| |
| |
| |
| |
Overzicht van tijdschriften.
De Vlaamsche Kunstbode, Augustus-September 1901.
Slot van Lod. Lievevrouw-Coopman's lyrisch drama Clodwig en Clotildis. - Verzen van Jan Boucherij en Bernard. - Drank en laster, stichtend verhaal van A.V. Bultynck. - Van Frans Gittens eenige bladzijden over Peter Benoit zaliger, vertaald uit de Nouvelle Revue Internationale te Parijs, met een schoon portret van Benoit op zijn sterfbed. Hierin aan te merken: de liefde van Benoit voor Mej. Pfotzer, de zangeres van Chanson de Fortunio, en Benoit's verhouding tot zijne vrouw: ‘zij was afgunstig op den bijval van den meester... En wanneer na den bijval van een zijner grootsche werken Benoit uaar huis keerde, vergezeld soms van het heel orkest en van de koren die zijne palmen en zijne kronen droegen, dan vond hij de handschriften van de nieuwe werken die hij geschetst had, verscheurd, besmeurd, verbrand door haar die Mevrouw Benoit was... Er kwam geene echtscheiding. Na eene poging tot verzoening, die tot niets leidde, gingen de echtgenooten uiteen.’ - Tamelijk uitgebreid verslag van het 26e Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Nijmegen.
Germania, Augustus 1901.
In De vijanden der Germanen op het vasteland waarschuwt de redactie de Vlamingen tegen ‘eene zekere voorliefde voor de Tsjechen’. Deze verbroederen met de Franschen en de Russen. ‘Het onbedekte doelwit van Slaven en Franschen is het Duitsche rijk in Europa te verpletteren; dat dan ook terstond de Nederduitschers in Nederland en België te gronde gaan, spreekt van zelf; zonder Duitschland zou België, zooals reeds zoo dikwijls vroeger, terstond door Frankrijk ingelijfd worden. Nu zit Boheme als een wig in Duitsch Midden-Europa en daarom streven alle Duitschvijandiggezinden er naar dit Boheme, dat heden voor 2/5 door Duitschers en voor 3/5 door Tsjechen bewoond wordt, zuiver Tsjechisch en Slavisch te maken. Wordt dit bereikt zoo hoopt men bij een naaste volkerenbotsing van Boheme uit, het Duitsche rijk in twee te snijden, zoodat de Slaven van uit Boheme en de Franschen van uit de Vogeezen ongeveer bij Frankfurt of Würzburg elkander de hand kunnen reiken.’ - In denzelfden geest is het artikel van Dr Winterstein Einiges über die Alldeutsche- und Marine-Ausstellung zu Kassel im Mai 1901. Hij doet zijn beklag ‘dass viele Vlamen, in Unkenntnis der wahren Sachlage, gegen uns Deutsche im Reich und Oesterreich Partei nehmen, so bald unser Kampf gegen das Slaventum, wenigsten gegen Polen und Tschechen in Frage komt.’
Drie bemerkingen: 1. De Vlamingen strijden voor het behoud
| |
| |
hunner taal, daarom zijn ze natuurlijk geneigd voor die volken die eenen taalstrijd te strijden hebben; 2. De bestgezinde Vlamingen voor Duitschland, kunnen de wijze niet goedkeuren waarop Pruisen het Poolsch tracht te verdringen in de oostelijke provincien en het Deensch in Noord-Sleeswijck; 3. Wij, Katholieken, zien maar al te duidelijk dat het germaniseeren gepaard gaat met het protestantsch maken Los van Rome is bij vele mannen de leuze in Polen even als in Bohemen. - Begin eener studie van L. Wilser over Germaansche stijl en Duitsche kunst.
- September 1901.
De redactie sluit zich aan bij het beroep gedaan door de gevolmachtigden van de Zuid-Afrikaansche Republiek en van den Oranje Vrijstaat aan den raad van beheer van het Permanente Hof van Arbitrage te 's Gravenhage. ‘Thans, zoo luidt het beroep, nu de oorlog bijna twee jaren heeft geduurd en het eind daarvan niet is te voorzien anders dan langs den weg dien de mogendheden nog zoo korten tijd geleden hebben erkend als het meest afdoende en tevens het meest billijke middel om internationale geschillen te beslissen - d.i. eene scheidsrechterlijke uitspraak - moet de wenschelijkheid van zoodanige vredelievende beëindiging voor beide partijen steeds meer worden erkend.’ - Vervolg van L. Wilser's studie Germaansche stijl en Duitsche kunst, waarin de invloed der Arische volkstammen in Europa in 't licht wordt gesteld. - In dit nummer wordt ook verslag gegeven van de zittingen, den 30 en 31 Oogst ll. te Leipzig gehouden door het Alduitsch Verbond. Men zou er willen toekomen een tolverbond te stichten onder de middeneuropeesche landen en hoofdzakelijk tusschen Duitschland en Oostenrijk.
Vlaamsche Zanten. Augustus 1901.
Vorvolg van De Germaansche Godenleer en Onze Volksgebruiken en ons Bijgeloof, en van De Hemellichamen in het Volksgeloof. Vrouw Weyn deelt berijmde Volksgebedekens mee op St. Blasius, op de doornen Kroon en op Kerstdag.
Volkskunde, 14e jaarg., 1e-2e afl.
Nachimerrie van Dr Jos. Schrijnen. ‘De ware vorm is nachtmare, nachtmaar, samengesteld uit nacht en mare, Middel-Ned. mâre, Angel-Saks. mara, Oud-Hoogd. mara, met de beteekenis van nachtspook, nachtbelemmering en afkomstig van den wortel mar, die zoowel in ons meren “vastleggen, binden” als in marren “talmen, dralen” steekt.’ - De Sage van den hertog van Luxemburg, door Dr M. Sabbe, naar aanleiding van het werk Die Sage vom Herzog von Luxemburg, van Dr Anton Kippenberg. - In Naar aanleiding van Vampyrsagen doet J.D.C. te recht opmerken: ‘Met het oog op de studie der letterkunde is het te betreuren dat de uitslagen der folkloristische wetenschap nog zoo zeer verstrooid liggen in tal van tijdschriften... Ware 't nog niet mogelijk een handboek samen te stellen waarin ten minste de meest voorkomende dingen zouden opgenomen worden en verklaard.’ - A. De Cock deelt het licoje mee van de drie tambours. G.J. Boekenoogen in Nederlandsche Sprookjes en Vertelsels deelt mee Van den ondeugenden jongen die in een ton gekuipt werd, Hou ik aan 'n koamer veel geld kwam en Janmainje uùt wōrtelkoar.
Christene School, 1 October 1901.
Te lezen in dit nummer het artikel De Volksonderwijzer en het Vlaamsch Hooggetijde (1902), waarin R. Gesquiere uiteenzet wat de onderwijzers practisch doen kunnen in de lagere school voor het herdenken van den slag der Gulden Sporen.
| |
| |
De Taalstrijd is ten achter. Wij ontvingen eerst onlangs het nummer December 1900. Uit eene redevoering van prof. De Ceuleneer ‘Over het onderwijs in de gemeentescholen der stad Gent’ wordt medegedeeld wat betrek heeft op het tweetalig stelsel. Prof. De Ceuleneer meent dat het onderwijs in de vreemde talen (in Vl.-België in 't Fransch) niet thuis behoort op de lagere school. Alleszins zou men daarmee zoo vroeg niet mogen beginnen als men nu doet. Hij zou willen dat het onderwijs der tweede taal slechts met het vierde of vijfde schooljaar zou aanvangen. ‘Men zou dan aan dit onderwijs een grooter getal uren kunnen besteden dan het nu het geval is, en de kinderen moeten aanmoedigen om het aanleeren van het Fransch in de avond- en zondagscholen voort te zetten.’ Voorts wordt een stuk vertaald uit een opstel van M.A. Sluys, bestuurder van de Brusselsche Normaalschool. verschenen in de Manuel général de l'instruction primaire, van Parijs (nr 11, Nov. 1899). Daaruit knippen wij: ‘Verstandelijke ontwikkeling in het Vlaamsche land is niet mogelijk tenzij door middel van het Nederlandsch. De kinderen van de werklieden en veldarbeiders, die enkel gedurende eenige jaren en zeer ongeregeld naar de lagere school gaan kunnen er geen twee talen leeren.’ - Gustaaf Segers deelt bijzonderheden mede aangaande den taalstrijd in Bohemen en Mähren.
Het Katholiek Onderwijs, Augustus-September 1901.
Te lezen in deze aflevering de rede van den Z. Eerw. Heer Corten, directeur van Rolden, te Venlo gehouden op den Limburgschen Katholiekendag den 24 Mei ll., alsmede het vervolg van de studie: De opvoeding bij de oude Perzen.
Jong Dietschland, 4e jaarg.
