Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1901
(1901)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Edgar Tinel, door Alb. Vander Elst.II.
| |
[pagina 149]
| |
zijn dichterlijke en muzikale ideeën. Het martyrologium kan niet beslissen over den kunstvorm, waarin zijn helden verbeeld moeten worden. De levenswijze van die helden beslist daarover, en de omgeving waarin ze hun apostolaat hebben uitgeoefend. Wat nu Sinte Godelieve in 't bijzonder betreft, door den stralenkrans omgloord van Maagd en Martelares, - men is overtuigd door een enkelen blik in haar leven, dat zelfs het gedramatiseerde oratorium hier niet te pas komen kon. Alleen het muziekdrama biedt voldoende gelegenheid om de heldin in haar geheel te doen uitkomen, - en wel het muziekdrama, waaruit de koren niet zijn verbannen, maar integendeel een groote plaats innemen. De benaming ‘Muziekdrama’ moet men intusschen niet gaan opnemen in Wagneriaanschen zin. Die naam toch mag worden gehecht aan ieder tooneelwerk, waarin de muziek als dramatisch element de eerste plaats bekleedt. Wagner zelf was met de benaming ‘muziekdrama’ niet gansch in zijn schik. (Verg. Gesammelte Schriften v. Richard Wagner, D. IX). Het tooneel is alleszins voor Godelieve de vereischte plaats ter opvoering. Daar echter de componist een zeer groot gewicht aan de koren hecht, kan het werk enkel op groote theaters of in concertzalen uitgevoerd worden. Daarom zal Godelieve misschien spoediger de concertzaal dan het theater veroveren. Wat aangaat het verwijt, dat men geneigd is te doen aan het werk, na enkele lezing van het tekstboekje, namelijk dat er gebrek aan handeling is, - bij de studie van de partituur verliest het al dadelijk allen grond. Schiet het libretto dramatisch te kort, of grijpt het psychologisch niet diep genoeg, door de muziek worden alle leemten overvloedig aangevuld. Overigens: in onzen tijd zet men geen woorden meer op muziek - zooals men krieken op suiker of op azijn zet -; neen, de woorden worden niet meer getoonzet, maar een gedachte wordt muzikaal (of onmuzikaal) vertolkt. Wie 't niet voelt, mag in de overtuiging berusten, dat hij niet genoeg muzikaal is ontwikkeld om 't muziekdrama te verstaan. Onpartijdige kritieken als bijvoorbeeld Gustaaf Lagye in den Messager de BruxellesGa naar voetnoot(1), als de Fédération artisti- | |
[pagina 150]
| |
queGa naar voetnoot(1), Ons LevenGa naar voetnoot(2), ja het Berliner Tageblatt zelfsGa naar voetnoot(3) en inzonderheid de Vox populiGa naar voetnoot(4) hebben het begrepen. | |
[pagina 151]
| |
Tinel heeft overigens zijn dramatisch talent al vroeger getoond. De Duitsche kunstkritiek wees er nadrukkelijk op dat Tinel in zijn Franciscus zich een gansch nieuwen weg had gebaand; het eenige verwijt dat de Duitsche vakbladen hem deden, was, zooals wij reeds gehoord hebben, juist dit: Tinel is eigenlijk een opera-componist, hij loopt de grenzen over tusschen oratorium en opera, en sluikt ongemerkt het eerste op den bodem van 't laatste binnen. De hoog dramatische adem, die door Franciscus gaat, is een hoofdoorzaak van den geweldigen indruk, dien dit oratorio overal uitoefent op 't publiek. Die machtige dramatische trek is geen aangenomen manier; hij schiet op uit aanleg en opvatting van den kunstenaar, die langs om meer den weg naar 't theater inslaat, om door de onweerstaanbare macht van het tooneel op de ziel van de toehoorders te mogen werken. Lijk in Franciscus is ook in Godelieve de zelfverloochening de grondgedachte van 't werk; de groote beweegreden van deze schepping is het medelijden, dat echt christen gevoel in de oudheid onbekend. Tinel heeft zijn heldin op de eereplaats willen stellen, die de Kerk haar toekent. Een stof, onder zulk een aandrang gekozen, is van natuur om steeds machtig te werken op de ziel van de hoorders; ze kan rekenen op een bijval, misschien niet altijd onmiddellijk, maar des te meer gegrond en blijvend. Belichamingen van een hooger gedachte, 't zij in de heldensage, 't zij in de heiligen-legende, oefenen een macht uit, waarbij geen enkele gebeurtenis van heden of verleden, waarheid of verdichtsel, het halen kan.
