Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1902
(1902)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Schola artistica BeuronGa naar voetnoot(1).Van oudtijds werd de kunst door de zonen van den heiligen Benediktus met liefde en kennis beoefend Hoevele meesterstukken getuigen van de vlijt en de bedrevenheid der Benediktijnermonniken: prachtige kerkgewaden, fijn geslepen en uitgewerkte zilveren en gouden vaten, indrukwekkende beelden, muur- en glasschilderingen, en vooral kleurenrijke miniaturen, de schat en de trots van menige bibliotheekGa naar voetnoot(2). Sedert een dertigtal jaren, herbloeide de kunst tot nieuw en frisch leven in de School van het klooster te Beuron. Roemrijk staan de werken dezer school bekend, ofschoon niet immer het voorwerp van onverdeelden lof. Menigeen die ze aanschouwt kan zelfs niet altijd een vreemden indruk verdrijven; hij voelt aanstonds hoezeer deze wijze van schilderen zich van den gewonen trant onder- | |
[pagina 38]
| |
scheidt, en stelt zich bijna noodzakelijk de vraag, hoe deze monniken tot zulke wijze van verbeelden, zijn overgegaan. De Beuronsche stijl is in 't geheel niet willekeurig, maar regelrecht in verband met het beoogde doel, namelijk: godsdienstige-kloosterlijke muurschildering. Dit is hare taak, en al de eigenaardigheden van dezen nieuwen stijl zijn het uitvloeisel van dit doel en van deze opvatting. Vooreerst is de Beuronsche kunst, muurschildering. De schilderkunst is onder alle beeldende kunsten, het minst aan het stof gebonden, en laat derhalve de ongedwongenste verbeelding toe. Indien zij echter met de bouwkunst in zoo enge betrekking staat, als dit bij de muur-, en bijzonder bij de frescoschildering het geval is, zoodat de kleuren terzelfdertijd een deel van den bouw uitmaken, dan moet de schildering een monumentaal karakter aannemen, en zich naar de wetten der bouwkunde schikken. Eene der hoofdregelen dezer kunst is daarom de evenredige samenstelling der deelen: de symetrie, ‘de harmonie der grootheden.’ Juist op de toepassing van dezen regel berust doorgaans de stijfheid die men de School van Beuron ten laste legt. Nu, het kan zijn dat hunne eerste werken, zoo, bij voorbeeld, verscheidene kruisigingsgroepen, dit verwijt verdienen; ook kunnen afbeeldingen van vele hunner latere voortbrengsels, als die van het heerlijke ‘Marienleven’ een veel te gelijkmatigen en starren indruk teweegbrengen; maar toch, kunstwerken, als deze van Beuron, in zoo nauwe verhouding met een gebouw uitgedacht, mag men niet op hun eigen beoordeelen, buiten verband met de architectuur voor dewelke zij bestemd werden. Anders moet men, ook meer dan één beeld van fra Angelico, opzettelijk geschildert voor de donkere Italiaansche kerken, ten huidige dage in de hel verlichte galerijen, waar ze overgebracht werden, om zijn schellen, scherpen | |
[pagina t.o. 39]
| |
[pagina 39]
| |
kleurentoon verwerpen. Neen, een kunstwerk waarvoor een eigene plaats werd bepaald, kan alleen op deze plaats in zijn volle beteekenis verschijnen, en ook daar alleen naar behooren beoordeeld worden. Het tweede wat men voor iedere wandschildering eischen moet, is klaarheid en duidelijkheid. Daar zij een groot vlak inneemt en dikwerf de gestalten in levensgrootte voorstelt, dient zij van verre te worden aanschouwd. Wil men ze dan nog klaar en duidelijk kunnen zien, zoo mag zij slechts weinige personen bevatten, in eenvoudige samenstelling daarbij, en alle bijzaak moet ter zijde gelaten. Met reden streeft dan ook de Beuronsche School naar eene hoogst eenvoudige, duidelijke samenstelling, en bepaalt zij zich bij de noodzakelijke personen. Hoe rustig en klaar is de opbouw in de beelden van het ‘Marienleven’, hoe zorgvuldig vermeden is alles wat de bevatbaarheid niet vordert, integendeel haar kon schaden. Zoo vertoont ons de Boodschap, buiten den H. Geest, de Moedermaagd en den Engel, slechts een dak op vier pijlers en eene bidbank; bij de trouwplechtigheid (zie de