Zooals naar gewoonte steekt er veel goeds in deze aflevering, werk van jongeren die beloven. Van C. De Visschere een belangrijk artikel: Grondvesting der Brusselsche Tooneelschool. Schrijver is niet erg kwaad dat de Vlaamsche declamatieles niet meer op het programma staat van het Conservatorium te Brussel, sinds den dood van Emm. Hiel. ‘Volgens mij deed Gevaert eenvoudig wat de gezonde rede hem ingaf.’ Er bestaat te Brussel eene vrije tooneelschool, waar jaarlijks, nu sedert 11 jaar, van 60 tot 90 leerlingen ingeschreven zijn. De Staat zou die school moeten aannemen, zegt De Visschere en de vroegere onderwijzers tot bestendige leeraars benoemen. - Voorts in dit nummer aan te merken Hulde aan het genie der christene toonkunst (Tinel). - Een Jezuit-toondichter (Pater Assenmacher), de schoone studie van J. De Cock over De Genestet en de beschouwingen van Am. Neckers Over het Zinnebeeld.
Tijdschrift van het Willems Fonds. Augustus 1901.
Gedachten over Vaderland en Vaderlandsliefde door Pol de Mont. - Van kapitein Van der Veur, De vergrooting van het koninkrijk der Nederlanden door de droogmaking der Zuiderzee. - Over gezondheid en ziekte, door Aug. Gittée. Schrijver loopt niet hoog op met de kennis der geneesheeren: ‘in vele gevallen is de geneeskunst geen wiskunst, maar giskunst.’ Laten wij de ziekten voorkomen, schrijft hij, door sport, beweging, versche lucht, water. Hij zou de gezondheidsleer op het programma der Athenea willen geschreven zien. - De Denen in Noord-Sleeswijk, eene belangrijke studie van Aug. De Vreught, voortgezet in het nummer van September. Na het verdrag van Gastein in 1865 werd Sleeswijk bij Pruisen ingelijfd. Het noorden van Sleeswijk was Deensch, en is het gebleven spijts alles wat nu sedert 35 jaar
| |
| |
beproefd werd door de Pruisische regeering om de taal en den landaard uit te roeien. ‘Van welke zijde men ook de zaak beschouwe, immer komt men tot hetzelfde besluit: het Deensch-nationale leven in Noord-Sleeswijk loopt nog geen gevaar’.
- September 1901.
De hanneknuit, schetske van Lod. Scheltjens. - De nieuwe Heer, schets van Omer Wattez, zoo wat te boven op, zou dieper moeten uitgewerkt zijn. - Eene Nederlandsche kolonie in Duitschland, namelijk bij Wittenberg; in de 12e eeuw wisten Albrecht De Beer en de aartsbisschop van Maagdenburg, Wichmann, Vlaamsche en Hollandsche kolonisten daarheen te lokken. ‘Hun Nederduitsch karakter hebben zij in sommige opzichten bewaard, ook in hunne taal. Ze zijn bedaard, ernstig, omzichtig en voor nieuwigheden niet licht toegankelijk. Ook in de kleederdrachten der beide seksen schijnt, althans in vroegeren tijd, het Hollandsch nog eenigszins door te schemeren... De geheele bevolking was van oudsher vroom, zeer bijbelsch en bijzonder nijver, waaruit nogmaals haar Nederduitsch karakter blijkt. Tevens was zij erg bijgeloovig en deden allerlei spookverhalen bij haar de ronde. Bij feesten gedraagt men zich deftig, ons Hollandsch! Ten slotte wijzen nog verschillende plaatsnamen op de Nederduitsche afkomst van de bevolking dezer streek, o.a. Niemeck (Nijmegen), Brügge (Brugge), Mageln (Mechelen) enz.; maar in hoofdzaak is zij nu natuurlijk Duitsch geworden.’
De Vlaamse School, 1-9.
1o Over Peter Benoit, met eene afbeelding van zijn geboortehuis, hebbende drie vensters en eene deur, een schuindak, een' schoorsteen, enz. Verder komen 4 portretten voor, o.a. een doodenmasker. De schrijver trekt eene lijn tusschen Benoit, Claus en Gezelle, als drie van diepe overtuiging. Hendrik de Marez sluit met een roerende afscheidsgroet. In nr 9 schetst Winkler-Prins den overledenen landschapschilder P.J. Mak in zijne ‘herinnerings-viezie’, met twee plaatjes. Beoordeeld wordt Hans Memling van James Weale ‘dat de famielie van de grote Brugse meester herkomstig zou wezen uit Memenlynck bij Alkmaar.’
Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent. Deel IV, 1o afl.
Twee mededeelingen van J. Vuylsteke over Het opschrift van het Gravenkasteel te Gent. Fris deelt oorkonden mede betreffende den opstand van Gent tegen Philips den Goede (1450-53). Van denzelfden Ware eene wederuitgave van het ‘Memorieboek der stad Ghent’ wettig? Het antwoord luidt ‘dat eene heruitgave van het Memorieboek eene nuttelooze geld- en tijdverspelling zou wezen’. Nog in deze aflevering van Fern. Donnet, Les derniers fidèles de Maria Stuart, waarvan een groot deel zich kwamen vestigen te Antwerpen in afwachting van betere tijden.
Durendal, Août 1901.
Eenige welgevoelde woorden ter gedachtenis van zaliger Jufvr. Euphrasine Beernaert. ‘Comme Rosa Bonheur, elle a les grâces de son sexe, sans en avoir la faiblesse. Elle aime et exprime la poésie des frondaisons, des eaux calmes, des beaux couchants, sans jamais tomber dans le sentimentalisme des Mme Deshouilières du paysage.
Les sites de notre pays qu'elle fut une des premières à révéler, et aussi une des plus ardentes à défendre... eurent toujours ses préférences.’ - Deux Chaînes (conte d'aujourd'hui) door Georges Delannoy. - E.H.
| |
| |
P. Cuylits bespreekt het jongste boek van Huysmans, Ste Lydwine de Schiedam. ‘Ce livre n'aura pas la fortune de Fioretti: d'être à la fois le régal des délicats et l'eucologe des humbles. C'est un livre d'artiste pour les artistes... Chez les ‘intellectuels’ d'où sort et pour qui écrit Huysmans, il n'est qu'une oeuvre pareille qui puisse produire quelque fruit de conversion ou de perfection. - Nog te lezen in dit nummer, La Céramique grecque au Musée du Cinquantenaire, door Camille Gaspar en de vertaling van Fioretti door Arnold Goffin.
- Septembre 1901.
E.H.H. Moeller wijdt eenige geestdriftige bladzijden aan zaliger zuster Marie van het Heilig Hart, bekend om hare werken over de opvoeding der vrouw. - Van Jozef Janssens een belangrijk artikel: Introduction à un cours d'histoire de la peinture, voordracht gehouden in het Hooger onderricht voor vrouwen te Antwerpen. Spijtig dat de plaats ons niet toelaat deze hier te ontleden.
La Fédération artistique heeft zich in de nummers van Augustus en September vooral bezig gehouden met eene beschouwing van het Antwerpsch ‘salon’. Die beoordeeling van Edmond Louis is veelzijdig, rechtvaardig en vrij volledig. In dezelfde nummers, zoowel als in die van Juli, vinden wij theoretische studiën van de heeren Van Ryn als musicus, Baes als plastisch kunstenaar, die doorloopend onze opmerkzaamheid verdienen, geschreven met onpartijdigheid en vaste overtuiging.
Revue de l'art chrétien, 4e en 5e aflevering. Inhoud van no 4. Eene studie op Perugino, van J. Helbig, zich knoopende aan Broussole's Jeunesse du Peruger. Men heeft tot heden toe slechts weinig zekers omtrent Perugino ontdekt; bijzonder is zijne jeugd onbekend. Verder zegt Broussole: ‘A l'époque de la Haute-Renaissance, quand la civilisation païenne eut pénétré très profondément dans tous les esprits, nulle part, comme à Florence, on ne sut l'accommoder aussi délicatement avec les exigences de la culture religieuse et chrétienne. Un parfum d'élégance y atténue, la senteur malsaine des plus évidentes turpitudes.’ Bravo!
Na Vasari is er niet veel voor Perugino gedaan. Veel ‘conjectures et fictions’, zegt Helbig terecht. Men geeft de afbeelding van Sta Maria Maddalena di Pazzi, eene groote kruisigingstryptiek. - Cloquet vervolgt zijne Décoration architectonique (in 4 en 5). - Van Sta Maria Antiqua te Rome wordt de muurschildering door Gerspach beschreven. - In aflev. 5, bl. 361, geeft James Weale eene beschrijving der ‘Kroning van O.L.V.’, geschilderd door Albrecht Cornelis omtrent 1517 en verhaalt dan hoe Cornelis dit werk besteld kreeg door de gilde der vollers, van de kerk van St. Jacobus te Brugge. In 2 jaren moest het gereed zijn. Maar meester Cornelis voldeed niet aan de afspraak. Hij had het werk aan een anderen man opgedragen en werd veroordeeld. Hij had herhaaldelijk met de rechtbank te doen. Men kent van meester Cornelis geen andere schilderij. Zijne vrouw heette Ghezelle.
Op bl. 365, niet 265 (5) bespreekt John Bilson het aloude thema van den oorsprong der gotische bouwkunst: ‘De eerste spitsboogvensters in Engeland’ (getrokken uit Journal of the Royal Instituto of British Architects VI, 289).