Is Tinel een leerling van Wagner, lijk sommigen beweren? Wagner is ontegensprekelijk het gesternte, wiens invloed de muziek der 19e eeuw beheerschte, maar heeft hij zelf niet in zijn Gesammelte Schriften aan de jongeren den raad gegeven tegen zijn navolging op hun hoede te zijn? Tinel is dan ook in Godelieve geen leerling van den grooten Richard geworden, ofschoon zijn muziek, als die van Wagner, een mengeling is van objectieve schildering en subjectieve gemoedsaandoeningen. Hij wortelt in klassieken bodem en dat juist maakt hem sterk genoeg om op eigen voeten te staan. Daar nu, waar zijn princiepen met die van Wagner overeenkomen, verraadt hij geenszins een machteloos aan- | |
[pagina 152]
| |
leunen tegen 't stelsel van den meester van BayreuthGa naar voetnoot(1), maar geeft hij blijk van eigen gevolgtrekkingen uit eigen studies te maken, en van in zijn denken en scheppen zijn ijzeren logika met getrouwheid te volgen. Tinel behoort tot de meest modernen onder de hedendaagsche toondichters. Tegen alle mogelijke poëtische en dramatische toestanden is zijn groote kunst opgewassen. Zijn muzikale geaardheid helt zoozeer naar het melodieuse, vol beweging en zwier en ‘Schwung’, dat hij de melodie meestal boven de muzikale declamatie stelt: en hier gaat hij lijnrecht tegenover Wagner en diens nabootsers te werkGa naar voetnoot(2). De muziekale declamatie moet overigens bij de jongere componisten meestal melodieënarmoede dekken. Tinel verwerpt de chromatiek niet waar zij te pas komt, maar zij is bij hem nooit ‘gewild’ noch wild, zooals bij Wagner. Tinel's muziek oefent een weldadigen indruk uit op hart en ziel, op geest en zenuwen, Wagner's muziek spant menigmaal te zeer het verstand aan, of streelt en prikkelt te zeer de zinnen.
Ook het gebruik der motieven heeft Tinel gewijzigd. Hij bezigt zoogenaamde typische motieven tot karakteriseering van de hoofdpersonen, ook wel om psychologische toestanden in 't licht te stellen, en soms om op bepaalde gebeurtenissen te wijzen. Zijn motieven treden niet te voorschijn lijk bij Wagner met een noodwendigheid, die men in zekeren | |
[pagina 153]
| |
zin fatalistisch mag heeten; zij hebben het opdringend karakter niet van Wagner's Leitmotive; 't zijn ook bij Tinel geen stijve, onbuigzame vormen, waar geen hand is aan te steken. Daarbij is hij er alleszins veel spaarzamer meê dan Wagner; zoo komt het dat zijn motieven meer licht uitstralen. In Franciscus reeds kan men dit procédé goed waarnemen, maar lang op zoo'n breede schaal niet als hier. Tinel's hoofdmotieven kunnen in drie groepen verdeeld worden: een op Godelieve, een op Bertholf, een op de andere factoren in 't stuk. Tot de eerste groep kan men al deze rekenen, die op Godelieve innerlijk of uiterlijk betrekking hebben; tot de tweede, al deze, die in 't eigenlijke Bertholfmotief melodisch en harmonisch wortelen. Iselinde's motief, de Wraak en de Veroordeeling spruiten voort uit het Bertholfmotief. Onder