plaat), instede van het elders zoo talrijk geleide, vindt men alleen twee getuigen; bij de Aanbidding van het Lam wordt het gevolg der Wijzen, door het hoofd van één dienaar en den kop van één lastdier aangeduid. Hoe zeer zulke handelwijze tot duidelijkheid der voorstelling op grooteren afstand bijdraagt, is licht te begrijpen, vooral indien de achtergrond, gelijk de Beuronsche School dit met voorliefde doet, donkere kleuren vertoont, waarop dan de gestalten scherp afsteken. Om deze zoo eenvoudige wijze van samenstelling, heeft men de School van Beuron dikwijls het verwijt van eentonigheid toegebracht. Doch ten onrechte. Voorzeker, wie gegroepeerde voorstellingen zoekt, beelden waarop de ondergeschikte personen de groote rol spelen en waar er wegens de bijzaken gevaar bestaat dat men op de hoofdzaak niet meer gaat letten, zoo iemand zal ongetwijfeld het werk van Beuron | |
[pagina 40]
| |
eentonig vinden. Wie echter eene heldere, edele, en eenvoudige groepeering zoekt, zal het als grootere voortreffelijkheid aanzien dat al het niet wezenlijke vermeden wordt, en het eigenlijke onderwerp de geheele aandacht vergt, zoodat men zich niet moet afvragen, gelijk bij vele moderne tafereelen, wat het beeld dan wel eigenlijk voorstelt. Verdere eigenaardigheden der Beuronsche kunst vloeien voort uit haar karakter als godsdienstige muurschildering. Al het speelsche, 't wereldsche en het grappige is bij de verbeelding der verhevene geheimnissen van den godsdienst onverdraaglijk, en wordt dan ook in de Beuronsche werken niet gevonden. Alle personen vertoonen ernst, plechtige berusting, zooals het bij de heilige handelingen, waarvan zij getuigen zijn, betaamt. Iedere beweging heeft een doel, een zin; eene rust voor die de wereld geheel vergeten is, een stille vrede in God, ademt uit deze beelden, een vrome, zegensvolle ernst, door het lange, rijkgeplooide gewaad nog veredeld. Gelijk de Engel van Fiesole, hebben deze monniken hun beste geleverd in het weergeven van kalme, vreedzame scenen, terwijl bij opgewonden en hartstochtelijke tooneelen, stijve en gedwongen houdingen voorkomen. Wat de Beuronsche schilderingen verder nog kenmerkt, is de kloosterlijke geest die uit de beelden spreekt. Bij de beoordeeling dient hierop een bijzonderen nadruk gelegd. Gelijk de kloosterling aan alles wat de zinnen streelt vaarwel zegt, en allen overvloed van zich verwijdert, zoo trachten ook deze monniken alles te weren wat de zinnen prikkelt, of niet noodwendig is om het beeld te begrijpen. De achtergrond ontbreekt meestendeels geheel en al; de ledematen der figuren verdwijnen onder de wijde gewaden; slechts het hoofd en de handen | |
[pagina 41]
| |
worden zorgvuldig afgewerkt. Van daar geen wonder, dat deze zoo ingetogen, ascetische gestalten den bijval der wereld niet genieten en door haar als te ernstig, en als dor en ijzigkoud uitgekreten worden. Ja, ernstig zijn de werken dezer ‘Künstler der Klosterzelle’ en dikwijls, bijzonder in 't voorstellen der Moeder Gods en der lieve engelen, te ernstig. Doch hun doel is niet zoo zeer zingenot, als godsdienstige stichting; zij willen niet slechts aangestaard, maar veeleer overwogen worden. Streng godsdienstige, kloosterlijke muurschildering, is bijgevolg het kenteeken der Schola Artistica Beuron; en daarin vinden hare eigenaardigheden ten minste eene zekere rechtvaardiging. Dat ernst en kloostergeest op minder stijven trant op het doek verbeeld kunnen worden lijdt geen twijfel. Men kan erover twisten of eene richting, welke monnikenbeginselen in de kunst wil overbrengen, in al hare breedte dient aangenomen te worden. Maar toch, - men beoordeele deze school als men wil, - dien hoogen lof zal haar niemand weigeren, dat zij ware, echte godsdienstige beelden heeft voortgebracht, beelden die, uit overweging ontstaan, op hunne beurt overweging wekken. En zulks was het doel, waar deze vrome zonen van den heiligen Benediktus naar streefden. ‘Ut in omnibus glorificetur Deus!’