Lefèvre-Pontalis wil hebben dat alleen in Ile-de-France het eerste spitsboogvenster is ontdekt en dat Viollet-le-Duc gemist heeft.
De schrijver bestudeert de kerk van Durham en geeft zeer belangrijke technische en historische wenken. Overigens blijft de vraag, door wien en
| |
| |
waar de oudste spitsboog is gemetseld, nog steeds een lis sub judice. Het komt er ook weinig op aan! De Franschen denken gaarne aan Normandie en S. Denis, de Duitschers aan Frankischen oorsprong, de Engelschen aan hun eigen land. Het zij!
Revue sociale catholique, 1er Septembre 1901.
Slot van E. Vliebergh's monographie van de Raiffeisenkas van Rillaer. De economische en zedelijke invloed der kas is zeer treffend, alsmede dit feit dat het grootste getal uitleeningen toegestaan werden aan landbouwwerklieden: op 191 ontleeners waren er 81 landbouwwerklieden, 71 landbouwers en 32 personen die een ander beroep uitoefenen.
- Octobre 1901.
Belangrijk artikel van Arthur Verhaegen over de tuchtvoorschriften in de bijzonderste parlementen. Schrijver vat ze als volgt samen: ‘Le lecteur l'aura remarqué, les mesures disciplinaires sont les plus douces en Autriche et en Espagne.
Le Reichstag allemand a conféré au président, depuis quelques années, le droit d'exclure de la séance le membre qui trouble gravement l'ordre. Toutefois celui-ci peut en appeler au Reichstag qui se prononce sans débat sur la question... Outre le rappel à l'ordre et la réprimande, le peuple anglais accepte la présence d'un sergent d'armes dans l'enceinte législative, l'emprisonnement, la mise à l'amende, l'exclusion temporaire et même l'exclusion définitive des membres récalcitrants ou jugés indignes. Aux États-Unis, le droit d'exclusion ne peut être appliqué que du consentement des deux tiers des membres de la Chambre... En Italie de même qu'en France, c'est la chambre qui vote l'exclusion ou la censure du député qui a gravement contrevenu au règlement. Ce vote a lieu par assis et levé, sans discussion ni amendement. La Chambre peut ainsi être consultée par le président, même en cas de tumulte’.
Neerlandia, Augustus 1901.
Uit Aankweeking van gezond nationaliteitsgevoel, door Dr A.W. Van Geer, knippen wij: ‘Doch m.i. is een zaak bovenal noodig, namelijk onze Z.-Afrikaansche broeders te gemoet te komen in de spelling. Ik stel mij geen partij in de eischen der nieuw-spellers, doch dit staat bij mij vast na menig gesprek met Dr Mansvelt, den gewezen superintendent van het lager onderwijs in Transvaal, dat wij afstand moeten doen van het onderscheid in geslacht van zaaknamen (behalve het onzijdig geslacht) en dat wij de dubbele ee en oo en het onderscheid tusschen ei en ij moeten laten varen. Een Afrikaner kan onze taal goed leeren schrijven behalve op deze punten en rekent men hem dit als fouten aan, die een beschaafd man of vrouw niet mag maken, zoo gebruikt hij liever de Engelsche taal. Is dit nu van onzen kant zulk een groot offer? Of wordt het niet meer dan tijd dat ook wij breken met een gewoonte, waarvan het aanleeren alleen een m.i. niet te verdedigen aantal uren aan onze kinderen kost.’ - Wij zouden wel willen weten wie, in dit nummer, de notice geschreven heeft over zaliger Hilda Ram. Schrijver beweert dat zij den vijfjaarlijkschen prijs verwierf met haar eerste Klaverken, van Wonderland schijnt hij niets te weten, van hare novellen en schetsen kent hij enkel Slachtoffers voor Transvaal, waarvan hij ook niet schijnt te weten dat het verscheen in Dietsche Warande en Belfort en daarna overgedrukt werd in Flandria's Novellen Bibliotheek. Op zijne beoordeeling ook is een en ander aan te merken.
- September 1901.
Uit een artikel Grooter Holland van J. Rasch, dat overigens veel
| |
| |
goeds bevat, knippen wij dit minder goede: ‘Wat moet de Nederlander die niet uitgeweken is doen als lid van 't Algemeen Nederlandsch Verbond en... wat moet hij niet doen?
Niet tijd verbeuzelen met spellingskwesties, niet ijveren voor algeheele taalzuiveringen, niet zijn handelsvrienden in het buitenland ontstemmen door ze een Hollandschen brief te schrijven, het is toch een beleefdheid iemand in zijn moedertaal aan te spreken even als het een beleefdheid is een vreemde met diens Volkslied te begroeten.
Niet een wetenschappelijk werk in het Hollandsch schrijven waardoor het door weinige buitenlanders, maar in een vreemde taal opdat het door veel buitenlanders gelezen wordt...’
De Katholieke Gids, September 1901.
Slot van het artikel Het oordeel der nieuweren over Schaepman als dichter. - Te lezen De Tempelberg Moriah naar Karl Schnabl, kapelaan in het Johannitenhospitaal te Jerusalem. - Vervolg van Hein De Jong's In den maconnieken ban.
- October 1901.
De schrijver van Journalistiek zou gaarne de journalistiek georganiseerd zien zooals het onderwijs en de rechtspraak georganiseerd zijn, met scholen en diplomas voor wie journalist worden wil. Een journalistieke doctorstitel zou als voorwaarde moeten gesteld worden voor het verrichten van persarbeid. En bemerk wel dat schrijver dit zou willen ingericht zien van staatswege! Voorts zou de Staat zedelijke waarborgen moeten eischen van de dagbladschrijvers.
Er wordt ons niet gezegd of de opstellers - niet doctors -, en of de directeurs die artikelen van niet doctors zouden ontvangen, met geldboete of gevang zouden gestraft worden!
Nederlandsche Spectator. Nr 31.
‘Een woord van eerbied’ voor Jan ten Brink's talent. Een berícht over Nyhoff's Democratie en Adam van Vianen's Modelles Artificielles, enz. (1650).
- Nos 32-40.
C. Hofstede de Groot schrijft in 32 een artikel over Gerrit Don en de schilders van zijnen tijd, ter gelegenheid van een daarover uitgegeven proefschrift van W. Martin. Ook is het de moeite waard op te teekenen dat de bekende Wolfgang onze aandacht trekt op eenige Zweedsche romans: Selma Lagerlöf, De Koninginne van Kungahälle, Ragschild, door Wilma Lindhé, enz. N 33 geeft Rouffaer een overzicht der Kunst uit Nederlandsch Indie. Joh Dyserink geeft in no 34 en 35 bijzonderheden over Betje Wolff en hare drie zwagers en Van Nouhuys warmt in 34 Douwes Dekker nog eens op. Weismann komt nog eens op zijne gedachte over het restaureeren van monumenten terug, hij wil restauratie meer begrensd zien. In 36 komen berichten over het Taalcongres voor. In 37 komt De Vlaamsche School en het opstel over P. De Mak, den ‘gevoeligen natuurschilder’, van Winkler. In 38 komt Dyserinck nog eens op Betje Wolffs Zenuwplaag terug. In 39 wijdt Antonio Pasquinelli, uit Rome, een belangrijk artikel aan het Forum Romanum. In 40 komt een vertaling voor uit The Artist bevattende eene merkwaardige vergelijking tusschen Baluschek, den menigmaal keurarmen teekenaar en Brandenburg, den gebrekkigen kolorist. Wat er verder in den Artist wordt gefilosofeerd moge dat tijdschrift zelf verantwoorden.
| |
| |
De Hollandsche Revue, 25 Juli. Het nummer opent (na ‘zomer’ op steen geteekend door Veldheer) met Het goed recht der vrijzinnige demokraten, en eenig natuurwetenschappelijk nieuws, De beweging der kerkelijke organisatie, enz., alsmede een Karakterschets van Neerland's grootste ijmker, of bijenteler, met een aantal platen. Als ‘boek van de maand wordt Tolstoï's Waar is uitkomst besproken’. Indien er uitkomst is voor de maatschappij is het er eene die tot heden niet is aangewend: ‘dat men zich onttrekt aan den militairen dienst...’ ‘Hiertoe moet ieder meewerken’, zegt T. De vertaler is de heer Stokvis.
- 25 Augustus 1901.
De karakterschets is gewijd aan A.S. Talma, het nieuw gekozen kamerlid voor het distrikt Tietjerksteradeel, dat den socialistischen leider Troelstra bij de verkiezingen van Juni ll. heeft doen vallen. Als boek van de maand De tuberculose als volksziekte en hoe zij kan worden bestreden, door Dr S.A. Knopf.
- 25 September 1901.