de motieven van de derde groep (Saksen, Denen, Heinfried, enz.) dient inzonderheid het Armenmotief opgemerkt, dat in zijn harmonische en melodische soberheid voortreffelijk de hulpbehoevende armoede schetst. Ook de toonaard is zeer merkwaardig. De meeste Armenkoren in Godelieve zijn in den ouden aeolischen kerktoon geschreven. Tinel is immers op 't gebied van de oude kerkmuziek even ervaren als op dat van den modernen stijl. Daar zijn ook in Godelieve talrijke plaatsen, waar de toondichter, zonder het middel van de motieven, met macht en kracht het orkest laat spreken: op adelaarsvleugels neemt hij zijn vlucht naar de zon. Met waarlijk overweldigende virtuositeit weet hij het orkest - dit reuzeninstrument - te benuttigen, in de ingewikkeldste polyphonie nog altijd klaar en natuurlijk blijvend. Naar de eischen van 't moderne muziekdrama speelt het orkest de hoofdrol en is de stem veelal een der hoofdinstrumenten van het orkest. Reeds vroeger wisten wij dat Tinel in de polyphone behandeling van de koorstemmen een meester is, onder wiens hand de meest ongelijksoortige intervallen versmelten in éen harmonie van klank. Maar zijn orkestratie bereikt in Godelieve haar toppunt. Nu eens glanzend rijk, zou zij dan weer ascetisch mogen heeten. Hij weet te spelen met het veelvuldigste orkest, juist lijk hij met een gering getal orkest-stemmen klaar worden kan. Nu eens laat hij u met de eenvoudigste middelen een rilling over het lijf gaan, dan | |
[pagina 154]
| |
weer verliest gij den adem onder de golven van die bruisende zee. Zijn klankversmeltingen zijn soms zóó tooverachtig, zijn combinatiën, b.v. in de houten blaasinstrumenten, zóó verrassend, dat gij spherenmuziek te hooren meent. Velen, die Godelieve enkel kenden uit de opvoering in de tentoonstelling (1897), anderen, nog talrijker, die ze volstrekt nooit hebben gehoord, maar als kunstkenners willen doorgaan; eindelijk het nijdige gild der muzikanten van beroep, hebben beweerd dat Godelieve niet op de hoogte van Franciscus staat. Daarop zij geantwoord met de woorden van den heer Vanden Eynde: ‘Franciscus is de heerlijke zang van den begaafden jongen man, Godelieve, het reuzenwerk van het rijpe genie’ - en vooral met de woorden der Frankfurter Zeitung, waar voorzeker geen geurtje van katholicisme is omtrent: ‘Godoleva ist einheitlicher, geschlossener, und trägt das Gepräge reicherer Erfindung und fruchtbarerer Inspiration als Franciscus’. - Men kan zich overigens door de studie der beide partituren zelf daarvan overtuigen. Franciscus is vol frischheid en jeugdige geestdrift, maar de inspiratie is niet zoo zelfstandig als in Godelieve, het orkest niet zoo doorschijnend; er is in Franciscus niet zooveel evenwicht, zooveel wijze gematigdheid in den vorm als in Godelieve. Kortom al zijn de Zang van de Armoede, de Hymnus van de Zon, het Lied van de Liefde, de Angelus, enz. juweelen van de edelste soort, Godelieve, in haar geheel, spant de kroon.
