Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1902
(1902)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 365]
| |
Cardinaal Wiseman.Ga naar voetnoot(1)Drie op zeer verwijderde tijdstippen geschreven boeken werpen een helder licht op de katholieke herleving in Engeland. Het eerste, Cardinaal Newman's Apologia pro vitâ suâ, geeft zijne eigen geestelijke geschiedenis en teekent den groei der beweging, uit een persoonlijk standpunt, en met het oog op de anglikaansche vooroordeelen. Het tweede, Mr Purcell's leven van Cardinaal Manning, beschrijft Engeland wanneer de storm, door den ‘Pauselijken aanval’ verwekt, gestild is, de aanvankelijke moeilijkheden bijgelegd zijn en de Katholieke Kerk in rustig bezit van haar nieuw leven is gekomen. Mr Wilfrid Ward's leven van Cardinaal Wiseman schetst ons de tijdruimte tusschen Newman en Manning. Aanvangende ten tijde dat de Oxford-beweging nog niet geboren was, reikt zij tot de herstelling der katholieke hierarchie in Engeland en omvat het meest beroerde, misschien meest belangwekkende deel der katholieke herleving. Mr Wilfrid Ward, de levensbeschrijver van Cardinaal Wiseman, is de zoon van een der eerste en meest uitstekende Oxford-bekeerlingen. Gedurende zijn verblijf in Oxford gaf William George Ward een boek uit onder den titel The ideal church. Blijkbaar | |
[pagina 366]
| |
kon die geene andere zijn dan de Kerk van Rome. Ward, die toen anglikaansche clergyman was, werd in 't openbaar van zijne universiteitsweerdigheid beroofd, en kort daarna trad hij in de Katholieke Kerk. Daar hij getrouwd was, kon hij de H. Orden niet ontvangen: maar, met het oog op zijne groote geleerdheid, gaf de paus hem den doctorsgraad, en liet hem toe voorlezingen in de godgeleerdheid te houden. Zijn zoon, die veel van zijns vaders gaven heeft geërfd, is zeer geschikt om het leven van den Engelschen cardinaal te beschrijven, en hij heeft ons een aanschouwelijk en trouw tafereel geleverd van een der grootste Engelschmannen van de negentiende eeuw. Nicholas Wiseman werd in 1802 te Sevilla geboren. Zijn grootvader, een Iersche koopman, was in die stad gevestigd. Als de toekomende cardinaal nog een wicht was, stelde zijne moeder hem op het hoogaltaar der hoofdkerk van Sevilla, en wijdde hem zoo aan den dienst der Kerk. Hij was nog een kind toen zijn vader stierf; zijne moeder bracht hem naar Engeland. Hij werd opgevoed te Ushaw, een collegie in het noorden van Engeland, den H. Cuthbert toegewijd. Gedurende zijne studiejaren gevoelde hij zich tot het priesterambt geroepen. In 1818 werd Wiseman naar het Engelsch collegie van Rome gezonden. Rome vervulde Wiseman met eene geestdrift die heel zijn leven duurde. De jongste vervolging der Kerk had in hare zonen een levendig verlangen doen ontstaan om haar in Europa hare vorige plaats te zien innemen; en dit verlangen zou gedeeltelijk in Engeland zijne vervulling vinden. In 1825 verwierf Wiseman den doctorsgraad in de godgeleerdheid en werd priester gewijd. Twee jaren later werd hij tot onderrector van het Engelsch collegie aangesteld. Daar hij toen vrijen tijd voor studie over had, verdiepte hij zich in geleerde onderzoekingen en gaf ‘Horae Syriacae’ uit, | |
[pagina 367]
| |
