| |
| |
| |
| |
De slag bij Elandslaagte.
Brieven van Ooggetuigen.
Het plan van Generaal Joubert was om de Britsche macht bij Dundee aftesnijden door het bezetten van Elandslaagte, zestien mijlen ten noorden van Ladysmith.
Voor de ‘Daily News’ werd door den stationschef van Elandslaagte een zeer duidelijke beschrijving gegeven van het nemen van dit station. Hoewel de stationschef in den eigenlijken zin geen medestrijder was, zoo kwam hij toch onder vuur en werd door de Boeren krijgsgevangen gemaakt.
Zijn verhaal kan gerust aangenomen worden, als het beste verslag van een ooggetuige, van al wat er voorviel.
‘Op den 18n October 1899 leidden geruchten van een nadering der Boeren tot een terugtrekken van het Britsche spoorwegpersoneel van de stations ten Noorden van Elandslaagte.
Den 19n daarop werden twee treinen met militaire goederen van uit Ladysmith verzonden, in de hoop dat ze door zouden komen naar Glencoe, vóórdat de Boeren de lijn vernielden. De vóórhoede van de Boeren was gerapporteerd op minder dan vier mijlen afstands van het station van Elandslaagte.
Toen de eerste trein dit station binnenstoomde, waren de Boeren ook bijna te gelijk daar.
‘De mailzakken erin en dan vóóruit’, riep ik tegen de machinist. Er is geen seconde te verliezen. Direct daarop luid geschreeuw, getrappel van paardenhoeven, ratelend geknetter van Mausers en het neerslaan van kogels rondom ons. De Boeren ‘waren op ons’. De machinist verzuimde geen moment. Hij zette volle kracht aan en te midden van een kogelregen reed de trein door.
| |
| |
Op het oogenblik dat deze mij passeerde, reden verscheiden Boeren het emplacement op en vuurden over onze hoofden heen op den trein; anderen klommen van hun paarden en legden aan op den machinist; weer anderen reden met halsbreek gevaar den wegstoomenden trein achterna en beschoten hem van achter.
Twee schoten van uit den trein doodden een paard en verwondden zijn Boerenberijder, maar de trein ontkwam, zonder verdere schade dan eenige verbrijzelde ruiten. De tweede trein werd door de Boeren onderschept en geplunderd. Zij verweten mij, dat ik, als stationschef, de trein niet had doen stilstaan; maar deze beschuldiging werd spoedig weer ingetrokken. Veldkornet Pienaar zei: ‘'t Spijt mij, oude heer, dat ik een paar harde woorden tegen u gezegd heb, toen ik aankwam, ik beken, het was wat veel gezegd, daar gij toch een Britsch onderdaan zijt als bewoner van Natal. Maar gij kunt begrijpen wat ik gevoelde, toen ik den trein zag wegstoomen, 't was een verschrikkelijk gezicht, te meer daar gij hem zoo gemakkelijk hadt kunnen aanhouden, maar dit, zooals ik nu begrijp, als Britsch onderdaan niet deedt, en toen ik door een schot uit den trem een der onzen zag vallen, begon mijn bloed te koken, en werd ik driftig; maar 't is al over, hier is mijn hand, laten wij 't afdrinken.’
Dit staaltje geeft een duidelijken blik op de eigenaardige verhouding tusschen Afrikaners en Engelschen. Veldkornet Pienaar moest eerst tot bedaren komen en over de zaak nadenken eer hij begreep, dat zij ‘vijanden’ waren, hij en de stationschef.
‘Terstond daarop kwam luitenant-kolonel Schiell aanzetten met 300 Duitschers. De Boeren betrokken de stationswoongebouwen en teekenden een ontvangstbewijs voor mijn geweer.
Tegen tien uur's avonds kwam generaal Koch, en kommandant Ben Viljóen den volgenden morgen vroeg. De Boeren namen een sterke positie in tusschen de klippen op de kopjes, een mijl ten Oosten van Elandslaagte. Tegen negen uur 's morgens brachten de verkenners bericht van het naderen van een Engelsche macht.
In minder dan geen tijd zaten honderde Boeren in 't zaal, en reden, in kleine groepjes verdeeld, weg in de richting van Ladysmith.
Het bleek evenwel een valsch alarm te zijn. De dag
| |
| |
ging voorbij met het uitladen van den veroverden trein door de Boeren. ‘De militaire goederen’ bleken te zijn, Polostokken, Tennisrackets en Schaakborden. Een kist Whisky, door de Boeren in den trein gevonden, werd terstond door hen vernietigd, daar de Boerenleiders het niet raadzaam achten hun menschen zulk een grooten voorraad hiervan te laten krijgen.
Het stationsgebouw zelf werd door de Boeren ondermijnd om het in tijd van nood te kunnen ‘opblazen’.
Dien avond werd een jonge Boer, die een eend had weggekaapt, van den hotelman, door zijn veldkornet gestraft met een pak zweepslagen: een omstandigheid die zich alleen laat verklaren door aantenemen dat de veldkornet toevallig ook de vader was van het jongemensch, dat zich de eend had toegeeigend (vertaler).
Dienzelfden avond werd een ‘Smoking concert’ gegeven met veldkornet Pienaar als president. Het concert werd geopend met een komisch stukje, voorgedragen door een uitgewekene uit New-castle, die in Natal aan de zijde der Boeren had gevochten, vervolgens zongen hij en ik (de stationschef) het van oudsbekende duo ‘Alles wel’, waarna een paar anderen het duo ‘Leger en vloot’ zongen.
Een Transvaalsch burger zong een Iersche ‘Song’ zoo eigenaardig goed, dat een echte Ier het hem niet zou verbeterd hebben. Later vertelde deze Transvaler ons, dat dit zijn elfde veldtocht was, meest tegen de Kaffers; (weinig vermoedende dat deze zijn laatste zou zijn) Den volgenden dag sneuvelde hij.
Een Duitsch sergeant ging daarop voor de piano zitten en accompagneerde ‘Sweet and Lowe’! Groot succes! Een Boer-sergeant zong verscheiden liederen, onder anderen ook het ‘God save the Queen’ en het Transvaalsche Volkslied.
Terwijl wij Engelschen, hun gevangenen, onze nationale liederen zongen, vielen de Hollanders mee in; ze zongen in hun eigen taal, zoodat ik niet met juistheid kan zeggen wat ze zongen; maar ze kenden de wijzen goed en zongen onbevangen mee.
Het ‘God bless the Prince of Wales’ geaccompagneerd door een Duitscher, werd door Hollanders en Engelschen ieder in hun eigen taal meegezongen.
Tegen elf uur stond veldkornet Pienaar op om op ‘Brandwacht’ te gaan (den volgenden dag viel hij, dapper vechtend voor zijn volk). Wij overigen gingen na zijn vertrek op den vloer liggen slapen.
| |
| |
Den volgenden morgen, omstreeks 9.30, een zware slag, gesis, gekraak en een bom barstte uitéén tusschen een opgestapelde hoop goed, geen vijftig meter van ons af! Groote schrik en ontsteltenis! Buitengekomen zag ik de Engelsche Artillerie aankomen, en nu volgde een tooneel van verwarring, dat alle beschrijving te boven gaat.
