Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1901(1901)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 299] [p. 299] Mijn ziel. Mijn ziel gelijkt den denneboom Door teisterende Wintervlagen Geschud, gerukt, bestormd, geslagen, Maar recht zich houdend in zijn schroom, Niet buigend of niet brekend! Niet buigend of niet brekend, neen! Maar schor en hard en zwart geworden, Maar star en strak, of lang verdorden De levenssappen, of tot steen Versteven waar de stoere. Een scherpe schaûw op grijzen grond, Zoo strekt hij zijne steeklige armen En schijnt te smeeken om erbarmen; - Die, teistrend, vlaag op vlaag hem zond - Den stuggen Winterhemel. Och! zoo een nieuwe Lente kwam Liefkozen, met haar vochtige wasem, Haar warmen, weeken moederasem Den zwarten den, zoo stijf en stram, Hem nog eens leerde leven... Och! Lente heeft zoo groote macht: Zij kan, in hare sussende armen, Wat stervend scheen tot leven warmen. Zij heeft er velen weergebracht, Die 't aas des doods reeds schenen. [pagina 300] [p. 300] Ja! als ze teer aan 't streelen gaat Krijgt ze ook de hardste botten open, Groen staan ze, 't schulpjen uitgekropen. Van licht en morgenddauw verzaad, De zonne toe te lachen! Och! kom toch Lente, Lente zoet, Ik wil, ik ook, nog eens herleven! Kom mij met jeugdig groen omgeven En juichen doen om d'overvloed Van uwe liefste gaven. 13 Januari 1900. † Hilda Ram. Vorige Volgende