een uitstekend werk over de Syrische versies van het Oude Testament. Dadelijk werd hij daardoor bekend en kwam in betrekking met mannen zoo als Bunsen, Lamennais en Montalembert. De oogen veler katholieken uit het vasteland waren nu op Engeland gevestigd. De Passionist, P. Ignatius Spencer, een bekeerde uit een adellijk Engelsch geslacht, had lang naar de bekeering van Engeland getracht. Wiseman deelde in hetzelfde verlangen. Opmerkelijk is het dat in hetzelfde jaar (1835) Lacordaire zijne vermaarde voordrachten in Notre Dame hield en dat de ‘katholieke herleving’ in de Kerk van Engeland begon. Hetzelfde jaar bracht Wiseman naar Engeland. In 1835 waren de Engelsche katholieken maar eene onbeduidende sekte. Hoe dat gekomen was zullen wij in 't kort schetsen. Hendrik VIII, met al zijne zonden, was niet tot het protestantisme overgegaan; maar de godsdienstige veranderingen der regeering van Edward VI hadden in kerkelijke zaken eene groote verwarring teweeggebracht. Koningin Mary's ijver voor de Kerk werd dikwijls verkeerd opgevat; vele katholieken, bij Elizabeth's troonbestijging, aanveerdden den nieuwen godsdienst. In geheel Europa was nu de belangstelling voor de katholieken wakker geworden. Het collegie van Douai werd opgericht om in de behoefte aan Engelsche priesters te voorzien, en zond missionnarissen om de Engelschen tot hun oud geloof terug te brengen. Dezen werden beschouwd als samenzweerders tegen het leven van Elizabeth, en hevig vervolgd. Priesters en degenen die hen herbergden waren met den dood bedreigd. De regeeringen der Stuarts gaven den katholieken vernieuwde hoop; maar in den strijd tusschen Karel 1 en het Parlement verloor menig katholiek zijn leven. De opstand van 1688, die met de troonbestijging van Willem van Oranje eindigde, vernietigde weer de hoop der katholieken. De Jacobite opstanden van 1715 en 1745, | |
[pagina 368]
| |
waaraan veel katholieken deel namen, bracht hunne wanhoop ten top. Onder de strafwetten, trokken de katholieken zich geheel uit het openbaar leven terug, en waren enkel bezorgd onbekend te blijven. Zulks was de toestand van het katholicisme in Engeland toen Wiseman het bezocht. De moed der katholieken was gevallen, hun ijver verdwenen. Een soort ‘Gallikaansche’ geest ontstond, die de Engelsche katholieken altijd lauwer en lauwer maakte. Alleen de godsvrucht en de geleerdheid van bisschop Milner en de Iersche geestdrift van O'Connell hielden nog den standaard van 't geloof recht, tot dat Wiseman aankwam. De protestantsche Kerk van Engeland was in die dagen bijna ‘dood van deftigheid.’Ga naar voetnoot(1) Godsdienstige geestdrift scheen alleen te bestaan onder de dissenters. Konden deze ‘dorre beenderen’ leven? Zij, die nog hoop in de toekomst hadden, zagen uit naar 't is eender welke godsdienstige beweging. Newman beproefde die te doen ontstaan, Wiseman gelukte erin. Hij viel onmiddelijk aan het werk, en hield eene reeks lezingen over de godsdienstige moeilijkheden des tijds. Daarin toonde hij dat hunne oplossing alleen in de gehoorzaamheid aan de Kerk te vinden was. Hij legde ook de weinig begrepen leerpunten uit van het vagevuur, de aflaten, enz. Die lezingen brachten menige bekeeringen te weeg. Te zamen met O'Connell stichtte hij de ‘Dublin Review’. In 1840 werd Wiseman, tot zijne groote vreugd, voorzitter van Oscott, een collegie bij Birmingham; hij kreeg ook den titel van bisschop van Melipotamus en werd coadjutor van het Central District. Ondertusschen waren de godsdienstige meeningen in Engeland sterk verdeeld. Velen verlangden naar een echt of schijnbaar Katholicisme, onder anderen de | |
[pagina 369]
| |