Ik stoof met mijn lui het veld in en werd later opgepikt door een Escadron van de ‘Imperial Light Horse’. Onder hun escorte kwam ik even over vier te Ladysmith aan, waar ik verwelkomd werd als een uit den dood verrezene. Kleurlingen hadden namelijk tijdens ons gedwongen verblijf bij de Boeren, gerapporteerd dat zij ons met touwen hadden zien binden; anderen hadden gezien dat ik eerst gehangen was en toen doodgeschoten, een ander zelfs, dat wij door de Boeren gegeeseld waren, en al zulke leugenachtige verhalen meer, die ik alleen even aanstip als een bewijs, dat weinig of geen vertrouwen gesteld kan worden in de verschillende verhalen opgenomen in de dagbladen als ‘uit vertrouwbare inlichtingen van de Kaffers, enz.’
Het gevecht bij Elandslaagte, waarvan het begin zoo eenvoudig en natuurgetrouw door den stationschef in vorenstaande regelen verhaald is, werd op de volgende wijze in het officieel verslag van generaal White gerapporteerd.
‘Onderwijl’ zegt de generaal, ‘had ik op 20 October een afdeeling Cavalerie van de Natalsche strijdmacht gecommandeerd om tegen vier uur in den namiddag den weg, die naar Elandslaagte leidt, te volgen, met vijf Eskadrons Imp. Light Horse en een Natalsche veldbatterij, en twee uur later, per spoor, een half bataljon Ie bataljon Manchesterregiment vergezeld van spoor- en telegraafcompagnies. Generaal-majoor French had bevel om den omtrek van Elandslaagte “schoon te vegen” en het leggen van spoorwegen en telegraaflijn te dekken.
Te Elandslaagte aangekomen bleken de stationsgebouwen in handen van de Boeren te zijn. Onze Artillerie opende vuur op hen, terwijl een eskadron van de Imp. Light Horse onder majoor Sampson noordelijk de Boeren omtrok.
Daar de positie te sterk door de Boeren bezet was voor de macht van generaal majoor French, trok deze zijn troepen terug uit het vuur en zond mij hierover per telefoon rapport. Ik zond hem aanzienlijke versterkingen en onder anderen ook kolonel Jan Hamilton om het commande over de Infanterie op zich te nemen.
| |
| |
Toen de versterkingen in volgorde den majoor bereikten, trok hij op nieuw voorwaarts’.
Een ander vertelt. ‘De Boerenmacht bij Elandslaagte bestond uit ongeveer 750 man, waarvan 300 Duitschers, 250 Hollanders en de overige 200 burgers van Johannesburg waren, die volgens zijn zeggen, reeds vóór het einde van 't gevecht op de vlucht sloegen, daar zij weigerden om saam te vechten met die “Goddelooze” Uitlanders, die voortdurend in het kamp “wereldsche liedjes” zongen in plaats van de morgen- en avondpsalmen’.
‘Zoo werd generaal Koch dan met de afdeelingen “Liedjeszangers” uitgezonden, om bij Elandslaagte zijn noodlot te ondergaan, hetgeen door de psalmzingende niet vechtende Burgers beschouwd werd als een rechtmatige straf voor het Goddelooze zingen van zijn strijdmacht (meest Uitlanders)’.
Een andere Engelschman schrijft:
‘Het is niet meer dan billijk en eerlijk om met het oog op de voortdurende klachten over het schieten der Boeren op de Engelsche Ambulances te zeggen, dat het gevecht bij Elandslaagte, waarbij ik tegenwoordig was, begon met het schieten der Britten op de Boeren-Ambulancewagens.
De Britsche kanonnen waren slechts op twee mijlen afstands van de Boeren-Ambulance, terwijl de Engelsche Ambulance zelf, niet door de Boeren kon worden gezien.
De heer Walter Herald, van Manchester, door de Boeren opgecommandeerd als assistent bij hunne Ambulance, was te Elandslaagte toen de Britten hun vuur openden op de drie Ambulancewagens der Boeren, die achter elkander geplaatst waren langs de goederenloods van den spoortrein, ieder voorzien van een Roode Kruisvlag, die, daar er geen aasje wind was, op een afstand niet best te zien waren. Volgens hem droeg het geval zich als volgt toe:
‘De Boeren waren al in “laager” gegaan op de kopjes op twee mijlen afstands, toen plotseling op een tegenovergelegen kopje een afdeeling Britsche troepen verscheen met een batterij, die zij in stelling brachten. 't Was ongeveer acht uur en al onze afdeelingen waren in de goederenloods gegaan om te ontbijten, behalve ik zelf; daar ik bezig was mij in een van de wagens te kleeden. Binnen vijf minuten, nadat de batterij opgesteld was, werd het eerste schot afgegeven en vloog de granaat door de goederenloods. Het volgend schot trof een van
| |
| |
de muilezels van de ambulance en nam zijn halven kop weg. De derde bom barstte dicht bij mij, een deel er van drong door tot in den wagen, waarin ik bezig was mij te kleeden, en 't scheelde geen voet breed of mijn weinig belangrijk levenslicht was uitgeblazen geworden. Enkele volgende schoten vielen tot dicht bij ons, toen plotseling de Boeren van af de kopjes begonnen te vuren, waardoor ze hun stelling verrieden. De batterij richtte nu terstond zijn vuur op hen en liet ons met vree; waar we allen niet weinig dankbaar voor waren. Nadat de Britten een half uur gevuurd hadden, door de Boeren met interest terugbetaald, trokken zij langs den heuvelrug af, wachtten op versterking en namen daarna een andere positie in’.
Het beste verhaal van het gevecht bij Elandslaagte door een medestrijder, is gegeven in een brief van een officier van het Manchester regiment verschenen in de ‘Times’ van den 9 December.
Deze officier schrijft: ‘In den nacht van den 20n October, toen we juist bericht hadden gekregen van den slag bij Dundee, ontvingen wij bevel dat vier van onze compagniën per trein naar Ladysmithstatie moesten vertrekken om deel te nemen aan sommige operaties op die lijn. Den volgenden morgen spoorden wij, zooals bevolen was, weg, en men vertelde ons dat ongeveer 400 Boeren positie hadden genomen bij het station van Elandslaagte en dat wij hen, geholpen door een batterij vrijwillige Artillerie en de Light Horse, die beiden vóór ons waren uitgetrokken, moesten verdrijven. We reden in een gepantserden trein. Op één plaats waren de rails opgebroken en moesten wij wachten tot de schade hersteld was.
Toen wij den trein verlieten, moesten de kanonnen, die wij bij ons hadden, weer mee terug. We hadden enkel negenponders en die konden niets uitwerken tegen de vijftienponders der Boeren.
