de grondstof zelf is der geschiedenis, terwijl werking en tegenwerking der grootste helden slechts episoden van dat reuzachtig ontwikkelingsdrama zijn. Een overdreven systeem in tegenovergestelden zin was er noodig om de mannen van het vak op het juiste pad te brengen. Uit den kamp tusschen Lamprechtianer en Neurankianer moest nog een ander voordeel spruiten. Individualische geschiedenis zal immer een beschrijvend en vertellend karakter behouden. Collektivische en sociale geschiedenis geeft aanleiding tot eene meer ‘genetische’ en dienvolgens tot eene meer wetenschappelijke beschouwing der feiten. De band die massawerkingen onder elkander verbindt is duidelijker dan deze die zich in persoonlijke handelingen van staatsmannen laat opmerken. Onder de bewuste en vaak tegenstrijdige bedoelingen welke deze als drijfveeren van hun doen en laten zich zelven en den geschiedschrijvers voorstellen, schuilen al te dikwijls onbewuste strekkingen en onoverwinnelijke tijdsomstandigheden die, niet in, maar tusschen de reken der oorkonden te lezen staan, die den opmerkingsgeest der tijdgenooten ontsnappen, juist gelijk de richting van een zeestroom den zwemmer ontsnapt die tusschen de baren heen en weer geslingerd wordt. De logiek der geschiedenis - waarom zou de Voorzienigheid in de geschiedenis geene logiek gesteld hebben zoowel als in de natuurverschijnsels? - is veel gemakkelijker waar te nemen in de sociale als in de individualische geschiedenis. Deze kan slechts onder toelichting van gene wetenschappelijk behandeld worden. Een gevaarlijke klip dient, wel is waar, in deze vermenging van beide methoden ontweken te worden. Wat de geschiedschrijver in eene handelwijze door de omstandigheden weet uit te leggen, is daarom niet immer te vergeven of te | |
[pagina 499]
| |
verschoonen. In elk zijner daden blijft een normaal mensch afzonderlijk den vrijen keus bewaren. Nooit is iemand op onweerstaanbare wijze gedwongen den stroom des tijds gedwee te volgen. De neiging van velen om de vrijheid des menschen en met haar de moraal uit de geschiedenis te bannen, wij bekennen het volgaarne, is door de Lamprechtsche opvatting nieuwe kracht bijgezet geworden. Maar deze opvatting heeft van een anderen kant de kwade gewoonte, gebeurtenissen en personen van lang verloopen eeuwen met negentiendeeuwsche oogen te beschouwen, bijna teenemaal uitgeroeid. In hoever die gewoonte nog bij de beste geschiedschrijvers van Ranke's school ingeworteld lag - Ranke zelf bleef door zijne buitengewone onpartijdigheid ver daarboven - bewijzen de werken van Sybel, Droysen en Treitschke en van meestal dezen die over de wording van het Duitsche middeleeuwsch zoowel als huidig keizerrijk gehandeld hebben. Beide uiterlijke strekkingen dienen duchtig tegengewerkt te worden. Nogmaals is in dit opzicht een ‘juste-milieu’ na te streven. Wilt gij een gelukkige poging tot het verwezenlijken van een gezond syncretism der oudere en jongere methode gadeslaan, doorblader de ‘Histoire de Belgique’ van hoogleeraar Pirenne, waarvan het tweede boekdeel in Duitschen tekst zooeven verschenen is. Vergelijk dat werk met de vroegere geschiedenissen van België, met deze van kannunik David bij voorbeeld, en gij zult aanstonds den afgelegden weg kunnen afmeten Wil dat zeggen dat de heer Pirenne opeens den nagel op den kop geslagen heeft, dat zijne opvatting van de Belgische geschiedenis teenemaal dat ‘juste milieu’ waarvan daareven spraak, getroffen heeft? Hoegenaamd niet. In zijn ‘voorwoord’ verdedigt de Gentsche hoogleeraar deze stelling, dat de eenheid der zuidelijke provinciën der Nederlanden natuurlijk, ‘organisch’ voortgevloeid is uit eene gemeenschappelijke beschaving die van lieverlede op de beide oevers van Maas en Schelde ontstaan was. Deze stelling smaakt nog te zeer naar Lamprecht's sociale opvatting der geschiedenis. Dat de vereeniging der Belgische provinciën door het bestaan eener gemeenschappelijke beschaving de internationale politiek der hertogen van Burgondië begunstigd en de eenheid van onze natie, ondanks taal- en rassenverscheidenheid, vergemakkelijkt heeft, kan met veel waarschijnlijkheid staande gehouden worden. Meer niet. De | |
[pagina 500]
| |
bijzonderste oorzaak der vereeniging onzer provinciën onder een en zelfden scepter is vooral in wisselvalligheden van troonopvolging en bewuste politiek van knappe staatsmannen te vinden. Niettemin is hoogleeraar Pirenne er in geslaagd deze gemeenschappelijke beschaving en hare oorzaken in het licht te stellen; hij heeft de geschiedschrijvers verplicht er voortaan groote rekenschap mee te houden in eene beredeneerde studie van ons nationaal bestaan. Uitgenomen bovengemelde stelling, in het voorwoord van zijn werk uiteengezet en verders zonder eenzijdige overdrijving in het werk zelve toegelicht, kan men den verdienstelijken schrijver zonder aarzelen de gelukkigste vermenging van Ranke's en Lamprecht's methode toekennen. De gezonde vermenging van individualische en sociale opvatting schijnt dus de historische methode der toekomst te zijn. Endat geldt niet alleen voor de eigenlijke geschiedenis, maar ook voor de geschiedenis der beeldende kunsten en der letterkunde. Nergens bestond vroeger eene meer individualische aanschouwing van personen en scholen, en daar ook nam sedert lang eene geweldige terugwerking plaats, die in deze laatste tijden soms te ver is gegaanGa naar voetnoot(1). Daar ook dient een middenpad gezocht te worden. Nieuwe stelsels zijn doorgaans overdrevene stelsels. En het aloude spreekwoord ‘in medio virtus’ wordt eens te meer bewaarheid.
H. Van Houtte. |
|