godsdienstige ‘Liberals’, wier leider Dr Arnold was, de vermaarde hoofdmeester van Rugbyschool, en de Oxfordschool, die Newman, Pusey en Keble tot stichters had. Wiseman nam zijn ambt te Oscott waar om uit die geestelijke verwarring iets te doen ontstaan. Maar voor het oogenblik waren aller oogen naar Oxford gekeerd. Newman en zijne vrienden, wars van het Latitudinarianisme en Erastianisme van velen der leiders, besloten hunnen godsdienst op katholieke gronden te staven en katholieke uitleggingen voor hunne formulieren te vinden. Zij kwamen tot de overtuiging dat de Katholieke Kerk drie takken had: den Griekschen, den Roomschen en den Anglikaanschen. Tot bevestiging van die bewering gaven zij ‘Tracts for the Times’ uit, eene reeks dogmatische werkjes van verschillenden omvang. Newman schreef de meeste en was verantwoordelijk voor alle. Naar die ‘Tracts’ kreeg de Oxfordschool den naam van ‘Tractarians’. Gedurende eenigen tijd verbreidde zich die beweging en maakte veel bekeerlingen. Eindelijk, zeiden zij, hebben wij ons waar standpunt gevonden: wij zijn geen protestanten meer, maar echte katholieken. Doch in 't midden van dat bedrijvig kamp, borst eensklaps eene bom. Wiseman schreef een artikel in de ‘Dublin Review’ over de Donatisten en toonde dat hun toestand net dezelfde was als die der Anglikanen. De Donatisten noemden zich katholieken, en waren toch ketters en schismatieken: zoo ook de Tractarians. Het artikel wees op de noodzakelijkheid van eene groote geestelijke inrichting, de ‘Civitas Dei’ van den H. Augustinus. Dat artikel maakte te Oxford eenen grooten indruk. Newman zeide: ‘Het deed mij zeer onaangenaam aan.’ Het deed meer dan dat: het bracht hem geheel aan 't wankelen. Van dan af hield hij op een geestdriftig ‘Anglokatholiek’ te zijn, en zag niets tusschen zuiver | |
[pagina 370]
| |
Protestantisme en Rome. Omtrent dien tijd verscheen het door Newman geschreven Tract nr 90. Het verlangde dat de Anglikaansche geestelijkheid de negen-en-dertig artikels (die elken Anglikaanschen geestelijke verbinden) in eenen katholieken zin zou verklaren en als niet in strijd met de besluiten van het Trentsch Concilië. Dit werk werd door de overheden der Anglikaansche Kerk veroordeeld en de ‘tracts’ hielden op te verschijnen. Een andere slag voor de Oxfordschool was de instelling des bisdoms van Jerusalem. Door eene overeenkomst tusschen den koning van Pruisen en het Engelsch staatsbestuur werd een bisschop aangesteld voor de Protestanten van Palestina, die of Anglikaansch of Luthersch mocht wezen! De meeste leden der Oxfordschool zagen dat hun toestand onhoudbaar was. De stroom der Roomsche bekeeringen nam toe. Ward was een der eersten geweest en menigen volgden hem. Maar Newman bleef ten achteren. Wiseman schreef hem eenen brief omtrent katholieke leerpunten, maar kreeg geen antwoord. Newman had al zijne kerkelijke weerdigheden nedergelegd en leefde in de afzondering, niet verre van Oxford, met eenige vrienden. Niemand wist of hij recht tot Rome zou gaan, of terugblijven, om de ondankbare taak te ondernemen, de Anglikaansche Kerk katholiek te maken. Wiseman werd ongeduldig. Eindelijk zond hij eenen gemeenschappelijken vriend, eenen bekeerling, naar Newman's verblijf. De zendeling zeide, bij zijn terugkeer, dat er vooruitgang was. ‘Welnu, vroeg Wiseman vurig, hebt gij hem gezien? Wat zeide hij?’ - ‘Ik heb hem gezien, en hij zeide niets, maar hij is aan 't komen.’ - ‘Hoe kunt gij zulks weten?’ vervolgde Wiseman. - ‘Ik weet dat hij aan 't komen is; want hij droeg eene peper-en-zout broek!’ Het was een sprakeloos teeken dat Newman een wereldlijke geworden was. Hij, die met Mr Gladstone de grootste Engelschman der 19de eeuw mag heeten, verliet, op eenige dagen tijd, | |
[pagina 371]
| |