Juist hadden wij positie genomen toen generaal French, die onze divisie aanvoerde, ontdekte dat de Boeren 1800 man sterk waren in plaats van 400 zooals gerapporteerd was, en dat ze met twee kanonnen een positie bezet hielden van een groote natuurlijke sterkte. Zoo besloot hij om terug te trekken, tot hij versterking zou krijgen. We klommen weer in onzen trein en stoomden terug naar Modderspruit. De Boeren beschoten ons voortdurend, maar niemand van ons
| |
| |
werd getroffen, behalve twee muilezels. Tot zoover was het een onbelangrijk gevecht. Te Modderspruit wachtten wij totdat zes compagnien van de Devon en vijf van de Gordons met den trein aankwamen met twee batterijen “Royal Field Artillery” de 5e Lanciers en een Eskadron 5e “Dragoon Guards” te paard.
De Infanterie stond onder bevel van kolonel Jan Hamilton. Wij stoomden nu terug tot binnen vijf mijlen van de positie door ons dien morgen ingenomen en bleven toen op dezelfde hoogte als de ruiterij.
Wij verlieten den trein op een punt, zooals later bleek ongeveer vijf mijlen van de hoofdstelling van den vijand (de Boeren) en begonnen voorloopige aanstalten tot een gevecht te maken. De eerste order was dat wij den rechter vleugel zouden vormen en de Gordons en Devons de aanvalcolonne; maar toen wij ruim een mijl ongehinderd waren voortgegaan, werd de order ingetrokken en de frontaanval moest veranderd worden in een schijnbeweging. De rechtervleugel (onze divisie) zou de hoofdaanval uitvoeren en wij kregen bevel, om geholpen door de Gordons, de stelling te bestormen. Ons regiment had dus de eereplaats. Wat wij meenden dat de linkerflank van den vijand was, bleek weldra het front van zijn hoofdpositie te zijn, zoodat wij in werkelijkheid een vollen front-aanval moesten uitvoeren.
Tegen drie uur ongeveer kwamen wij onder het vuur van de Boerenkanonnen en van 't geweervuur van zijn voorste tirailleurlinie. Wij waren nu op een open grasvlakte zonder de minste bedekking. We rukten in drie liniën op. Het sein werd geblazen voor liggen, waarop spoedig de voorste schutters vuur afgaven. Dadelijk overstelpten de Boeren ons met een geweldig geweervuur, toen kwam het hachelijkste kwartier, dat ik ooit heb meegemaakt. Zonder de minste bedekking, onder een kogelregen in de open vlakte, terwijl wij niets konden doen dan stilliggen. De kogels floten en sisten letterlijk over onze hoofden, en sloegen overal rondom ons in den grond. Eén kogel sloeg op een steen juist tusschen mijn beenen, en verscheiden anderen kwamen vlak over mij heen in den grond terecht. De man naast mij kreeg een schot in zijn maag, de arme jongen gilde van de pijn.
Ik was blij, toen ik de Boeren zag aftrekken en op kon springen om aan de vuurlinie het bevel over te brengen om voorwaarts te gaan. Wij waren nu nog enkel blootgesteld
| |
| |
aan 't geweervuur op zeer grooten afstand van de hoofdstelling der Boeren. Dit deed ons niet veel kwaad en wij beantwoordden het dan ook niet, vóórdat wij aan den heuvelrug kwamen, waar de Boeren zich ingegraven hadden. Toen wij den kam overtrokken werden we begroet door een kogelregen; de Gordons kwamen ons te hulp. We gingen met sprongen voorwaarts over de helling, telkens vuur afgevend.
Het bleek nu dat onze Artillerie de vijandelijke hoofdstelling in 't geheel niet onder vuur genomen had, deze was onbegrijpelijkerwijze goed verborgen gebleven. De van 't paard gestegen Imperial Light Horse verlengde den rechtervleugel der Gordons en de Cavallerie den linkervleugel. Onze verliezen namen steeds toe naarmate wij den heuvel afdaalden. De manschappen waren toen allen nog even frisch, en in prachtig gesloten gelederen, ging het den laatsten heuvel op; deze was zeer steil en overal bedekt met steenen en rotsblokken. Terwijl wij den heuvel beklommen, zagen wij hoe de Boeren langzamerhand hun loopgraven verlieten en terugtrokken.
Onze tamboers sloegen den stormmarsch. De Gordonpipers namen dien over, en onder een luid gejuich ging het in den stormpas voorwaarts. Ik sprong op een walletje van een der loopgraven, en ik geloof dat ik een der eersten was, die in de hoofdstelling der Boeren aankwam. (Dit wordt door ten minste nog een dozijn anderen beweerd).
Slechts zeer weinig Boeren wachtten den bajonetaanval af; ze trokken omstreeks 200 meters terug en openden van daar opnieuw het vuur.
Onze troepen werden zoo bestookt, dat we genoodzaakt waren hun vuur eenige minuten te beantwoorden; daarna stormden we weer. De Boeren weken terug. Ze namen een nieuwe positie in waaruit we hen weer verdreven.
Toen wij op het hoogste gedeelte van het kopje kwamen, stonden we tegenover een van hun kanonnen, dat door hen in den steek was gelaten; doch we kregen nog hevig vuur. Zoo hard als ik kon, liep ik naar “het stuk” gevolgd door sergeant Drummer van de Gordons, die heel kort achter mij was. Ik ging op de affuit zitten in afwachting van een paar van mijn manschappen om het in bezit te nemen.
Nu eerst werd het mij duidelijk, dat wij de Boerenpositie genomen hadden. Achter de plaats waar het kanon opgesteld was liep het terrein steil af en in de vallei beneden
| |
| |
was het Boerenkamp zichtbaar. Ik zag troepjes Boeren op het paard springen en weggaloppeeren; maar de meesten achter uit het kamp bleven schieten. Zij die weggaloppeerden waren vrij wel gedekt door den steilen wal achter het kanon.
Sedert kwart vóór vijf viel de regen bij stroomen neer en het begon al donker te worden. Op dit oogenblik bemerkte onze brigade-commandant, kolonel Jan Hamilton, die zich juist bij ons had gevoegd, dat in het Boerenkamp de witte vlag geheschen werd en in de meening verkeerend dat zij zich wilden overgeven liet hij het sein blazen “Ophouden met vuren”. Dadelijk daarop kwam een Boer van achter een rots op ongeveer vijf-en-twintig meter afstands te voorschijn en stak zijn handen in de hoogte. Een paar van onze mannen en enkele Gordons vlogen op hem af, en daar ik bang was, dat ze hem aan de bajonet zouden rijgen, ging ik naar hem toe en liet hem mij zijn geweer afgeven. Toen ik mij omkeerde om naar onze mannen om te zien, kreeg ik, op hetzelfde oogenblik zulk een geweldigen slag op mijn schouder, dat ik een pas of tien voortstruikelde en toen neerviel. Mijn linkerarm en mijn linkerzijde waren geheel verstijfd door de kracht waarmee de slag was aangekomen. Ik voelde mij flauw en misselijk van de pijn.
