Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1901
(1901)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
Mijn woonstGa naar voetnoot(1).Ik huis in wuivende olmenkruinen
Gelijk het vogelvolksken doet,
Omzwaaid, omzwierd van rijs en bladen,
Waardoor de zon blij lonkend piept.
Een witte berk staat ginds te droomen,
Zoo recht en slecht, zoo rank en slank,
Met aan zijn voet een roze meidoorn,
Gelijk voor 't Lieve Vrouwebeeld
De bloemenkorf ter stille kerke.
Wat verder doomt, met hout omzoomd,
De wijde vijver. 't Onderst boven
Houdt hij de stronken in zijn schoot
En doet ze wiegewagend sluimren.
Alhier, aldaar schiet het gestraal
Der zon in sprankelende bane
Waarop hel flikkrend, flakkrend danst
Een diamanten peerlenregen.
Dan, als een blanke maagdenstoet
Komt ginds een zwanenrei gevaren,
Beroerend nauw het rustig vlak...
En, als de vogels in de takken,
En, als de stronken in den schoot
Van 't diepe, spiegelklare water,
| |
[pagina 302]
| |
En als het flonkerende gruis
Der diamanten zonnesprankels,
Of - traag, gelijk de zwanenrei -
Zoo huppelen, dommelen, dansen, zweven,
Zoo blij en vroolijk, kalm en stil,
Mijn onbedwongen zielsgepeinzen
Al om en rond hun vrij gebied...
Hoe onbeduidend van de hoogte
De menschen schijnen, die op 't net
Der wandelpaden zich bewegen!
En och! zij wanen zich zoo groot!
Wat zouden de olmen, medelijdend
Hun kruinen schudden, wisten zij 't!
Wat zoude 't vogelvolksken spotten!
En toch, en toch 't is menschen werk
Het planten van die boomengroepen;
Hij bracht het water hier te saam.
Dan, moog hij nog zoo nietig schijnen,
Hij heerscht, hij enkel door zijn geest;
Voor hem alleen is 't blij beseffen:
Al de anderen zijn en weten 't niet!
22 Meert 1900.
† Hilda Ram.
|
|