De portretten van † Mac Kinley, President Roosevelt, † Dr. von Miquel, Constans, den door Frankrijk uit Constantinopel teruggeroepen gezant, Victorien Sardou, Jules Claretie en Taco de Beer. - Op het Taal- en letterkundig Congres te Nijmegen werd door Taco de Beer eene rede gehouden, Wat willen de modernen. Hier vinden wij een broksken uit den officieelen tekst daarvan, en nog al veel is daarop aan te merken van katholiek standpunt. - De karakterschets heeft het ditmaal over G.P. Rouffaer die in de Encyclopedie van Nederlandsch Indie het artikel schreef over de kunst in Indie en in 1900 en 1901 de Indische battikkunst, vooral die op Java, en het weven in Indie behandelde. - Boek van de maand: Tragische levens, door Jeanne Reyneke van Stuwe, die vergeleken wordt met Anna Lohman en Marie Marx-Koning. ‘Het werk van Anna Lohman en Marie Marx-Koning is tot kunst verwerkt eigen verdriet, en in de boeken van Jeanne Reyneke van Stuwe vinden we het lijden- en verdrietleven van uit haar verbeelding geschapen of van uit de maatschappij rond haar geobserveerde personen.’ Van het boek wordt er gezegd: ‘Er is vooruitgang, zelfs groote vooruitgang’, dit namelijk op haar eersten roman Hartstocht, die nochtans meer opzien baarde, minder om de kunst, dan wel om het ruw zinnelijke door eene vrouw beschreven.
Chronica over staatkunde en letteren, van Dr Schaepman. - 7 September 1901.
Bij de laatste herstemmingen in Nederland hebben, naar openlijk is verklaard, niet weinig katholieke kiezers hun stem gegeven aan den socialistischen candidaat tegenover zijn liberalen tegenstrever. Ziehier hoe Mgr Schaepman deze tactiek beoordeelt: ‘Een beginsel beheerscht voor mij alles. Het pauselijk woord: nulla conjunctio’ is ook hier beslissend. Waarom? Hier is openhartigheid strenge plicht.
Alle uiterste partijen hebben een bedwelmende en onweerstaanbare aantrekkelijkheid. Hoe verder zij gaan, hoe verder zij meeslepen en hoe grooter haar sleepkracht wordt. Het absolute, het onvoorwaardelijk stellige, het: ‘Gij zult zijn als Goden’, is voor den mensch de verleiding die de rede en het geweten, die de vrijheid doodt.
Nu is de sociaal-democratie niets wanneer zij niet is de partij van het absolute. Zegt men: de partij van de absolute belofte, ik neem de wijziging aan. Maar zij wijzigt niets aan de zaak. Geen enkele partij durft het absolute geluk beloven. Ook de liberale partij, al meent zij alles voor
| |
| |
den mensch te vermogen door den mensch, belooft geen paradijs. Alleen de sociaal-democratische. Vandaar haar Evangelie der ontevredenheid, vandaar haar: alles of niets.
Tegenover deze absolute belofte van volkomen aardsch geluk staat het Christendom met zijn verheven leer van: zonde, ellende, dood. De christene prediker kan op deze arme wereld voorspellen een zegepraal der gerechtigheid, die zegepraal is nooit volkomen. Steeds moet hij de strenge herinnering herhalen: ‘de armen hebt gij altijd bij U’; wegcijferen kon hij nooit deze drie: zonde, ellende, dood.
Maar nu heeft in deze arme wereld het zinnelijk geluk een groote aantrekkelijkheid, vooral voor hen bij wie de zinnelijke nood het grootste deel van het zinnelijk leven is. Het Christendom heeft tegen de sociaaldemocratie een harden strijd te strijden, daar deze zijn volste en volstrekte tegenstelling is. Het kan en mag op straffe van logen dat zinnelijk geluk niet beloven, onvoorwaardelijk en ongemengd. Het moet met brekend harte zien dat de scharen zich laten verleiden door dien geluksdroom, zoo verbijsterend en zoo ledig toch.
En nu zou men om redenen van tactiek de christenen aansporen met den sociaal-democraat het krijgspad op te gaan? Het is toch gewaagd spel...
Ik word allerminst bezield door socialistenvrees, maar juist daarom wil ik open, harden strijd. ‘Nulla conjonctio’. Iedere toenadering onzerzijds is een naderen tot den afgrond.’
De Katholiek. Aug.-Sept.
Th. van Hoogstraten, P.C. Hooft (vervolg en slot), waarin getoond wordt hoe de classische Hooft toch eigenlijk den geest van het classische treurspel niet wist na te bootsen. Zijne treurspelen dragen slechts heidensche namen. Moge ook Dorilla eene uitzondering zijn, met haar ‘fijn gevoel’ om ongekunsteld haren minnaar op een afstand te houden. Floris V is in Geeraart van Velsen lang geene tragische persoonlijkheid; ook is het stuk geen treurspel. Ook voor het komische had Hooft geen talent, en Baeto staat nog lager dan Geeraart van Velsen, al is de hoofdpersoon ook weder eene navolging, namelijk de ‘pius Aeneas’. Doch, zegt de schrijver, ‘Dante heeft de ellende der ballingschap met forscher kracht geteekend dan Hooft in Baeto’. - Jan Kalf schrijft een artikel (I) Over bouwkunst. Hij meent dat er eene nieuwe architectuur in aantocht is, waarin de uiterlijke vormen eens gebouws niet beantwoorden aan de innerlijke samenstelling, zoo zelfs dat soms de bouwmethode de goede verlichting van eene ruimte belemmert, ofschoon Cuypers het beginsel herstelde dat de bouwkunst aan de wetten der logica is gebonden.
De Gids, September 1901.
Van de prinses met de blauwe haren, fantaisie van Louis Couperus. - Over Multatuli's dienstjaren, door C.Th. van Deventer. Officieele bescheeden, betreffende den dienst van Multatuli als Oost-Indische ambtenaar, werden verleden jaar uitgegeven door P.M.L. De Bruyn-Prince. Schrijver besluit ‘dat de officieele bescheeden beslist gunstig zijn voor de reputatie van Multatuli als Indisch ambtenaar’. - In Ons vestingstelsel verdedigt C.D.H. Schneider deze stelling dat ‘vereenvoudiging van ons (Nederlandsch) vestingstelling in het welbegrepen belang van het land zeer gewenscht moet worden geacht, vermits een meer geconcentreerd vestingstelsel aanzienlijke voordeelen voor de landdefensie zal opleveren’. - In Hervormde Woorden toont Stellwagen aan hoeveel woorden en uitdrukkingen de Nederlandsche taalschat te danken heeft
| |
| |
aan het katholicisme en het protestantisme. - De Hollandsche taal en het onderwijs in Zuid-Afrika, van 1874 tot October 1899, door N. Mansvelt. - School en Spel, door J.C.G. Grosé. Schrijver meent dat het spel op zijn Engelsch in de scholen niet genoeg gewaardeerd wordt. ‘Ordeoefeningen en gymnastiek staan... achter bij het Engelsche spel. Bij de eerste zijn de bewegingen strikt voorgeschreven en laten weinig speling voor individueele uiting; bij het laatste rust een zekere verantwoordelijkheid op elk speler, er hangt veel van zijn initiatief af; terwijl bovendien alle spieren geoefend worden in de open lucht.’
- October. 1901.
Veel geschiedenis in dit Octobernummer: slot van Byvancks Vaderlandsche Geschiedenisstudies. Dorus' droefheid. - Weldra zullen de beide slotdeelen der ‘Brieven en Gedenkschriften’ van C.K. Van Hogendorp in druk verschijnen. De uitgever van het werk, Graaf van Hogendorp, kleinzoon van den staatsman, heeft als inleiding daarvoor eene beschouwing gegeven van zijn grootvader, die hier medegedeeld wordt onder den titel: Gysbrecht Karel van Hogendorp. - Als vervolg hierop ‘Uit de geheime Aanteekeningen’, van G.K. van Hogendorp, met inleiding en toelichtingen van Dr W.G.C. Byvanck. - Ook nog Het Dagboek van Van Hardenbroek door Dr H.T. Colenbrander. - Voorts nog in dit nummer: Na den slag, door Mr J. Limburg. ‘Waarom vraagt schrijver, stemden ditmaal op de candidaten van de kerkelijken, of - want dit is niet te vergeten - van de sociaal-democraten velen, die vroeger optrokken onder de vanen van het liberalisme?...Die hoofdoorzaak is veeleer dat de voormalige liberale partij bij velen het vertrouwen heeft verloren door de houding, die zij ten aanzien van het kiesrecht heeft aangenomen.’ Schrijver meent dat de scheiding in de Nederlandsche liberale partij (stichting van den vrijzinnig-democratischen bond) ‘zal in de toekomst heilzaam werken voor het politieke leven in Nederland’. Wat het nieuw ministerie betreft, de onderwijs-vraag is de eenigste, volgens schrijver, waaromheen de kerkelijke meerderheid zich als een eenheid weet te groepeeren. Eens die vraag opgelost ‘dan moet met rassche schreden het tijdstip naderen, waarop de kerkelijke coalitie haar ontbinding tegemoet gaat’. - Prof. C. Winkler bespreekt Het hooger onderwijs in de geneeskunde in Nederland. In deze laatste jaren werden meerdere leerstoelen in de geneeskunde door Duitsche geneesheeren vervuld, omdat gedurende
een reeds vrij langen tijd het aantal Nederlanders, geschikt en bevoegd om een universitairen leerstoel in de geneeskunde te aanvaarden, niet voldoende was. Voor onze taal, voor onze zelfstandigheid en voor onze beteekenis als wetenschappelijke school is het geenszins onverschillig dat de artsenscholen in handen van vreemdelingen overgaan, meent schrijver.