Thans beklommen de Boeren den steilen kant van den heuvel en kwamen recht op ons af. Een verschrikkelijk vuur werd op ons geopend van af den heuvel boven het kamp. Onze geheele linie blijkbaar in de war gebracht door het sein “Ophouden met vuren” weifelde een oogenblik en week toen een vijftig pas achteruit.
Ik was op den grond blijven liggen, tusschen de aanrukkende Boeren en de terugtrekkende Engelschen. Sergeant Murphy van mijn oude compagnie, merkte mij op, hij liep terug om mij op te helpen, toen hij onze manschappen toeriep stand te houden. De kolonel heeft deze moedige daad gerapporteerd en ik hoop dat Murphy voor dit kranig gedrag beloond moge worden.
De paniek duurde slechts een oogenblik; weldra verzamelden de officieren hun manschappen weer en wierp zich de geheele kolonne weer vooruit, naar den verlaten hoek van de vallei, waarbij wij een overstelpend vuur op de thans weer terugtrekkende Boeren gaven. De Britsche troepen namen nu voor goed positie op den veroverden grond.
Om den aanval van de Infanterie te beschrijven welke
| |
| |
het hoofdaandeel aan 't gevecht had, kan ik volstaan met de volgende daadzaken te vermelden, die voor zichzelf spreken.
800 man Infanterie veroverden een zeer sterke en zeer voordeelig gelegen stelling op de Boeren, welke zeer kranig verdedigd was geworden, niettegenstaande het hevig Artillerievuur van onze kanonnen.
De Boerenmacht was dubbel zoo groot als de onze. 't Was een schitterend wapenfeit en ik ben er niet weinig trotsch op voor mijn regiment, dat de eer van den dag wegdroeg.
Het was zwaar werk geweest en twee en een half uur (veel langer dan eenig ander corps) hadden wij aan een hevig vuur blootgestaan, de verliezen waren dan ook groot. Van de tien officieren, die aan het gevecht deelnamen, werden er vijf gewond en van de 329 manschappen sneuvelden er elf en werden drie-en-dertig gewond; twee van dezen overleden later aan hunne wonden.
De verliezen van de Gordons waren nog grooter; waarschijnlijk door hun donkere “kilts” die veel meer in 't oog vielen, dan onze Kakiuniform.
't Gevecht bij “Dargai” was, volgens de Gordons, kinderspel geweest bij Elandslaagte.
Om op mijzelf terug te komen. Ik bleef omtrent drie kwartuur liggen op de plek, waar ik gevallen was, tot een dokter kwam, die mij een veldverband aanlegde, mij wat brandewijn gaf en daarna mijn helm als kussen onder mijn hoofd schoof en mij toedekte onder een Boerendeken, die hij van een verslagene had afgenomen. Daarna ging hij verder om naar andere gewonden om te zien.
Mijn leven lang zal ik dezen verschrikkelijken nacht niet vergeten. Behalve de hevige pijnen van mijn wonden, leed ik ontzettend, door twee scherpe steenen waarop ik lag, en die mij in den rug drongen.
Ik was nat tot op de huid, had het erg koud en leed een versmachtenden dorst. De regen bleef steeds in stroomen neervallen; links van mij lag een Gordon Highlander in razend delirium; rechts een Boer, wiens been door een granaatscherf verbrijzeld was en die onophoudelijk de meest hartverscheurende kreten en gillen deed hooren.
Oorlog is een wonderlijk iets en niemand kan begrijpen hoe vreeselijk zijn verschrikkingen zijn, tot hij ze zelf in al zijn barbaarsche werkelijkheid aanschouwd heeft.
| |
| |
Den geheelen nacht door lag ik in den regen. Tegen het aanbreken van den dag werd ik door een dokter in een draagstoel geholpen en door een paar Kaffers naar het station gedragen. De grond was zeer ongelijk en vol klippen, tot tweemaal toe lieten de dragers mij vallen; beide keeren kreeg ik een flauwte. Van hier werd ik per trein naar Ladysmith gezonden, waar ik van het station werd afgehaald en naar de “kapel” gebracht (het hospitaal van de officieren) per ossenwagen; door het sterke hotsen kreeg ik een nieuwe flauwte.
Ik was de laatste officier die werd ingebracht; men legde mij op een bed, waar ik verbonden werd; juist zeventien uur nadat ik gewond was. Een kop bouillon was de eerste voeding in zeven en twintig uur. Men zegt, dat het minstens tien weken zal duren eer ik weer dienst zal kunnen doen.
't Was buitendien een duren dag voor mij, daar ik alles verloor wat ik bij mij had.
Voor je land vechten klinkt heel mooi in een afgetrokken zin; maar in de werkelijkheid is het een kostbaar zaakje.’
Een Gordon Highlander schrijft aan zijn moeder onder anderen het volgende:
‘Ik heb eenigen buit gemaakt, onder anderen de revolver van een Boerencommandant en de waterproef van diens adjudant, die ik beide mee naar huis hoop te brengen. Denk, moeder, uw zoon behoort onder de mannen, die een daad hebben verricht, waarover de wereld verbaasd staat en altijd verbaasd zal blijven staan, ‘Dargai’ was niets hierbij. ‘Het Johannisburger contingent’ schrijft hij verder ‘onderscheidde zich in het gevecht bij Elandslaagte niet, daardoor geraakte het een tijd in miscrediet. Het werd later geplaatst aan de linkerflank van “Spionkop” waar het door zijn heldhaftig gedrag veel van zijn verloren roem terug won’.
De oorlogscorrespondenten schrijven over verschillende voorvallen bij de gevechten, waarover de soldaten zelf, zich maar en passant uitlaten in hun brieven naar huis, terwijl in deze brieven dikwijls meer over onvermelde dingen geschreven wordt.
Zoo schreef de tromslager, Charles Toomey, van het 1ste Manchesterregiment, het volgende aan zijn ouders:
| |
| |
‘De brigade-kolonel Jan Hamilton zei ons, dat de Boeren een positie hadden ingenomen in de kopjes en dat zij een duizend man sterk waren; hij zei dat hij hoopte en vertrouwde, dat wij ze vóór zononder uit elkaar zouden gedreven hebben. “Ik weet” zei hij “dat jelui het zult doen” waarop wij als razenden begonnen te juichen. Toen de voorhoede van de Gordons en de Manchester stuitten op een prikkeldraad versperring, kreeg kolonel Chrisholm van de Light Horse een kogel door zijn hoofd en een andere door 't hart, juist toen hij een doek met de kleuren van zijn regiment, de 4e lanciers, zwaaide.
Vlak bij mij werd een Gordon geraakt en viel in de armen van een krijgsmakker, waar hij stierf.’
F. Steward, van de Gordon Higlanders, beschrijft in een brief van uit Ladysmith dato 2 November, hoe luitenantkolonel Dick Ginningham werd gewond aan het hoofd van zijn manschappen.
