en verzorgden zijne opvoeding. Van scholen was er geen sprake; koningen en voorname personen zonden hunne kinderen bij bloedverwanten of bij lieden van minderen rang (Helgakv. Hu. inleid.) opdat zij daar in 't beoefenen der wapenen roem zouden verwerven. Geen twijfel of deze laatsten oefenden zich in het runenschrift (Drap Nifl.). De bezigheden van de jonge knapen verschilden volgens den stand tot den welken zij behoorden. De slavenkinderen met gerimpeld vel, grove vingeren, krommen rug, onderscheidden zich door hunne lichaamskracht; zij leerden schors binden, houtbusselen maken, zij droegen het droog hout huiswaarts, bemestten de akkers na ze afgesloten te hebben, kweekten zwijnen, hoedden geiten en staken turf bij gebrek aan brandhout (Rigs. 8, 9, 12). De kinderen der landlieden temden ossen, timmerden ploegen, bouwden huizen en stallen, maakten karren, smeedden haken (Rigs. 22, 23). Eindelijk hanteerden de kinderen der edelen schild en lans, zij spanden bogen, bonden pezen, schaafden pijlen, slingerden werpsperen, richtten honden af, bereden paarden, zwommen in stroomen, drilden zwaarden, speelden het tafelspel (Rigs. 35).
Op den ouderdom van vijftien jaren werden de jongelieden meerderjarig verklaard (Helg. Hu. 10); de zouen van slaven en landlieden bleven t'huis en bemoeiden zich doorgaans met geene andere dan met hunne zaken, terwijl de zonen der edelen zich met rechts- en regeeringszaken bezig hielden, en vroeg reeds op strooptochten uitgingen. Schier alle jonge lieden traden het huwelijksbootje in met eene wederhelft van denzelfden stand (Rigs. 10, 23, 40): de liefde eer dan de geldzucht bepaalde de keus (Skirn. 6). Bruid en bruidegom schonken ringen aan malkander (Rigs. 23); de bruid werd op eenen wagen aangevoerd (Rigs. 23), en zonder verdere formaliteiten dan het ja-woord was het huwelijk gesloten. De gehuwde slaven bewoonden ellendige hutten, waarvan