Wat staat er te doen. ‘Het Hooger Onderwijs in geneeskunde is uit zijne voegen gerukt, toen het ondergeschikt werd gemaakt aan het leveren van practische artsen met volle bevoegdheid... Men staat voor den feitelijken toestand, dat wij hebben hier artsenijscholen die goed zijn voor de behoeften. Eene universitatre school heeft men niet.’
Schrijver zou willen dat men uit éene der thans bestaande artsenscholen eene Universitaire school make waartoe de toegang zou geopend worden door het eindexamen der hoogere burgerschool met een aanvullingsexamen in het Latijn of door het eindexamen B. van het gymnasium. ‘Voorts moet de toekomstige doctor medecinae, chirurgiae of obstetricae artis candidaatsexamen in philosophie hebben gedaan, wil hij tot de engere medische universitaire studiën worden toegelaten. Dat kan in
| |
| |
5 halve jaren. Daarna komen 4 halve jaren voor studiën der anatomie, physiologie, histologie, algemeene pathologie en pathologische anatomie, die reeds vóor het candidaats-examen begint. Daarna weder vier halve jaren, voor studies in pathologische anatomie, hygiene en in die der verschillende klinieken. Na het doctoraal examen mogen de speciale doctoraten wederkeeren, die verkregen worden door het schrijven eener dissertatie en het verdedigen van stellingen. Het recht om speciale praktijk uit te oefenen (zich als specialist in een of ander vak te vestigen) valt uitsluitend aan hen ten deel, die den specialen doctorstitel hebben.’ - Verzen van Helene Lapidoth-Swarth. In de letterkundige kroniek wordt het eerste deel van Potgieter's Brieven aan Ed. Busken Huet behandeld.
Noord en Zuid, no 3-10.
Elk nummer biedt belangrijks voor wel voorbereide leeraren van het middelbaar onderwijs, gelijk dit vooral in Noord-Nederland bestaat. Doch ook menig artikel is voor Belgische leeraren, met minder voorbereiding, nuttig en verheffend. In 7 vinden wij b.v. eene uitmuntende studie over den dichter A. Bogaers, met afbeelding; verder, Van Worp, De Windhandel op het tooneel: ‘Ruim 60 printen en kaarten’, tooneelstukken, enz. ‘die den windhandel tot onderwerp hebben, zijn reeds in 1720 verzameld’, wel zonder groote waarde, doch nuttig als zedengeschiedenissen. Langendijk's Windhandelaars munt uit. In nr 9 kan men met vrucht Klassiek en Romantiek van J. Prinsen J.L. lezen, waarin Breero ‘zoowel klassiek als romantiek’ wordt geheeten. Nr 10 bevat eene afbrekende studie voor de (wat vergaarde) Roos van Dakama, door Kummer, een overzicht van tijdschriften, eene schets van J. ten Brink en menige practische les voor onderwijzers.
Van Onzen Tijd. - September 1901.
Th. Molkenboer bespreekt het boek van pater Nieuwbarn, Leven en werken van Fra Angelico, dat hij ‘een alleszins verblijdend teeken des tijds noemt’. Hij komt op tegen de heerschende meening van vele geestelijken voor wie, zegt hij, de Keulsche dom en Raphael's schilderijen de voornaamste monumenten uit de geheele kunstgeschiedenis zijn. ‘De Keulsche Dom is onder de kathedralen misschien de grootste, of een er van, maar zeker niet de fraaiste, zeker niet de meest origineele. Hij geeft niet de gothiek in haar hoogsten bloei, hij staat niet op den bodem waar de gothiek, de echte geboren werd.
De Notre-Dame van Parijs is majestueuzer, de kathedraal van Chartres is plechtiger, Rheims is veel rijker, Straatsburg heel wat mooier.
En Raphaël is geenszins de groote onder de Italiaansche schilders.
De dertiend'eeuwers waren oneindig pieuzer en dieper, de quattrocentesten gevoeliger, Botticelli is veel gracieuzer, Michel Angelo veel grootscher, Titiaan en vooral Veronese zijn veel schooner van kleur.’
Jong Holland.
Ons werden 2 nummers van dit tijdschrift toegezonden dat met Juli ll. zijn 2en jaargang is begonnen. In het prospectus lezen we dat ‘voornamelijk zal zijn het streven van deze periodiek te worden het orgaan van Nederland's jonge kunstenaars, van alle jongeren, die, zoowel in Noordals in Zuid-Nederland ernstig werken tot den bloei onzer kunst’.
Jong werk in deze twee nummers. In dat van Juli willen wij enkel aanstippen het artikeltje Over Jan Toorop van Just van Beerstraten dat eindigt met den volgenden zin: ‘Indien wij, Nederlanders, meer gevoel konden krijgen voor het decoratieve, voor de gracie der lijn, hoe zou dan
| |
| |
onze kunst oppermachtig worden! Ach, mocht ons volk eens in staat zijn een man voort te brengen, die de kleuren-kracht van een Rembrandt paarde aan de lijnengracie van een Toorop.’ - Naar aanleiding van C.H. Costers Een voortwoekerend kwaad op het gebied der toonkunst, wordt door Joh. S. Brandts Buys fel opgekomen tegen ‘de verrotting in de beoordeeling op muziekaal gebied... Het cinisme waarmee journalisten die van muziek niet meer begrip hebben dan een schoenborstel, zich een oordeel aan te matigen wagen, is ondraaglijk’.
In de aflevering van 15 September een artikel van E.P. Raest over Toekomst-litteratuur. Schrijver, 't schijnt een volbloed socialist te zijn, die verloren heeft de moraal en de levensleer van deze burgersmaatschappij (een maatschappij van onrecht en gewelddadigheid, zoo hij zegt) voorspelt eene proletarische letterkunde. Wat die eigenlijk zijn zal hebben wij uit zijn artikel niet kunnen opmaken.
De Arbeid, 3e jaarg. afl. 11.
In Wrakke van T.H. Leonhard is 't leven in de groote ijzersmederij niet slecht geschetst. - Vervolg van L. Baekelman's Marieken van Nijmegen. Albert Rehm bespreekt breedvoerig in deze en de volgende aflevering Il Fuoco van G. d'Annunzio dat hij zeer hoog, te hoog meenen wij, schat. Hij bekent nochtans dat het in zedelijk opzicht niet al te pluis is. ‘Zeker, er zijn weinig boeken, toegankelijker voor zooveel kwaadwillige glimlachjes en achterrugsche zinspelingen als dit: het is een Heidelberger vat van den historien scandaleux, rijk als de mijnen van Golconda en ruim als de broek van Chassé; het is meer dan dat, het is een rijstebrijberg voor équivoquisten met een achterland vol glimmende sensueele likkebaardigheden...’ Waar schrijver het heeft over d'Annunzio's stijl vindt hij gelegenheid om den stijl van Van Deyssel te bespreken. ‘Wat is en vooral wat was Van Deyssel? Ik geloof hem, kort en juist... te kunnen kenschetsen als bij uitmuntendheid de parodoxist, de uitbundige, maar dan... soms tot in de hoogste crisis, tot in het vormlooze.’
- Aflevering 12.
Slot van Vict. De Meyere's Het bloedende hart van Daneelken en van Baekelman's Marieken van Nijmegen. - Henri Borel's De laatste Incarnatie wordt door Fr. Hulleman fel afgebroken.
Vragen van den Dag. - September 1901.
In deze en de volgende aflevering Eenige bladzijden uit de geschiedenis van het ontstaan van groote kapitalen. De opkomst van het huis Rotschild, naar een artikel van R. Ehrenberg in de Deutsche Rundschau. - Dr H. Blenck schetst De opkomst van Rotterdam als wereldhaven. De volgende getallen zijn leerrijk.
Toeneming van het scheepvaartverkeer 1889-1899:
Rotterdam |
125,1% |
Antwerpen |
68,9 |
Hamburg |
61,5 |
Bremen |
42,4 |
Amsterdam |
29,4 |
Duinkerken |
20,7 |
Havre |
7,1% |
Londen |
16,4 |
Liverpool |
12,1 |
Cardiff |
59 |
Glasgow |
27,2 |
Hull |
12,2 |
Van H. Tiesing een schets uit de oude Drentsche toestanden: Over weven en spinnen op het platteland in vroeger tijd. - P.J. Bruine Ploos van Amstel wil geen kwaad hooren van de trusts. De trusts, zoo luidt zijne thesis, zijn een zegen voor het land. Mocht het altijd waar zijn!
| |
| |
- October 1901.