Er zijn er ook, die Tinel verwijten, dat Godelieve geen Vlaamsche muziek is en dat hij zelf niet Vlaamsch genoeg is. Wat is Vlaamsche muziek? Zijn er Vlaamsche modulaties, Vlaamsche harmonieën; is er een Vlaamsch contrapunt? Neen. Is er Vlaamsche melodie op Vlaamsche grondstem? Neen. Is er een grammatica der Vlaamsche muziek? Neen. De Vlamingen zijn van geen ras, dat ethnisch verschillend van de Germanen is: en zoo is 't bestaan van een Vlaamsche muziek onmogelijk. Maar Vlaamsche componisten zijn er zeker, en onder deze zijn er twee, die men dikwijls met twee Vlaamsche schilders vergelijkt om wille van zeker verwante trekken: Tinel met Memlinc, en Benoit met Rubens. Zeker kunnen er muziekwerken zijn, die aard en gesteld- | |
[pagina 155]
| |
heid van de VlamingenGa naar voetnoot(1) openbaren - maar altijd analogisch - d.i. door overeenstemming in zekere deelen - nooit rechtstreeks. Van den anderen kant konde men het volgende zeggen: Vlaamsch is synoniem met godsdienstig, rein, edel, oprecht, gemoedelijk, hartelijk, diepzinnig, vasthoudend aan de overleveringenGa naar voetnoot(2). In zooverre is Tinel's muziek wel zeker Vlaamsche muziek. Zonder iets of wat van den roem af te dingen van onzen diep betreurden Benoit, - den grooten Benoit van De Oorlog, - moet ons toch 't volgende van 't hart. Benoit's muziek, beweert men, is Vlaamsche muziek. In vele werken van Benoit treedt echter de invloed van Parijs, waar hij Offenbach's operetten dirigeerde, duidelijk te voorschijn, op kosten der vastheid van teekening, - aan Rubens eigen. Is dat Vlaamsch? In De Schelde laat hij Willem van Oranje zegevieren met de tonen van het geuzenlied Wilhelmus van Nassouwen. Is dat Vlaamsch? In den Schoonheidshymnus bezingt hij de zinnelijke schoonheid op een wijze, die niets minder is dan godsdienstig, rein, gemoedelijk, diepzinnig, in een woord: Vlaamsch. Bijzonder in het 2e deel, De Dans, komt dit uit. Bij den dichter is die dans lichtop en dartel, bij den componist is 't veel slechter nog. Lamlendig-wulpsch is ze, maar Vlaamsch in geenen deele. In 't 1e deel van den Schoonheidshymnus vindt men reeds Fransche gevoelerigheid (‘Waar verliefde paren droomen’), maar hier zijn wij in 't Oosten. En voor sommigen is dat - en dat alleen - Vlaamsche muziek! Welke ironie! Juist waar Benoit niet Vlaamsch wilde | |
[pagina 156]
| |
zijn, is hij 't meest, b.v. in den Sanctus zijner Requiemmis: zoo zingen de engelen! Dat is rein, edel, godsdienstig, dat is Vlaamsch! Men houde eens voor goed op met het enge: Dit is Vlaamsche, dit is geen Vlaamsche muziek, en het stelselmatig afbreken van alles wat niet tot een bepaalde school behoort. Vereeren we de kunstenaars, die oorspronkelijk zijn, den roem van Vlaanderen de wereld ronddragen en ons volkskarakter in hun werken weerspiegelen! Tinel's muziek is niet voor éen land, noch voor éen tijd; maar voor alle hoofden en harten en voor alle tijden geschreven.
Tinel zelf is niet Vlaamsch genoeg, zegt men. De Meester die ‘Vlaamsche Stemme’Ga naar voetnoot(1) schreef, is Vlaming met hart en ziel, maar geen Flamingant. Want Vlaamsch zijn is niet Vlaamsch spreken, maar Vlaamsch voelen en Vlaamsch leven. Tinel is geen Flamingant. Hoevele Flaminganten zijn er niet, die zich aan 't gebruik der Vlaamsche taal hechten en de innerlijke hoedanigheden van den Vlaming vergeten! Tinel wil 't gebruik der Vlaamsche taal niet à tort et à travers doorzetten lijk onpractische Vlamingen zouden willen, b.v. als men een orkest voor zich heeft, dat gedeeltelijk uit Walen bestaat. Tinel spreekt altijd Vlaamsch met zijne kinderen. Ik ken Flaminganten genoeg die in hunnen huiselijken kring nooit een woordje Vlaamsch bezigen... Ik ken er andere, voor wie het Flamingantisme slechts is une jonglerie pour parvenir, wat ik eens door eenen Flamingant over hem zelven hoorde zeggen. Hij is nu dood. Hoe zal S. Petrus, die een oprechte Flamingant is, hem wel ontvangen hebben?... Guido Gezelle, die de Flaminganten ruitenbrekers noem de, is een van de weinige Vlamingen, die Tinel in dat opzicht volkomen hebben verstaan. In hem erkende de congeniale Guido den echten Vlaming - niet den Flamingant - toen hij schreef, nadat de Meester zijn werk voor Gezelle op het clavier had voorgedragen: | |
[pagina 157]
| |
Hebt gij Tinel,
Edgar Tinel gezien,
gezien, gehoord, gesproken?
