Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1902
(1902)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 492]
| |
Een Friesch vers van Guido Gezelle.In mijne verhandeling over ‘Guido Gezelle en de Friezen’, geplaatst in dit tijdschrift (jaargang 1900), deelde ik mede, als een bewijs hoe Guido Gezelle ook de Friesche taal in zijne macht had, dat deze groote taalgeleerde mij eens eenen Nieuwejaarswensch zond, een gedichtje in het Friesch, op eene briefkaart gedrukt. Ik schreef daar toen bij: ‘Hoe gepast ware het, dat versje hier te doen afdrukken, en het den belangstellenden lezer onder de oogen te brengen - en hoe gaarne zoude ik dit doen. Hoe gaarne! Maar ach! uit overmaat van zorg heb ik die kaart zoo goed geborgen, dat ze mij thans verborgen is. Hoe ik ook zoeke waar ze zijn kan, en ook niet zijn kan, ik vind haar niet meer. Hoe jammer!’ - Thans, twee jaren later, behoef ik, aangaande deze zaak, geene klaagtonen meer aan te heffen. Want die verloren geraakte Friesche nieuwejaarswensch van Gezelle is weêr te recht gekomen. Ik heb dat kaartje weêr gevonden; het lag verscholen tusschen de bladen van een mijner boeken. Hier is het wat er op staat: | |
[pagina 493]
| |
Oan myn sibbe frjeon en greate stalke, de Stân-Fries Johan Winkler, fen syn frjeon Guido Gezelle. Nijjier 1891.
Ho graech ik Jo 'ris sprekke woe,
Dat 'k Jo myn winsken sizze koe,
Ik wyt dat dit net wirde kin.
'k Lit Jo nou mei dit kaertsje wite,
Dat 'k yet de selde for Jo bin,
En rop romhertich Jo to miette:
Hab altyd, eltse libbensdei,
De romt' fen seine op jou weiGa naar voetnoot(1).
Een alleraardigst gedichtje, vriendelijk gedacht, vlot gerijmd en - zuiver Friesch. Inderdaad, dit Friesch is onberispelijk, in alle opzichten. Den geleerde, die schier al zijne Friesche kennis uit boeken had, die nooit in Friesland is geweest, en die in geheel zijn leven slechts door eenen enkelen Fries de Friesche taal heeft hooren spreken, strekt dit bewijs zijner groote kennis op taalkundig gebied, en zijner dichtvaardigheid tevens, tot groote eer.
Haarlem. Johan Winkler. |
|