Uit bovenstaande beschouwingen heeft de lezer, hopen wij, zich reeds een zeker denkbeeld over de kunst der Beuronsche meesters kunnen vormen. Om verdere klaarheid nochtans, dient de bron aller andere eigenaardigheden, de hoofdeigenaardigheid dezer School met meer nadruk te worden vermeld, en datgene nog nauwkeuriger te worden omschreven, wat haar van alle andere Scholen onderscheidt, wat haar | |
[pagina 42]
| |
meest en vooral maakt tot de eigenlijke Schola, gelijk zij zich noemt. Deze hoofdeigenaardigheid ligt niet in haar geest: haar christelijk streven, ‘opdat de kunst opnieuw eene plant in den hof Gods worde, vol van aantrekkelijkheid, van waarheid, van zoeten troost, der logen, den hoogmoed en den ongeregelden driften vol van schrikaanjagenden ernst.’ Hiernaar streefden andere vóór haar: Carstens († 1798), Cornelius († 1867), Overbeck († 1869) en de ‘Nazarener’ die het godsdienstige ex professo tot hunne taak hadden gekozen. Doch het eigenlijke der School van Beuron ligt in den vorm harer kunst: typisch-monumentaal. Zij idealiseert niet, zij is ook niet louter realistisch, zij zoekt de norma, de canon, de typus, den grondvorm, die in de menigvuldige verschijnsels der natuur besloten ligt, en één is, de wet die deze verschijnsels beheerscht; deze wet wil zij in kleuren en lijnen, bij middel van getal en maat, belichamen. Van daar het stijve, het onbeweeglijke, het noodwendige, maar ook het eenvoudige, het indrukwekkende, het aangrijpende hunner beelden. Hieruit blijkt aanstonds, dat deze beelden niet een voortbrengsel zijn der phantasie - maar het werk van het verstand; ook wedijveren de Beuronsche schilders niet met min of meer volmaakte photographeertoestellen: hier is geen spraak van de natuur eenvoudig te copieeren. De studie der natuur dient hunne kunst; doch deze heeft te doen met de wetten die in de natuur verborgen liggen, en de orde waarin deze zich bewegen; haar doel is de toepassing der grondvormen, die zij uit de natuur neemt, tot het voorstellen der idëen. Eenheid, harmonie, is hiervan het gevolg. Doch bijzonder waarheid: de kunst is bevrijd van het individueele van het Idealisme, en aan de wisselvalligheden der natuur - die oogenblik is - onttrokken. | |
[pagina 43]
| |
Deze harmonie is tevens de ziel van alle, inzonderheid van de godsdienstige kunst: ‘het geometrische der uiterlijke verschijning der beelden, - hetzij dat zij God, Christus, Maria of de heiligen voorstellen - wijst terug op het geometrische, d.i. op de orde, de vastheid, de sterkte, die in het innerlijke heerscht, - en dat is toch wat vertrouwen, hulde afdwingt, ja zelfs de onderwerping gemakkelijker maakt, terwijl aan een anderen kant de onrust als wortel en stam der zonde, de onklaarheid, de machteloosheid, de drift, niet anders dan het tegenovergestelde van het goddelijke zijn’Ga naar voetnoot(1). Degene die deze grondwaarheden in zich niet gevoelt, zegt P. Desiderius verder, is geen kunstenaar; hij geniet niet het hooger licht, hij kan ten hoogste maken, niet scheppen, daar hij niet onderscheiden kan.