‘Wij stormden’ zegt hij ‘driemaal met de bajonet en mijn geweer was rood van bloed, hoewel ik mij niet herinner er iemand mee te hebben geslagen, maar ik was bijna razend van opwinding. Granaten barstten en kogels floten rondom ons als hagelsteenen; ik was vlak achter den commandeerenden officier, toen hij gewond werd. Toen het schot hem trof was hij verplicht om te gaan zitten, maar hij hield niet op zijn mannen aan te moedigen.’ ‘Voorwaarts Gordons’ riep hij ‘de heele wereld heeft het oog op u, brave jongens; geeft de schoeljes van katoen, roeit het tuig uit, ranselt er op!’
Het geval van een soldaat die op het oogenblik van de overwinning den kreet van de Imperial Light Horse ‘Om Gods wil mannen trek niet terug’ verkeerd verstond, is duidelijk beschreven door den heer Pearse van de ‘Daily News’. Hij zegt: ‘De Devons hadden den top van den heuvel langs den steilsten kant bereikt, en de Gordons trokken met de Manchesters en de Light-Horse om de andere zijde, toen tot onze verbazing het “Ophouden met vuren”! “Retireeren!” door de trompetters werd geblazen.
Niemand begreep er toen iets van; maar later is het ons duidelijk geworden, dat de Boeren ons hoornsignaal hadden nagebootst. Maar toen, ingevolge het gegeven bevel begonnen de Gordons achteruit te wijken, waarop hun hoornblazertje vooruit rende onder het roepen: “Verdoemd, die
| |
| |
terugtrekt” en haastig de stormmarsch blies, waarop de gelederen zich weer sloten en de slag bij Elandslaagte door de Engelschen was gewonnen’.
Majoor Pamplin, M.L.A., die het verhaal van dit ongeval ook beschreef, voegde er de volgende bijzonderheid aan toe. Hij zegt: ‘Op dat oogenblik riep Charles Mullins: ‘Om Gods wil, spaar ons voor een tweede Majuba!’ en om zich heenziend herkende hij eenige van de oude ‘St Andrews College boys’. En met den uitroep: ‘St Andrews vooruit’, zooals vroeger op het football-veld, ging hij de zijnen voor en had zoodoende een belangrijk aandeel in de zwaar bevochten overwinning van den dag.
Tamboer Tomerye verhaalt het volgende: ‘Onze jongens waren onoverwinlijk en dank zij God hebben wij dien dag veel van de schande van Majuba uitgewischt. We kwamen omstreeks zes uur in den avond bij het Boerenlaager en waren ongeveer een geheel uur in een allerheetst gevecht gewikkeld. Mijn maat van de groote trom en ik kregen van kolonel Hamilton bevel om den stormmarsch te slaan. Onze fuseliers zetten de bajonetten op en gelijk met de Gordons vlogen allen als duivels onder het “God save the Queen” op de Boeren in. De Boeren werden blijkbaar bang voor de bajonetten en trokken met groot verlies terug’.
Een ander correspondent de ‘Special’ van de ‘Morning Leader’ bazuint den roem van een trompettertje, dat bij Elandslaagte drie Boeren zou hebben gedood.
‘De held van ons korps dien morgen van 't gevecht, was trompetter Shurlock, veertien jaar oud, die met zijn revolver drie Boeren neerschoot. Ik zag hem zondag in gezelschap van hoornblazer majoor Darey, die er niet weinig trotsch op is, dat hij den jongen het blazen geleerd heeft.
Shurlock is een regimentskind; hij is geboren in het 5de lanciers. Men beschreef hem mij als een goedig, klein kereltje, dat zijn eigen paard netjes verzorgd en 't viel mij op dat het een heel beleefd en welbespraakt jong mensch was. Hij is niet met een lans gewapend, maar heeft een revolver voor verdediging. Met dat wapen schoot hij op de Boeren, toen het eskadron stormde’.
Als een merkwaardig staaltje van den toestand, waarin de mensch door den oorlog kan geraken, diene het volgende uittreksel uit een van de Oostelijke plattelandsbladen.
| |
| |
‘De jongen die drie Boeren schoot.’
(Prachtig Christmasgeschenk voor kinderen!)
Trompetter Shurlock, die eigenhandig drie Boeren bij Elandslaagte doodschoot, heeft een praktisch bewijs van erkenning van zijn verdiensten en van vereering ontvangen van de meisjes en jongens van een school uit Suffolk.
‘De redactie van de ‘London Mail’ ontving van het hoofd dier school een horloge met ketting, aangekocht uit vrijwillige bijdragen der schoolkinderen met een begeleidend schrijven; een en ander bestemd voor den trompetter van het 5de lanciers. Het blad werd verzocht dit Kerstgeschenk en den brief aan den jeugdigen held ter hand te willen stellen. Het blad voldeed gaarne aan die opdracht.
De brief van de jonge bewonderaars luidt als volgt:
‘Beste trompetter Shurlock!
Onze schoolmeester leest ons elken morgen het nieuws van den oorlog voor, en wat ons het meeste trof, was iets over u te hooren, en hoe gij drie Boeren hebt doodgeschoten. Wij willen u nu een Kerstgeschenk sturen. Eerst dachten wij aan een plumpudding, toen aan een flanellen hemd; maar daarvoor hadden wij te veel geld bijeengebracht. Geholpen door goede vrienden hebben wij nu genoeg om u een horloge met ketting te sturen en wij hopen dat gij dit wel van ons zult willen aannemen. Als gij ooit te Suffolk komt, hopen wij dat gij ons zult bezoeken opdat wij u met hoera's kunnen inhalen. Laat ons, als 't u belieft weten of gij het ontvangen hebt en of het naar uw zin is. Wij hopen dat gij veilig 't huis zult komen en het aan uw moeder kunt toonen. Wij zijn blij dat gij een landgenoot van ons zijt en hopen dat, als een van ons ooit soldaat mocht worden, hij even dapper zijn plicht zal doen als gij. U verder allen voorspoed toewenschend, uw jonge vrienden’. Volgen de namen van een meisje en een jongen als vertegenwoordigers van de leerlingen der school.
De mooiste beschrijvingen van den eindaanval werd gegeven door den later overleden heer Stevens van de ‘Daily Mail’ en door den correspondent van de ‘Times’.
De heer Stevens beschrijft dien als volgt:
‘De vroolijke tonen van den hoorn klonken als het hanengekraai op een mooien zomermorgen.
De “pijpers” van het Hooglandersregiment bliezen een van hun wilde bergliederen: Van bloed, van roem,
| |
| |
van een glorievollen dood! De bajonetten werden opgezet! Stafofficieren en ordonnancen renden af en aan! brachten bevelen, moedigden aan, spraken de officieren en manschappen toe in vurige bewoordingen, bezwoeren de soldaten hun plicht te doen met verwenschingen voor hen die 't gelid zouden durven verlaten.