macht, invloed en vrienden, en onderwierp zich ootmoedig aan de Kerk. Het was eene edele overgaaf, die de Kerk met een groot getal bekeerden verrijkte, onder andere Faber. Later stichtte Faber de Oratorianen te Londen. Newman deed hetzelfde te Birmingham. Maar de nieuwe bekeerlingen hadden geen rozenbed gevonden. Wiseman had op de bekeering van heel Engeland gehoopt; de koelheid der oude Katholieken vertraagde alles. Zij mistrouwden hunne nieuwe broeders. Volgens hen waren zij ontoereikend voorbereid; misschien niet allen ter goeder trouw en ongetwijfeld waren zij zeer onwetend. ‘Eens ketter altijd ketter,’ zeiden zij. Zonder Wiseman's geestdrift ware alles ingestort; maar hij zocht hulp in Rome, en niet te vergeefs. De nieuwe bekeerlingen gingen te Rome studeeren in de godgeleerdheid en werden door den Paus met eene genegenheid ontvangen, die niet alleen in Engeland vertrouwen inboezemde, maar ook den weg voor eenen nog grooteren stap opende: de herinrichting der katholieke hierarchie in Engeland. Door Wiseman's bijval en de Oxfordsche bekeeringen scheen de tijd daarvoor rijp. De hierarchie had in Ierland altijd bestaan; onlangs had men ze ook in Australië ingevoerd. Snel volgden de gebeurtenissen elkander op. In 1849 werd Wiseman Apostolisch Vicaris van het Londensch distrikt benoemd. Onmiddellijk ging hij aan het werk, en richtte op twee jaren tijd tien kloostergemeenten op in Londen. Het zelfde jaar bezocht hij België en spreekt van de ‘overgroote’ belangstelling, die de Engelsche Katholieken bij de Belgen opwekken. De Tractarianen, die nog talrijk en bedrijvig waren, kregen in 1850, door het Gorhamsch vonnis, eenen nieuwen slag. De anglikaansche bisschop van Exeter had geweigerd Mr Gorham eene parochie te geven, omdat hij de regeneratie door het doopsel loochende. Mr Gorham ging in beroep bij het Hof | |
[pagina 372]
| |
van den Geheimen Raad, 's rijks hoogste beroepshof. Het hof besliste dat zulke zienswijze door een geestelijke der Engelsche Kerk mocht gehouden worden. Daaruit bleek voor de Tractarianen dat het eenige afdoende gezag dat van den Paus was, en een stroom nieuwe bekeeringen volgden. Terwijl dit alles plaats nam (1850), ontving Wiseman den cardinaalshoed en werd aartsbisschop van Westminster benoemd. Tevens werd de herstelling der katholieke hierarchie in Engeland uitgeroepen. De cardinaal meldde het nieuws aan de Engelsche katholieken in zijnen vermaarden herdersbrief: ‘Van uit de Flaminiaansche Poort’. Natuurlijk was de toon van het stuk jubelend! Het sprak van het ‘Katholieke Engeland, dat in het kerkelijk firmament in zijnen vroegeren rang was hersteld’ - sprak van ‘de Heiligen van ons land, die uit hunne hemelsche zetels dit nieuwe geloofsbewijs aanschouwen’. Ter zelfder tijd bepaalde de brief de omschrijving van het nieuwe bisdom. Aan de opgewonden verbeelding der Protestanten scheen zulks eene verdeeling van Engelands grond door eenen vreemden overweldiger; en wat alleen eene voorziening was in de geestelijke behoeften der Engelsche Katholieken werd als een inbreuk beschouwd op de vrijheden van het Engelsche volk. In eens borst de storm los: de pers was buiten zich zelve van woede; de gematigde, fatsoenlijke Times bracht eene reeks hevige artikels uit. Ernstige Anglikaansche bisschoppen gebruikten woorden zooals ‘vreemde indringers’, ‘Satanslisten’, ‘godslasterend en onchristelijk’. Lord John Russell schreef zijnen bekenden brief aan den bisschop van Durham, waarin hij tegen den ‘Pauselijken aanval’ verzet aanteekent. In de volksbetoogingen tegen de Katholieken optochten met fakkellicht - verbrandde men de beeltenissen van den Paus en van de Engelsche bisschoppen. Katholieke priesters werden op straat mishandeld, en de vensters | |
[pagina 373]
| |