Met deze kleine studie hadden wij verder niets voor oogen, dan de aandacht van den lezer op deze nieuwe kunstrichting te vestigen, Zij verdient voorzeker de aandacht der kunstliefhebbers. Nieuw is, streng genomen, deze richting niet. Hare beginselen heeft zij in de kunstwerken der AEgyptiers gelezen, en in de beelden der Grieken, in wier scholen een spruit der groote Egyptische plant zich tot een rijken bloei ontwikkelde. Daarom ook ware het lichtzinnig en onverstandig deze kunst, naar den eersten indruk, te veroordeelen. Zij dient bestudeerd en overwogen te worden. Ook kan men nauwelijks een juist en volmaakt denkbeeld der Beuronsche School opvatten, - wij zegden het reeds en wij herhalen het, - zoo | |
[pagina 44]
| |
men hare beelden slechts afzonderlijk beschouwt, niet in betrekking met het geheel, in betrekking met den bouw die deze kunstvruchten draagt. Onlangs nog - deze bladzijden waren reeds ten deele geschreven - beoordeelde Graaf Franz von Silva deze School in een geschrift: Schola artistiea Beuronensis. Die Malerschule des Benedictinerordens. (40 S. 8o. Wien. Wilh. Frick.). Het boekje werd om zoo te zeggen doodgezwegen. Hiertegen protesteerde echter von Silva in het Weener ‘Vaterland’ op energische wijze, daar hij wenschte te weten wat men over het werkje wel dacht. De St. Benedicts-StimmenGa naar voetnoot(1) antwoordden, in eene korte beoordeeling, als volgt:
‘In dit schrift is meer dan een punt dat waar is, doch dit is niet nieuw, en werd reeds door anderen veel beter gezegd. Wat datgene betreft, dat werkelijk nieuw is, namelijk het theoretisch deel, (bl. 8-21); zoo is daar een niet klein gebrek aan zaakkennis, oordeel en getrouwheid der beginselen voorhanden, zoodat men ten einde niet weet, waar de schrijver met zijn vlugschrift eigenlijk naartoe wil; wat het positieve deel aangaat, doel, beginselen en werken der Beuronsche school (bl. 22-40) getuigt dit schrift van eene onkunde, des te meer te betreuren, naar gelang de schrijver zich gemakkelijker hierover had kunnen inlichten, en naarmate het vonnis, dat hij, uit hoofde van gebrek aan zaakkennis, er over velt, verder van de waarheid afwijkt. Overigens schijnt de schrijver zich eenigszins hiervan bewust te zijn geweest, wijl het voorwoord met deze betuiging begint: ‘Eulen nach Athen tragen, ist nicht Jedermanns Sache.’
Eene verdere bespreking van dit werkje zou ons hier te wijd voeren. De oorzaak nochtans, waarom von Silva de Beuronsche kunstrichting vonnist, en de spil waarom al zijne beschouwingen draaien, is, | |
[pagina 45]
| |
schijnt mij, zijne opvatting van het schoone in de kunst. ‘Schoon, schrijft hij, moet het kunstwerk zijn! Schoon en wel is waar zinnelijk schoon (physisch schön), d.w.z. een aangenamen indruk op de zinnen uitoefenen’ (bl. 15). Vandaar opmerkingen zooals de volgende: ‘De Christusvoorstelling is een onopgelost vraagstuk, en onoplosbaar. De hoogste natuurlijke schoonheid ware nu wellicht te bereiken. Doch het klinkt bijna gelijk blasphemie, indien men zeggen zou: Jezus Christus, het verbum caro factum, is een schoone man geweest’ (bl. 38). Daarentegen is de Beuronsche School ascetisch. Pracht en ascetiek, kunst en verzaking aan schoonheid, zijn echter begrippen die elkander wederspreken. Bijgevolg is de School Beuron, geene kunst-school, en hare richting niet de ware. Zoo redeneert von Silva. Jammer dat hij zoo weinig bewijst. Vergelijkingen met den hoop, men weet niet in welk verband zij met het onderwerp staan, maar echte kritiek, weinig. Ook zal dit schrift de geestdrift der velen, die de Beuronsche kunst hoogschatten, niet koelen.
Düsseldorf. Th. Heidebrand. |
|