Het gelid! maar het was geen gelid meer 't was één golvende menschenzee, Devons en Gerdons, Manchester en Light Horse alles dooreen; één, niet te ontwarren menschen-knoop. Onderofficieren en minderen gaven bevelen aan heele regimenten! Fuseliers schreeuwden den officieren toe, hen op het een of ander wijzend, en hen zoodoende raadgevend! Officieren schoten karabijnen af! Alles liep, struikelde, schoof voort; de dood verspreidend of zelf vallend; dronken van moord en vechtlust; één wilde wedren om den vijand het eerst aan de keel te vliegen!’
De correspondent van de ‘Times zegt:’ Luitenant Field aan 't hoofd van zijn peloton ‘Devonsthires’ viel de vijandelijke batterij met de bajonet aan.
De Boeren, die het stuk bediend hadden, hielden stand, tot het staal geen zes voet van hen af was: ze werden ‘a bout portant’ neergeschoten of aan de bajonet geregen!
Devons, Manchesters, de Hooglanders en de lichte cavalerie, alles kwam op dit punt te zamen, en rende in wanorde den heuvel af naar het Boerenlaager. 't Was een ontzettend oogenblik! Bovenalles uit klonk de wilde rauwe kreet ‘Majuba’!
Daar weerklinkt plotseling zoo ruim en kalm als op het excercicie terrein het signaal ‘Houdt op met vuren’!
De ‘pijpers’ van het Gordonregiment gingen voort met het spelen van hun marsch; en toen zagen we iets, dat ons allen deed trillen van genot. De ‘witte vlag’ wapperend van een mauser-karabijn in de handen van een gebaarden Boer.
Nu volgde de vreeselijke aanval van de lanciers op het overschot der vluchtende Boeren.’
De ‘Cincinate Enquirer’ nam een brief op van een jongen 18-jarigen Amerikaan, die aan de zijde van de Boeren vocht; een brief geschreven aan zijn tante te New-York. Hij maakte het gevecht bij Elandslaagte mee, en zond een levendige beschrijving van de furie der lanciers, waarmede het gevecht eindigde.
‘Ik heb’ zoo schreef hij ‘bij Elandslaagte den vuurdoop ondergaan. U weet, dat ik even als alle Transvaalsche jon- | |
| |
gens goed kan schieten. We waren op een kopje, ongeveer honderd man sterk en bleven daar langen tijd aan het vuur blootgesteld, van de zes makkers werden er vijf weggeschoten.
De lanciers rukten aan, overgeven of doodvechten was de leus. Onze officieren hadden ons gezegd goed te mikken, kalm te blijven en te bidden. Bij 't begin van 't gevecht, toen ik de lanciers zag aanstormen, kwam plotseling een bloedroode schijn voor mijn oogen; ik weet niet of het vrees was; 't is mogelijk. Toen het wegtrok kreeg ik het visioen van mijn moeder, zooals ik haar het laatst gezien had vóór haar dood en 't scheen mij toe of ze weer de woorden sprak. ‘O God! behoed mijn moederloozen jongen!’ Vlak voor mij stond een man, dien ik kon schieten. Ik sloot mijn oogen en trok den trekker af; maar ik zal mijn oogen nooit weer toedoen, maar in 't vervolg koelbloedig mikken en mijn arm rustig houden. ‘Zoo waarlijk helpe mij God.!’
‘Toen de lanciers vlak bijwaren’ verhaalt hij verder, ‘weken enkele van onze mannen een eind op zij. Ik zelf ben, zooals u weet, heel klein, en zoo kroop ik in een holte onder een rots, niet groot genoeg voor een hond.
Een zevental van onze mannen, die niet konden ontsnappen, wierpen hun geweer weg en vroegen kwartier; van waar ik lag kon ik de dappere soldaten van de koningin zien, de menschen die kwamen om Afrika te beschaven.
Als wilde dieren, brullend van moordlust en helsche vreugde dreven zij hun lansen door de lichamen der nederknielende Boeren. 't Was afgrijselijk!
De vrouw van een der Burgers was toen bij haar man, hij had kunnen ontsnappen en haar achterlaten, doch hij keerde terug, wierp zijn geweer weg en greep haar hand terwijl hij uitriep, wij geven ons over. Een der dappere lanciers schreeuwde: “Steek die varkens dood!” Hij doorstak toen eerst den man en daarna de vrouw.
Toen de slachting afgeloopen was, kwam een officier oprijden roepende “Steek de varkens dood” (pigsticking). Toen hij de vrouw zag liggen gaf hij order om met de lanspunten een soort kuil te graven en hierin werd haar lijk neergelegd. De man die haar vermoorde trok haar den ring van den vinger als buit.
Zij ligt daar vandaag nog, en toen de man en de vrouw gedood waren, was het ook nog met een derde menschenleven gedaan, en nu weet ik, waarom ik in 't vervolg altijd goed zal mikken!’
| |
| |
Een korporaal van de Lanciers schreef uit het hospitaal te Wijnberg, dato 6 November, onder anderen het volgende:
‘Toen moesten wij, bijna twee duizend meter, onder hevig vuur over een open vlakte voortrukken; de kogels floten om ons heen; het was eigenaardig om te zien hoe verschillende lui zich hieronder gedroegen, sommigen vloekten, anderen kermden, weer anderen jankten om de mooie meisjes, die ze achter hadden gelaten, terwijl weer anderen om hun moeder riepen, maar de meesten hadden toch spijt dat ze hun aandeel uit de cantine, hun borrel, niet zouden krijgen dien dag; want waar Tommy ook aan moge denken, zijn biertje ligt hem toch het naaste aan 't hart.
Van een man, vlak voor ons, werd het hoofd glad afgeschoten; slechts zeven van de officieren kwamen er zonder verwonding af.
De oude kolonel werd eerst den helm van zijn hoofd geschoten, daarna kreeg hij een kogel door zijn arm; toen hij dien beet had, riep hij maar al ‘Houdt je goed, kranige Hooglanders!’ tot hij een schot in zijn been kreeg en niet verder kon.
Plotseling ontstond in onze gelederen eenige verwarring, daar de hoornblazer van een ander regiment het sein blies van retireeren. Een van onze hoornblazers blies onmiddellijk ‘Halt!’ en daarna voor eigen rekening ‘Stormmarsch’. Sir George White heeft naar zijn naam geinformeerd en zoo zal hij er wel voor beloond worden.
Ongeveer 1000 Boeren werden door de Engelschen gedood, behalve de gewonden. De Boeren hadden kostbare horloges op zich; maar op dat oogenblik dachten wij er niet aan; we hadden anders zakken vol horloges en geld van de doode Boeren kunnen afnemen.
Ik zal binnen kort wel hersteld zijn en klaar voor Pretoria’
Die 1000 Boeren zullen wel alleen in de verbeelding van dien Engelschman hebben bestaan, veel meer dan 700 Boeren namen niet aan het gevecht deel, terwijl in de vuurlinie zelf waarschijnlijk geen 300 man zijn geweest; - 't is van belang om deze bijzonderheden van Engelsche en Schotsche soldaten te vergelijken met de indrukken, die een Hollander kreeg en die het volgende verhaal van Elandslaagte schreef van uit de gevangenis te Pieter-Maritzburg, dato 25 October.