van katholieke kerken verbrijzeld. Elke week gaf Punch grove, gemeene spotprinten van Wiseman en van de voornaamste katholieke geestelijken. - Onlangs trad de teekenaar der wekelijksche hoofdplaat van Punch, na 50 jaren werkzaamheid, af. Om dit te gedenken werden zijne eerste plaat en zijne laatste te zamen uitgegeven. De eerste stelde John Russell voor als ‘Jack den Reuzendooder.’ De reus was Wiseman, zijne reuzenknods in herdersstaf herschapen. De laatste was eene aandoenlijke schildering van den Tijd, de kindsche-eeuw in zijne armen dragend, en tot de oorlogsgodin om vrede smeekend! Nu zijn de uitgever van Punch en de meesten zijner medewerkers katholieken. Wiseman schreef brieven van verzet tegen de voornaamste bladen en hield eene reeks lezingen over het onderwerp. Daardoor werd de volksopwinding eenigszins gestild, maar de onrust duurde nog voort. In 1851 werd de Wet op de Kerkelijke titels met overgroote meerderheid in de Kamers gestemd, niettegenstaande de ridderlijke oppositie van Mr Gladstone en andere liberalen. Werkelijk was de wet niets meer dan een formeel verzet tegen de herstelling der hierarchie; zij was spoedig vergeten en twintig jaren later rustig afgeschaft. Het zelfde jaar trad Manning in de Katholieke Kerk. Van lieverlede stilde de storm en Wiseman begon zijne nieuwe provincie in te richten. In 1852 hield hij zijne eerste Provinciale Synode, in welker loop Newman zijn vermaard sermoon over de Tweede Lente predikte. Wiseman's werk werd niet zonder moeielijkheden doorgezet. Vele oude Katholieken waren ontevreden over de krachtdadigheid zijner handelwijze, de breedheid zijner gezichtspunten en de door hem ingevoerde veranderingen. Hij werd onder andere beschuldigd de bekeerlingen te begunstigen. Maar de bekeerlingen waren meestal uitstekende mannen, zooals Newman, Manning, Faber en | |
[pagina 374]
| |
Ward, en als vroegere Anglikanen zouden zij vermoedelijk andere Anglikanen naar de Kerk trekken. In 1854 schreef Wiseman ‘Fabiola’, dat bekoorlijk verhaal der eerste vervolgingen in Rome. Dit boek had overgrooten bijval; het werd in tien talen overgezet en men vertelt dat de koning van Pruisen den ganschen nacht opbleef om het te lezen. Van dan af zette Wiseman zijn werk min of meer rustig voort tot het einde toe. Even als elke felle werker had hij zijne moeielijkheden en tegenstanders. Maar altijd hield hij een drievoudig ideaal in 't oog: de Katholieke Kerk in Engeland in haar recht herstellen, de Kerk in de oogen van het Engelsche volk rechtvaardigen en de groote massa der Londensche armen opbeuren uit den heidenschen toestand, waarin zij gevallen waren. In dat alles slaagde hij op wonderlijke wijze. Vóór hem waren de Engelsche Katholieken eene vervolgde sekte; zij werden eene Kerk. Telkens dat de Kerk een crisis onderging, rechtvaardigde Wiseman door brieven in de dagbladen, door lezingen en sermoonen, het standpunt der Kerk. Niet lang voor zijnen dood woonde hij het Katholiek Congres te Mechelen bij. Door het instellen van godsdienstige orden in de armste wijken van Londen, bracht hij eene geestelijke omwenteling onder de armen te weeg. Wiseman's gezondheid was nooit sterk geweest, en het laatste gedeelte zijns levens werd door eene pijnlijke ziekte verduisterd. Eindelijk bezweek hij in 1865, op 63 jarigen leeftijd, en bekroonde een edel en heilig leven door een rustig en stichtend einde. Zijne uitvaart was een wondertooneel. Manning, die hem te Westminster moest opvolgen, sprak de lijkrede uit, en menigen zijner protestantsche tegenstrevers waren aanwezig. Zoo eindigde een groot en edel leven. Uiterlijk was Wiseman hoog van gestalte en, in zijn later leven, zwaarlijvig. Zijne algemeene uitdrukking was eenigszins droefgeestig; maar licht verhelderde de zonnigste glimlach zijn gelaat. Zijn karakter | |