Te lezen het artikel van Dr R.G. Rykens: De ziekte en lijdensgeschiedenis van Heinrich Heine. De dichter leed aan eene zenuwziekte. Hier en daar wordt wel eens beweerd dat hij, door zijne ongebonden levenswijze daarvan zelf de schuld was. ‘Hiermede, meent schrijver, doet men aan de nagedachtenis van Heine een groot onrecht. Want het is allerminst bewezen, dat de uitspattingen, waaraan Heine zich schuldig maakte, van eenigen invloed geweest zijn op het ontstaan van zijn ziekte; daarentegen is het niet onwaarschijnlijk, dat deze uitspattingen, gevoegd bij de menigvuldige gemoedsbewegingen, die den dichter gedurende zijn loopbaan doorstond, op het beloop der ziekte ongunstig hebben ingewerkt.’ ‘Nergens, in de litteratuur, zoo luidt het slot van 't artikel, is een tweede voorbeeld te vinden van zulk een arbeidskracht onder zulke kwalen’. - A.J. Servaas van Rooyen, onderzoekt wat Maerlant's houding was, volgens zijn Wapene-Martyn, tegenover de Vragen van den Dag, van zijn tijd. Hij besluit dat de som zijner redeneeringen in vele opzichten nu nog gangbaar is ‘al moet ons de verzuchting van het hart, dat helaas een zestal eeuwen nog zoo weinig verandering heeft gebracht.’ - Nog in dit nummer William Mac Kinley en zijne staatkundige loopbaan. ‘Niet door beeldspraak, noch door anecdoten, evenmin door zijne tegenstanders af te breken trachtte hij invloed uit te oefenen, maar vooral door het begripsvermogen zijner hoorders te vatten en zich daarnaar te accomodeeren, wist hij een weinig ontwikkeld publiek te overtuigen... Gedurende den verkiezingsstrijd van 1894 reisde hij o.a. rond door 18 staten der Unie en hield gedurende 8 weken 367 redevoeringen, d.i. gemiddeld 7 per dag, welke van 10 minuten tot een uur lang duurden. Eens heeft hij in een eetmaal 17 speechs gehouden... Zijn politiek beleid was zeker niet ongelukkig, en onder zijn bestuur ging de
Republiek vooruit. Doch een politiek leider, een zelfstandig heerschend staatsman was hij niet. Hij dreef meer op de partijen dan dat hij zelf stuurde’.
Ons Tijdschrift, 1901, nr VII.
Een zeer waardeerend artikel over wijlen prof. Dr B. Spruyt, door N. Mansvelt.
- Nr VIII.
Ter gedachtenis van zaliger Mevrouw Kruger, met een schoon portret. Door onze bladen gingen vele historiekens over Tante Sanna om haar eenvoudige levenswijze te doen uitschijnen. Eenvoudig was ze, maar we vernemen hier dat die anecdoten toch wel ten grooten deele verzonnen zijn. ‘Rechte Boeren betitelden haar met den naam van ou-juffrouw Kruger en zij dachten er niet aan haar zoo gemeenzaam toe te spreken (Tante Sanna) evenmin als zij tot den Staatspresident “Oom Paul” zouden zeggen. Trouwens van de vreemdelingen, die haar nu beschrijven, zullen maar weinigen haar gesproken hebben...’
Das litterarische Echo, September 1901, nr 23.
Kurt Walter Goldschmidt behandelt de bijzonderste moderne schrijvers van Schlesien: Gerhart Hauptmann en diens broeder Carl, Conrad Alberti, Felix Dahn, Otto Julius Bierbaum en Ernst von Wolzogen. - In dit nummer nog een zeer waardeerend artikel over Wilhelm Raabe door Albert Warneke.
- Nr 24.
Poritzky stelt vast dat tot hiertoe in de letterkunde zoo weinig aan kinderpsychologie werd gedaan. Boeken voor kinderen bestaan er wel,
| |
| |
over kinderen bijna niet. De reden hiervan, meent schrijver, is in de letterkunde dezelfde als voor de schilderkunst: ‘Es ist eben bedeutend leichter, einen scharf ausgeprägten Charakter mit markanten Gesichtslinien in Wort und Bild festzuhalten, als ein Wesen das noch aller typischen Konturen bar ist’. Sedert eenige jaren is er toch beternis op dat gebied. - Slot van Goldtschmidt's studie over Schlesische schrijvers. Worden behandeld: Elsbeth Meyer-Förster, Felix Hollander, Herman Stehr enz. Van Philo vom Walde (een duiknaam voor Johannes Reinelt), katholieke leeraar te Neisze en Schlesische dialektdichter, wordt veel goed gezegd. ‘Eine sympathische Erscheinung wie man sie selten findet’. In een artikel over de jongere Turksche letterkunde zegt Dr. Schröder dat het letterkundig leven onder de asch gloeit. Men is verveerd van de censuur. De Turksche geletterde jeugd leest veel Fransche boeken. Duitsche zijn bijna onbekend.
- October 1901.
Wo stehen wir, van Otto Julius Bierbaum. De theater staat in Duitschland voor 't oogenblik op den voorgrond, alhoewel er zeer weinig eigenlijke dramatische elementen zijn. Men ziet nu ‘bonte theaters’, Ueberbrettin tot stand komen waar lyriek voorgedragen wordt. Is er geen gevaar dat dichters die voor zoo'n theater schrijven geneigd zijn tengeltangelarij te leveren? Schrijver meent het niet; maar in dit zelfde nummer wordt een artikel overgenomen van de Kölnische Zeitung waarin die vraag met ja beantwoord wordt. ‘Ein Sieg also des Ten geltangels, nicht der Litteratur’.
Zeitschrift fur christliche kunst 5-7. - In de eerste plaats noemen wij eene groote studie van G. Hager, te Munchen, die zich over vier afleveringen uitstrekt: Zur Geschichte der abendlandischen Klosteranlage, met zeven afbeeldingen. De schrijver verdeelt zijn werk in: 1. De tijd van H. Benedictus tot aan het einde der ‘gotische periode.’ 2. De eeuwen van ‘Renaissance’ en ‘Barok’. Hij neemt aan dat Benedictus († 543) het klooster op Monte Cassino celachtig (claustral) ingericht heeft en wijst aan hoe practisch de verdere inrichting was. Hierop volgt St. Gallen om 820, ten derde Fontanella (bl. 141, vlgg.), ten vierde de Cluniacenser-kloosters (waarvan men de bouwregelen kan bestudeeren in de Monum. Germ. histor., Scriptores XI, bl. 516. Op bl. 170 van het tijdschrift komt een platte grond voor, geheel verscheiden van vroeger bekend gemaakte afbeeldingen. Hirsau en Albirsbach volgen. Ten slotte treft men eene beschouwing over de Mariakapellen; hoe deze in de Cluniacenser-kloosters in den regel hare vaste plaats hadden aan de oostzijde van het kloosterpand, enz.
Verder vindt men in deze afleveringen nog eene verhandeling van Honsel over gotische vormen in de goudsmeêkunst (b.v. van het hoogwaardig), met een aantal schetsen, op bl. 130, een vervolg van Zwitsersche glasschildering (zie d. XII, 301-318), bijdragen van Schnütgen over moderne kunstwerken (Jutfaas, kapel te Keulen). In 6 komt voor: Altniederländisches Gemälde, voorstellende verschillende voorvallen betrekkelijk St. Augustinus, geschreven door Schnutgen met een 4o blad afbeelding, naar geheel nieuwen lichtdruk. De schilderij is een tryptiek zonder luiken.
Benozzo Gozzoli, de beroemde navolger van Fiesole, heeft in de kerk van S. Augustinus te Gimignano 17 tafereelen geschilderd uit het leven der kerkvaders. Doch het hier afgebeelde komt daaronder geenszins voor. Dit werk bevindt zich te Keulen in eene bijzondere verzameling,
| |
| |
waar het voor ongeveer een jaar uit Parijs heenkwam. De tooneelen zijn gekozen uit het midden des levens van den heiligen bisschop. De velerlei versierselen duiden op oud-Vlaamschen invloed. In dezelfde aflevering 6 schetst Joseph Braun S.J. de Symbolik der liturgische kleuren: alweder geen onnuttig werk tegenover de onkunde die in dit vak bestaat. In afl. 7 (bl. 205) begint Heinr. Bergner eene studie over Versterkte kerken, dus eene bijdrage tot de krijgsgeschiedenis. Dit vak is voorzeker nieuw, de oudheidkundigen weten er weinig van. B. begint met eene kerk te Nylarsker op Bornkolm.
Stimmen aus Maria Laach, 7 en 8. - St. Beissel handelt over Christliche Denkmalspflege. Hier bestrijdt de schrijver te recht de gebrekkige herstellingswerken en overdreven zucht naar eenheid van stijl, waartegen zelfs een kunstenaar als de bouwmeester Schmidt in de Stephanskirche ijverde. Daarom: geene archeologie à tout prix. - Ein Kantianer und sein Christentum van V. Cathrein, herinnert aan het onderscheid hoe voor honderd jaar Kant zich aan eene koninklijke uitspraak onderwierp en thans als eene soort van orakel wordt voorgesteld. Kneller vervolgt Ampère, Wasmann behandelt de Biologie en Dunm-Borkowski begint eene studie: Ein anarchistischer Fürst (naar Fürst P. Krapotkin, Memoiren eines Revolutionärs). - In nummer 8 schrijft Meschler Der Heiland im Umgang mit den Menschen. Wasmann handelt over moderne Morphologie, Lehmkuhl over de Moraltheologie en de Kritik ihrer Methode. Dunin vervolgt bovengenoemde studie.