‘Tegen zeven uur’ schrijft hij ‘op Zaturdag morgen, den 21sten October, werd bevel gegeven te paard te klimmen,
| |
| |
de vijand was in aantocht. Nauwelijks hadden wij de verster kingswerken bereikt, toen de kogels tusschen ons neersloegen.
Toen we optrokken waren er al 8 granaten afgeschoten, zonder eenige schade te doen. Ik was blij te zien, dat ze allemaal kalm waren. De granaten vielen tusschen de Hollanders, waarvan er dien dag acht en negentig present waren.
Onze beide kanonnen begonnen te antwoorden. Toen we voortmarcheerden verdwenen de Engelschen.
In ons kamp teruggekomen veranderden wij van positie, de wagens met de tenten en overige bagage waren juist aangekomen.
Terstond moesten wij de paarden weer zadelen daar de Engelschen in grooten getale naderden. We haastten ons naar een kopje, klommen er aan den anderen kant af, om de paarden onder bedekking te stellen en gingen toen zelf terug naar den top. Daar wachtten wij met onze twee kanonnen den aanval af van over de 3000 Engelschen, wij waren 60 Duitschers, 98 Hollanders en 200 Afrikaners van Fordsburg en Johannisburg’ (deze Fordsburgers en Joannisburgers waren eigenlijk slechts gedegenereerde Afrikaners, slecht opgevoed en voor 't meerendeel metselaars).
De Engelschen hadden twee batterijen artillerie met twaalf kanonnen, drie regimenten infanterie, een regiment lanciers, een regiment lichte en een regiment zware cavalerie.
Ik weet niet hoe sterk de cavalerie was; maar de infanterie bestond uit 4000 man.
De Engelsche infanterie opende een vreesselijk vuur op onze arme twee kannonen en nu en dan vielen granaten tusschen ons in. Na twintig minuten was éen van onze beide stukken geschut ontredderd. Onderwijl hadden wij vuur gegeven op de aanrukkende Britsche infanterie, dat beantwoord werd met een hagelbui van kogels.
Op dat oogenblik sloegen de meeste Fordsburgers en Johannisburgers op de vlucht, ten spijt van alle aanmoedigingen van onze commandanten die riepen ‘Sta vast kerels’ ‘Houdt stand’! ‘Al mijn Hollanders zijn nog hier!’
De snelnaderende Britsche infanterie hield een vreeselijk vuur levend op de onzen; 300 man in 't geheel.
Ik lag plat op mijn buik en schoot, en daar ik de Britsche troepen, die over de vlakte aankwamen uit het oog had verloren, besloot ik te wachten tot ik ze op nieuw zou zien.
Behalve de dooden, zag ik niets. - De anderen waren
| |
| |
weggetrokken zonder dat ik hun beweging had opgemerkt door het lawaai van de neervallende granaten. - Een klein groepje Republikeinen bleek evenwel nog vlak achter mij te zijn. - Ik wachtte, steeds plat liggend; - een paar granaten bedolven mij onder zand en steenen, terwijl de kleine looden kogels uit de kartetsen zonder overdrijving op mijn rug en vlak naast mij neervielen.
Eindelijk begon het Engelsche artillerie-vuur te verminderen, en toen ik de geweerkogels hoorde fluiten, was ik overtuigd dat de Engelsche Artillerie het kopje beklommen had.
Op een paar meter afstand van mij werd ik ze gewaar en ik begon toen mijn laatste patronen afteschieten; het bleken de Gordon Higlanders te zijn en bij elk schot vielen er twee of drie te gelijk. Onze mannen begonnen nu ook weer te vuren. Ik was blij, want eerst had ik gedacht, dat ik er heel alleen was, toen mijn patronen op waren, kroop ik achteruit. Ik hoorde de kogels rechts en links om mij tegen de rotsen aanslaan. Na ongeveer tien minuten had ik de helling van het kopje bereikt. Hoe ik ontkomen ben, zonder geraakt te worden, is mij een raadsel, en ik geloof aan een wonder.
Nu zag ik een ander regiment Britsche Infanterie; al onze manschappen waren nu weg, ik zag ze over de vlakte voorttrekken aan alle zijden ingesloten en vervolgd door de Cavalerie.
Alles was afgeloopen. Ik kon niets anders doen dan gaan zitten om de gebeurtenissen maar af te wachten. In minder dan geen tijd waren de Britten bij mij; zij namen mij mijn geweer en mijn leegen patroongordel af. - Negen andere Burgers, die ook tot het laatst toe stand hadden gehouden, werden eveneens door de Engelsche krijgsgevangen gemaakt. - Het Johannisburger contingent had zich niet zeer schitterend gehouden.’
De getuigenis van den jongen Amerikaan (zie hierboven) wordt volkomen bevestigd door een brief van 28 October geschreven door Thomas Duclan, van het 5de Lanciers, aan zijn moeder te St. Helena. ‘Zoodra de lanciers aankwamen wierpen de Boeren hun geweren en patronen weg en staken de handen op; maar wij wisten van geen kwartier geven, daar kwam niets van in; ze hadden op het Roode Kruis geschoten en medelijden kenden wij dus niet!’
Een fuselier van het K.R.R. regiment schrijft aan een vriend te Preston.
| |
| |
‘Het was een grootsch, maar een verschrikkelijk schouwspel om te zien, hoe de Britsche cavalerie zich een weg door de Boeren heenhakte. Driemaal reden ze in vollen ren tusschen de gelederen der Republikeinen door. Met de sabels sloegen ze, sneden ze, hieuwen ze om zich heen. - Wij hadden straks zwaar geleden en wilden ons nu bloedig wreken. - Hoe 't ook zij, we hebben hen met gelijke munt betaald, de mannen van Joubert! Verscheidene Boeren stierven in biddende houding; velen, hoorde ik later van een kennis van mij bij de lanciers, gooiden de wapens weg, zoodra zij de lanspunten zagen flikkeren, vouwden de handen boven het hoofd en smeekten om genade, - maar zij hadden geen genade gehad voor onze mannen... dit was onze wraak.’
Een ander soldaat, wiens brief in de ‘Brighton-Argus’ werd opgenomen, schreef over den slag bij Elandslaagte:
‘Tegen tien uur 's avonds was alles afgeloopen. Wij moesten den geheelen nacht onder een stortregen in 't gras blijven zitten en onze paarden bij den teugel vasthouden. 't Was bar!
Toen het licht werd, konden wij het slagveld overzien, al die dooden en gewonden, die overal op de vlakte over en door elkaar lagen. Ik hoop zoo iets nooit weer te zien.