[pagina 375]
| |
was door en door eenvoudig en kinderlijk, met een soort van Engelsche barsche oprechtheid. Zijn hoofdgebrek was overgroote gevoeligheid, waardoor hij dikwijls misverstaan werd. Zijne conversatie was schitterend, en hij was in menig voornaam Engelsch huis persona grata. Zijne liefhebberijen waren velerlei: talen, geschiedenis, kunst, muziek; maar hij onderschikte ze streng aan zijn één groot doel: de opbeuring der Kerk. Hij nam deel aan elke beweging ten voordeele van het volk, 't zij op maatschappelijk of letterkundig gebied. Hij was een groot bestuurder, maar geen goed inrichter: de bijzonderheden van het werk vielen hem lastig. Hij voelde zich het best thuis waar hij de Kerk tegen eenigen aanval te verdedigen had of de grondtrekken eener groote beweging mocht teekenen. De kinderen had hij lief en hij was vol welwillendheid voor de huisbedienden en de armen. Zijne brieven aan zijne boezemvrienden waren vol humor, komische Latijnsche verzen en grappen. Een vriend had eene vereeniging van katholieke schoenpoetsers ingericht en verzocht Wiseman eenen feestdag voor hen te verzinnen. Onmiddellijk stelde Wiseman ‘Festus Dies Martini’ voor, het feest van Day and MartinGa naar voetnoot(1), de bekende blinkfabrikanten. Maar bij al die verschillende liefhebberijen en al die sprankels van letterkundige vroolijkheid ging gepaard een gedurig gevoel van het ernstige des levens, van de plechtigheid van zijnen roep en eene hartstochtelijke toewijding aan de Kerk, die hij zoo goed diende. Zoo was dus de man, over eene halve eeuw, door de Voorzienigheid verwekt om de Katholieke Kerk in Engeland op te beuren. Hoe goed hij daarin slaagde weet heel de wereld. Zijn Iersche oorsprong gaf hem dien vurigen | |
[pagina 376]
| |
godsdientsijver, die aan het ‘Eiland der Heiligen’ eigen is; zijne Spaansche opvoeding bracht hem in verband met het vaderland van de HH. Dominicus en Ignatius Loyola; zijn twintigjarig verblijf in Rome printte in hem de vaste overtuiging dat de oplossing aller moeielijkheden in Rome, en in Rome alleen te vinden was; alles bereidde hem voor de zending, die hij te vervullen had. ‘De tijd bracht den man voort’. Nu staat zijn werk onder de oogen der wereld. Maar zal dat werk bekroond worden, zooals hij het gewenscht had? Met een woord, zal Engeland, het land van Cuthbert en Bonifacius, van David en Bede ooit geheel tot den Katholieken schaapstal terugkeeren? Qui vivra, verra. Naar de jongste geschiedenis en den tegenwoordigen staat van Engeland te oordeelen, komt het niet waarschijnlijk voor. Slechts kort geleden, bij de opening van 't Parlement, legde de Britsche grondwet in den mond van eenen welwillenden en verdraagzamen vorst onware, misleidende en ruwe woorden, tegen de leering der transsubstantiatie gericht. Hoe ware Wiseman de eerste geweest om verzet aan te teekenen tegen zulk eene beleediging voor 's konings twaalf millioen Katholieke onderdanen! Maar de wonderen der genade zijn onuitputtelijk en wie zou er eene grens durven aan stellen? In elk geval veranderde de godsdienstige aanblik van Engeland gedurende de laatste 50 jaren. Na 300 jaren vervolging en verwaarloozing, is Engeland nog eens met een netwerk van Katholieke zendingen overdekt en opnieuw kan de Kerk het hoofd hoog houden. Dat alles is te danken aan de goede wenschen van ieder katholiek land van Europa, aan de gebeden van Ignatius Spencer, en aan het heilig leven, de gewijde gaven, den ijver, de ontembare geestdrift en het groot, minnend hart van Nicholas, Cardinaal Wiseman.
Arthur Wentworth Powell. M.A. |
|