Etudes des Pères de la compagnie de Jésus. 5 Oogst 1901.
I. Le concordat est-il respecté? 1. De grondbeginselen van het concordaat, door P. Hippoliet Prélot. - II. La dialectique de Mr Blondel. Onder dezen titel, overschouwt P. Xaveer Moisant het werk L'Action van Blondel, waar deze zijne wijsgeerige stellingen uiteenzet over het begronden der waarheid, en speurt de bronnen op, waarvan Blondel zijne opvattingen waarschijnlijk afgeleid heeft. - Blondel behoort te huis in de school der ‘moraal-dogmatisten’ of, voor zooveel dit stelsel tot maatstaf dient bij het bewijzen van den waren godsdienst, in de school der ‘nieuwe-apologeten’.
Volgens Blondel moet niet onze dadigheid geschat en geregeld worden naar algemeene grondbeginselen en sluitbewijzen, doch deze hoeven geput en getoetst te worden aan de feitelijke neigingen of bedrijvigheid van ons willen. De slotsom onzer plichten en onzer bestemming wordt ons, bij den eersten blik, klaar uit de dagelijksche doening van ons leven, zoo uit onze ‘slechte’ als onze ‘goede’ werken. De invloed van Secrétan, Pillon, Renouvier, en anderen is hier zeker niet vreemd. - Met Pascal, Malebranche en Gratry meent Blondel dat wij in onze natuur zelve de roeping lezen tot het bovennatuurlijk leven; hij is ook met het Ontologisme verwant. - De ‘daden’ van onzen wil dienen als uitgangspunt van al wat wij weten - zelfs al onze vermogens, de voorwerpen waar deze vermogens op inwerken, onze zelfstandigheid zelve zijn één en 't zelfde met ons ‘doen’ ‘nous ne sommes, nous ne connaissons, nous ne vivons que sub specie actionis’, en elke uiting van onze wilskracht beinvloedt het heelal. (Vermenging van enkele grepen gedaan uit Leibniz, Kant, Hegel, Schoppenhauer, enz). Zulkdanige gevaarlijke aanknoopingen met het ‘subjectivisme en monisme’ der Kantische scholen verdringen in Frankrijk al te veel, bij de Katholieken, de echte christene wijsbegeerte. - III. L'Ecole et la Vie, door P. Wilfrid Tampé. Verdediging van de bekwaamheid der
| |
| |
‘humanioraopvoeding’ om, beter dan het professionneelstelsel, mannen te vormen vatbaar voor doelmatige beroepsopleiding. Daarbij de ‘humaniora’ schenkt die rijke afwisseling van kunstgenieten na de beslommeringen der vakbedrijvigheid zoo gunstig, slijpt de karakters tot eene grooter fijnheid welke bij het maatschappelijk leven dikwijls te stade komt en ontwikkelt de geschiktheid tot klimmende bedieningen. - IV. Le Trésor de Foulon et le Juif Zacharias, d'après des documents inédits, door H. Villetard, priester, en P. Hendrik Chérot. - V. La grande promesse du Sacré-Coeur, door P. Xaveer Marie Le Bachelet. - VI. La fin du monde et ses signes avant-coureurs, à propos de quelques ouvrages récents, door P. Jean Moury. - VII. Ste Lydwine de Huysmans, door P. Jean Noury. Huysmans, zegt de beoordeelaar, heeft zich niet ontdaan van het ruw realisme dat ligt over de bladz. van ‘Là-bas’, hetgeen eenigszins stootend kan voorkomen bij het schetsen van heiligenlevens; doch hem kan de verdienste niet geloochend worden de stellingen der godsdienstige waarheid niet te buiten gegaan te zijn. De taal van het boek is onbevallig om de verouderde kenmerken die zij draagt, en om de veelvuldige inmenging van Latijnsche woorden en wendingen. - VIII. Instructions aux supérieurs des ordres religieux. Over de voorwaarden, mits dewelke de niet officieel erkende kloostergemeenten de noodige wettiging mogen vragen, door de nieuwe wet voorgeschreven.
- 20n van Oogstmand.
I. Le concordat est-il observé? (Vervolg). 2. Miskenning der hoofdbepalingen, door P. Hippoliet Prélot. - II. La suggestion en pédagogie et en thérapeutique (studie begonnen in het nr van 5 Juli 1901) door P. Lucien Roure. 1. Van oudsher is het ingeven van het gedacht eens anderen als opvoedingsmiddel gebruikt - het toepassen echter der suggestie, met behulp van slaapverwekken, is eene nieuwheid. Er zijn proeven aan te stippen, die het goed gevolg hadden op deze wijze den wil te versterken, doch de voorzichtigheid raadt aan het hypnotisme maar in te roepen als de andere overtuigingsmiddelen schipbreuk hebben geleden.
2. Het benuttigen der ingevingen, onder kunstmatigen slaap, laat gunstige gevolgen bij zinneloozen, ofschoon bij deze allerminst, bij drankdollen, bij lijders door een ‘idée-fixe’ bezeten, en in 't algemeen bij alle zenuwzieken. Op organische kneuzingen of stoornissen kan de suggestie onrechtstreeks inwerken. Over 't algemeen nochtans mag het hypnotisme niet zonder strenge voorzichtigheid aangewend worden. Enkele zinsneden zijn er tusschen gevoegd over de handelingen van Mesmer en Puységur, en over de godsdienstig-geneeskundige sekte van Mrs Baker Eddy. - III. Grandeur et décandence d'une institution. P. Jozef Burnichon overschouwt bij vogelvlucht de geschiedenis van het vallende St. Barbaragesticht van Parijs, waar reeds St. Ignatius en zijne 4 medestichters van de societeit Jesu ter schole gingen, en dat in zich het kort begrip sluit van al de veranderingen welke het onderwijs sedert de 15e eeuw beleefd heeft. Bij het einde drukt de schrijver op de stelling dat de kloostergemeenten beter gewapend zijn dan enkelingen om scholen in leven te houden, zooals de val van St Barbara het uitwijst. - IV. Episode d'une confiscation de biens congréganistes (1762). Les manuscrits des Jésuites de Paris, door P. Jos. Brucker. - V. Chronique des Missions (Amérique), door B. Paul Didon. - VI. Catéchisme de Léon XIII. P.A. Flamérion bespreekt het werk van G. Cerceau S.J., dat den opgegeven titel draagt. - VII. Marie Pharou. Un petit poète romantique inconnu, door P. Henri Chérot.
| |
| |
- 5 September 1901.
I. Les derniers jours d'un condamné. Gepeperde afscheidsgroet door Jos. de Burnichon S.J. aan de goddelooze wetgevers, die de kloostergemeenten van Frankrijk zoo schandig uitdrijven of ontbinden. De machtiging vragen, zal voor velen overbodig zijn ‘Il y a des victimes, marquées d'avance pour le sacrifice, ‘Et s'il n'en est qu'un seul, nous serons celui-là!’. Schrijver brengt nog eens aan het klare de nietigheid, de tegenstrijdigheden, de valschheid, de onwettigheden van de bewijzen welke de vaders dier dwangwet hebben uitgepluisd om hun kind door de natie te doen aannemen. Deze wet druischt in tegen goddelijk en natuurlijk recht, tegen de grondwet, tegen de republikeinsche grondstellingen. - II. Le divorce de Napoléon. Lettre inédite du cardinal Pesch, door P. Paul Dudon. - III. Revue littéraire, door P. Brémond. Een woord over Eugeen Gilbert als kunstrechter - over ‘le Ste Beuve inconnu’ en ‘Genèse d'un roman de Balzac’ van Spoelberch de Lovenjoul - over Michel Salomon's ‘art et littérature’ - ‘Le Coeur innombrable’ gedichten van de gravin de Noailles - ‘Sang de France’ van Georges Gourdon en ‘Pensées de Marc-Aurèle’ nieuwe vertaling met voorrede door G. Michaut. - IV. L'astronomie chez les Grecs, door P.J. de Joannès. - V. Un ‘document’ assassin faussement attribué au P. le Tellier, behandeld door Jos. Brucker. - VI. Une thèse sur Bourdaloue, door P. Hendrik Chérot. - VII. Lettre de son Em. le cardinal Gotti. - VIII. Règlement administratif sur la loi contre les congrégations.
- 20n September 1901.