Dáár hadden wij onzen aanval op de Boeren gedaan. Ze hadden hun geweren weggeworpen en waren op de knieën gezonken om genade te vragen. Ons was gezegd, geen genade met hen te hebben, en ik verzeker u, dat ze die niet kregen ook. We renden tusschen hen door en staken ze met onze lansen. 't Was afschuwelijk slachterswerk; maar we moesten wel.’
Een ander lancier getuigt:
‘We vielen op hen aan en toen vielen zij op de knieën om te smeeken, dat we hen liever zouden schieten, dan hen te doorsteken met de lansen; maar te vergeefsch, het was nu onzen tijd om lancierswerk te doen, en dat deden we, - we zijn niet voor een lolletje met lansen gewapend.
De wijze waarop de Boeren ons behandeld hadden, was meer dan schandelijk geweest, ze schoten nota bene op onze gewonden, iets wat een Engelschman nooit zou kunnen doen.’
De machinist van een van de gepantserde treinen zegt: ‘Door schrik verlamd over hun vreeselijk noodlot, wierpen de Boeren hun geweren weg en trachtten te ontvluchten;
| |
| |
maar dit was hen totaal onmogelijk, want met den kreet “Majuba” waren de lanciers op hen en begon het moordwerk, slechts enkele Boeren ontsnapten, en het grootste deel gaf zich over als gevangen.’
Een Britsch officier, wiens brief is aangehaald in de ‘Times’ van 13 November, beschrijft de gebeurtenis als volgt:
‘Nadat de Boeren uiteen gejaagd waren, vervolgde hen een van onze eskadrons (niet het mijne) en kwam juist tegen schemer midden tusschen de Boeren. - De bende bestond uit ongeveer 60 koppen. Één van de onzen, ziende twee Boeren wegrennen op één paard, stak zijn lans door beiden heen en doodde hen beiden met één stoot. - Was de duisternis niet zoo spoedig ingevallen, dan zouden wij er vrij wat meer gedood hebben.’
Een ander Engelsch soldaat schreef aan zijne ouders, dato 1 Nov., uit Ladysmith:
‘Toen wij de Boeren met onze bajonetten bestormden, vielen zij, die niet konden ontkomen, op hun knieën en smeekten om genade, en ik verzeker u, den genadestoot kregen ze met de lange haak.’
De Heer W. Williams, van de 66ste batterij, zegt over Elandslaagte: ‘Ik kreeg een Boer te pakken en was waanzinnig van vreugde. Hij begreep niet, wat ik zei, en zoo beduidde ik hem om voor zijn leven te loopen. Daar ging hij, en ik galoppeerde achter hem aan met het zwaard van den sergeant, en sloeg hem het hoofd netjes van zijn lichaam. Toen zat een lancier er twee achterna die op één paard zaten en stak z'en lans behendig door de beiden heen!’
De Heer H.W. Nevinson, correspondent van de ‘Daily Chronicle’ zegt:
‘Het overblijfsel van de Boerenmacht deed zijn best om te ontkomen in het schemerlicht van den vallenden avond over een rotsachtige vlakte aan onze linkerhand. Dáár vingen de “Dragoon Guards” ze op en renden driemaal tusschen hen door.’
Een korporaal van de Dragoon-Guards, die er bij was, vertelde: ‘De Boeren vielen van hun paarden en rolden tusschen de rotsen, ze verstopten hun hoofden achter hun wapens en vroegen om genade, biddende om geschoten te worden, alles om toch te ontkomen aan de vreeselijke steken van de lansen. Maar niet velen ontkwamen den
| |
| |
dans. We gaven ze nog eens een goede por als ze lagen,’ zei de korporaal. ‘Den volgenden dag zaten bijna alle lansen vol bloed!’
De heer J.G. Dunn, een Iersche-Amerikaan uit Sowell, schreef 29 Nov.:
‘De lanciers gedroegen zich als vechtende Indianen, en gaven geen kwartier, stekende en verwondende, gevangenen en gewonden op een afschuwelijke wijze, precies als een bende Sioux.
Men zegt dat de officieren verantwoordelijk zijn voor dit moordwerk, maar dat maakt voor ons weinig verschil. Die heeren zijn ingeschreven in ons zwarte boek en als de gelegenheid zich voordoet, en ik ben overtuigd dat dit zal gebeuren, daar sommige van hen te Ladysmith zijn, zullen wij dat regiment van onze rol schrappen!’
Een tamboer zegt nog: ‘Het was vreeselijk, onze krijgsmakkers rondom ons te zien liggen: doode Britten, zieltogenden en gewonden. We deden wat we konden voor de gewonden en bleven den geheelen nacht op het kopje, van slapen was geen sprake, door de kou, den regen en het kermen en weeklagen der ongelukkigen.
Naast mij lag een officier van de Hooglanders, die op drie plaatsen gewond was; ik kon geen druppel water voor hem krijgen, voordat het licht werd.’
Een reservist schreef uit het hospitaal aan zijn oude moeder, hoe hij in 't heetst van het gevecht aan haar had gedacht. Hij zag de mannen om zich vallen en wilde ze ophelpen, maar kon niet. ‘Ik voelde,’ schrijft hij ‘een hevige pijn in mijn schouder en alles om mij heen was duister. Ik beproefde te loopen, maar kreeg een schop van een paard. Nu werd mij alles donker voor de oogen, er heerschte stilte om mij heen en ik meende de schaduw des doods te zien. Ik voelde groote spijt geen beter mensch te zijn geweest en dat gij u zooveel moeite voor mij getroost hebt.’
Een drager bij de ambulance verhaalt: ‘Wij waren 's nachts bezig zieken en gewonden te zoeken nadat het gevecht voorbij was, toen ik bij een oude wit gebaarde Boer kwam, hij lag achter een stuk rots met z'en hoofd op zijn handen gesteund. Hij was al te ver heen om zijn geweer nog op te beuren, hij snakte naar lucht, en ik begreep dat hij het niet lang meer zou maken. Daar hij mij
| |
| |
beduidde, dat hij wilde spreken, boog ik mij over hem heen. Hij vroeg mij om zijn zoon te gaan zoeken, een jongen van dertien jaar, die aan zijn zijde gevochten had, toen hij viel. Ik deed wat hij mij verzocht, en onder een hoop gewonden vond ik den armen jongen morsdood, ik droeg hem naar zijn vader. Wel! je weet, zoo heel kleinzeerig ben ik nooit geweest en in ons vak wen je trouwens aan veel, ik heb vrij wat gevechten meegemaakt en dat haalt er de overgevoeligheid wel bij je uit; maar ik moest mij toch omdraaien toen de oude Boer zijn dood kind zag. Hij trok het lichaam naar zich toe en weende over hem. Hij ging te keer op een manier dat ik een prop in mijn keel voelde. Tot op dat oogenblik wist ik niet wat verdriet eigenlijk was. Ik hoopte nooit weer een schot te zien lossen. Toen ik weer naar den armen vader omkeek was hij dood. Hij hield de hand van zijn jongen in de zijne geklemd.’
Mimosa.
|
|