I. Balzac, door P. Georges Longhaye. Na een woord over den realistischen Roman, levensschets van Balzac naar dezes eigene aanteekeningen - zijn werk ‘La Comédie humaine’ in zijne opvatting, uitvoering en invloed. Waar is Balzac op uitgekomen? Op te zijn ‘un catholique antichrétien, un monarchiste révolutionnaire, un moraliste immoral, par la crudité des peintures, par l'apothéose de la force quelconque, par l'impression pessimiste du tableau’. - II. La Réforme scolaire en Prusse, door Paul Bernard. Valschelijk beweren sommigen in Frankrijk dat Pruisen het humanioraonderwijs, met Latijn en Grieksch als hoofdvakken, onder den voet hebbe gehaald. Noch de strijd door de partijgangers van de ‘Realschulen’ sedert 70 gevoerd, noch de hulp van Willem II, noch de drang van sommige onderwijscongressen der laatste jaren hebben aan de classieke opvoeding het recht kunnen ontrooven, alleen de poorten der hoogescholen te ontsluiten - II. Les griefs contre les Jésuites anciens et modernes, door P. Jos. Bunichon. - IV. Le roman d'un collégien. Namelijk ‘La souricière’ par Louis Dimier, door P. Henri Brémond besproken. - V. A propos de Malebranche. Een woord over ‘Malebranche’ door Henri Joly, uit de verzameling ‘Les grands philosophes’. P. Moisant. - VI. Le Socialisme et le Travail, door P.J. De Bricourt. Een bewijs te meer dat de staathuishoudkunde van het Collectivisme, in zake van arbeiduitloving en vergelding op maatschappelijken ondergang moet uitloopen. De optimische schim van onbepaald lichamelijk genieten, welke de altijddurende vooruitgang ‘eens’ zal belijvigen, is een spotklein tegenwicht. De hoop op ‘glorie’ voor de werklieden, welke zich nu zouden slachtofferen,
gaat even gemakkelijk in rook op. - VII. ‘La Parole du Pape’ concernant la question fatale de la demande d'autorisation. Aankondiging eener brochure wier eindbesluit op het volgende neerkomen zal: ‘Le Pape, qui est le chef de l'Eglise, condamne et flétrit la loi; ... il
| |
| |
n'ordonne, ni ne conseille de s'y soumettre; il n'invite pas à le faire. Néanmoins, à ceux qui, à leurs risques et périls, croient pouvoir quandmême solliciter l'autorisation, le souverain Pontife, par un acte de tolérance, condescend à permettre une démarche de soumission envers une législation, qu'il réprouve’.
Rivista internazionale de Scienze sociale. Rome, Juli.
G. Toniolo geeft een merkensweerdig artikel over: provvedimenti sociali popolari, studi storici e critteri direttivi a proposito della odierne agitozioni sociali in Italia.
Een algemeene zucht naar hervorming zweeft over de maatschappij. De oude liberale droombeelden terzijde gelaten, staan wij voor verschillende plannen: dat der Duitsche politieke sociale school, door het Kongres van 1872 te Eisenach ontworpen; dat van het kollektivistisch socialisme of der Sociale democratie, bijzonder na 't Kongres van Halberstadt (1892) vooruitgezet, en ook de richting door Bernstein daaraan gegeven (1897); dat der kristelijke katholieke school, zoogenoemd na den wereldbrief Rerum novarum (1891) en thans algemeen na de Encykliek (1901) graves de communi, kristene demokratie geheeten. De volledige genezing der huidige sociale krisis, die de maatschappij met kronieke ziekten plaagt, is eene moeilijke en daarom ook langdurige taak; aan wie den toestand klaar wil nasporen komen nakende gevaren voor die eene onmiddellijke, ja heldhaftige toewijding vragen ter voorkoming. Van daar, dat alhoewel van verschillende, ja tegenstrijdige uitgangspunten vertrokken, overal herkenningsprogramma's ontstonden en konkrete middelen worden aangewend op democratisch gebied.
Die strekking heeft haren oorsprong in een maatschappelijk feit dat al de ziekelijke kenteekens doet uitkomen van onzen tijd: het proletariaat d.i. de groote massa der werkende klassen, die noch rechtstreeks noch onrechtsreeks aan den onroerenden eigendom gehecht, geene zekerheid van bestaan hebben voor de toekomst. Zij vormen eene vlottende woeste menigte, die gedurig bedreigd is in werkeloosheid te vallen, en in een onrechtveerdig pauperism te leven, zonder hoop voor velen er terug uit op te staan.
Dit proletariaat is door verschillende karaktertrekken gekenschetst: het is een natuurlijk gevolg eener nutzoekersmaatschappij zonder recht noch liefde; het is antisociaal, door de tegenstrijdigheid zijner belangen en gevoelens met die der andere klassen en der maatschappelijke orde, tegenstrijdigheid nog aangehitst door zedeloosheid en ongeloof; het is algemeen, door zijne uitbreidingspropaganda in de geheele wereld. Dit proletariaat is afstammeling van het kapitalism; het volgt dezes wederwaardigheden als twee zijden van het zelfde vraagstuk. En door kapitalism verstaan wij hier het ophoopen der kapitalen in de hoogere klassen; het bederven voor de maatschappelijke functie van het kapitaal zelve, dat alhoewel van natuur wettig, noodig en voordeelig, op onevenredige wijze zich uitbreidde, altijd ten nadeele der werklieden.
Vandaar het verval dier klas. Een sociaal demokratisch programma moet zich met haar bezig houden. Om der werklieden weerdigheid, welzijn en onafhankelijkheid te verzekeren, moet het bijzonder drij doelen beoogen:
1o | het herzien van het werkkontrakt met de betrekkingen tusschen ondernemers en werklieden. |
2o | de oprichting van beroepsvereenigingen onder de werklieden. |
3o | het bekomen eener sociale werkwetgeving. |
I nuovi orizonti del diritto civile, door G. Moltem.
| |
| |
Voor sommigen, slaven der overleveringen, zijn de princiepen van het burgerlijk gezag heilig en onschendbaar. Doch na al de hervormingen in de wetenschap teweeg gebracht ware het ook wenschelijk hier eenige veranderingen te doen om aan de opkomende sociologie een vastere methode te geven en het recht te doen nut trekken uit de immer aangroeiende nuttige en belangrijke opmerkingen dezer nieuwe wetenschap.
La Lectura. Madrid. Augustus.
La Question de Marruecos door een afgevaardigde der Cortes (het vraagstuk van den Maroc): belangrijk artikel ingezien den tegenwoordigen toestand der Afrikaansche politiek en de ligging van Spanje geheel nabij dit land. Het bevat ook eenige lezensweerdige bemerkingen over den toestand van het volk: het land is rijk en vruchtbaar, doch de bijzondere eigendom bestaat er niet of heel weinig ten minste: het land hoort onverdeeld toe aan de volksstammen en kalifs, die het doen bebouwen. Het gevolg daarvan is dat de opbrengst dan ook klein is.
Lo pasado door Jacinte Picon: novelle.
El problema de las ordenes religiosas en España: el incremento de ellas; su candicion juridica, door M. Cerdino.
Van den eersten oogenblik van hun bestaan dat tot de vroegste tijden der Kerk opklimt, leefden de kloosterorden in innige overeenkomst met de geschiedenis en de benoodigheden van hunnen tijd. Op de anachoreten die de vervolging vluchtten, volgden de kloosterorden die den onvruchtbaren grond bebouwden. Het zedenbederf deed de bedelende orden ontstaan: Dominicus' zonen bevochten de ketterijen der Albigenzen; de wreedheden der middeleeuwen bestreden de Franciscanen door het navolgen der brandende liefde van eenen menschelijken Serafien; de bandelooze hervorming deed de Jesuiten met allerler nieuwe wapens in het strijdperk komen.
Nu nog vermenigvuldigt onze eeuw de gestichten aan de verlichting der lichamelijke en zedelijke kwalen toegewijd; zij vervolgen alleen een hoogst nuttig sociaal doel.
In Spanje zijn de kloosterorden door het staatsbestuur erkend en geeerbredigd.
Hun rechterlijke toestand is deze:
1. | Zij moeten geene grondlasten betalen. |
2. | Geene lasten betalen geheven op nijverheid en handel. |
3. | Zij mogen onderwijsgestichten openen. |
4. | De begrooting van rechtswezen ondersteunt ze door hare toelagen. |
5. | Zij zijn ontslagen van den legerdienst. |
6. | Hunne burgerrechten zijn beperkt: zij mogen noch huwelijk aangaan, noch voogdschap uitoefenen, noch lid zijn van den familieraad. |
7. | Nopens het eigendomsrecht wordt niets aangeduid, maar het zou onrechtvaardig wezen het hun te ontkennen en de wetgever laat hen gerust van hunne eigendommen genieten. |
‘Ten slotte, zegt de schrijver, wensch ik vurig dat de geestelijke orden, door het recht gecerbiedigd, door de kerk bemind, zoo verdienstelijk tegenover de maatschappij, in de algemeene toestemming het vaste terrein vinden om zich op de voordeeligst mogelijke wijze te verdedigen in den razenden strijd tegen hunne menigvuldige en vreeselijke vijanden’.
Revista musical van J. Bavell, geeft een overzicht der opvoeringen van Bayreuth.
Felipe V y la Corte de Francia van Alf. Danvilla: historische studie.
|
|