En heeft hij u
dat overstoflijk brood
van zang en spel gebroken,
op zijn clavier?
En heeft hij dit clavier,
bij felle meesterstreken,
schier levend doen
zijn woord, zijn hert, zijn' ziel
en zijn gedacht uitspreken?
Hebt gij Tinel
Edgar Tinel gezien,
gezien en hem verstanden;
en zijt gij niet
meer mensch weêr opgestaan,
van onder zijne handen?
Vereert ze dan,
vereert de kunst in hem,
de Godlijke, en buigt neder
voor God, dien al
dat kunst of kunstnaar is
terugbeeldt en geeft weder.Ga naar voetnoot(1)
En wat schrijft Hugo Verriest in De Nieuwe Tijd (18 Juli 1901)? ‘Guido Gezelle was geen Flamingant. Van geobjectiveerde Vlaamschgezindheid was er bij hem weinig of geen sprake.’
De stijl van Godelieve?Ga naar voetnoot(2) Wij durven 't zonder aarzelen zeggen, - en de Vox populi van den 13n Juni 1901 staaft ons bewering, - Tinel heeft gevonden een modernen opera-stijl, die het midden houdt tusschen den vorm van vroeger dagen en den hyper- | |
[pagina 158]
| |
modernen, alle ensembles uitsluitenden trant der meeste werken van Wagner en der slechtverteerde voortbrengsels van Wagneriaansche kost bij jongere toondichters. Daarbij heeft Tinel 't geen aan Wagner dikwijls ontbrak: een onuitsprekelijke bron van heerlijke melodie. Wagner wilde de afschaffing van den vorm. Zijn hervormingsdroom van het theater steunde op stelsels van eene doordringende philosophie, op onbetwistbare princiepen. Wie zal de dramatische waarheid betwisten van de prachtig geschetste karakters: Elsa, Tannhäuser en Elisabeth? Maar later, in zijn ‘tweede manier’, is Wagner te ver gegaan, nl. in de Tetralogie. Voorzeker Wagner was een groot genie en het zou belachelijk zijn hem de scheppingskracht te betwisten, maar in zijnen onbedwingbaren hoogmoed heeft hij getracht alles wat hij niet was of wezen zou te vermorzelen. Waarom den vorm willen vernietigen waar deze volstrekt noodig is, daar de reuzen Mozart en Beethoven dezen in alle hunne werken uit nood gebruikt hebben en toch wel genie en philosophie genoeg bezaten om een nutteloozen hinderpaal te vernietigen, daar waar zij het voordeelig zouden geacht hebben tot het vervaardigen hunner onsterfelijke gewrochten? En trots de zoo misachte vorm, ondanks Wagner's colossaalste operas blijft de ‘Negende’ daar niet staan als het reusachtigste drama dat ooit uit den geest eens kunstenaars het wezen bekwam? De vorm der ‘tweede manier’ van Wagner kan de ware operavorm niet zijn, omdat hij personen voorstelt die nooit geleefd hebben en deze laat optreden en handelen op een wijze die niet menschelijk is en die wij niet kunnen verstaan, en ook omdat hij reuzen, dwergen, reptielen, vogelen, enz. laat zingen en handelen... Zonder te spreken van de moraal eener kunstleer die maar al te dikwerf bedacht is op het wanstaltige, oneerlijke of ontuchtige. Immers de kunst moet de uitdrukking zijn van het Schoone. Voorzeker de operavorm van vroeger was verouderd, hij moest nieuw bloed en leven, een verjongde ziel ontvangen. Tinel heeft de opera verjongd zonder anarchist te worden en zonder nevelachtige philosophie. Daarenboven zijn kunst maakt den mensch beter. Zij is de uitdrukking van het Schoone. Zij voldoet aan het hoogste ideaal van de kunst. Zij staat in den dienst van God. | |
[pagina 159]
| |
Gij vraagt mij nog: wat zijn de schoonste gedeelten van Godelieve? Dit valt moeilijk om zeggen, want zwakke of banale bladzijden zijn er niet in dit werk, het meest volmaakt, dat Tinel tot nog toe heeft geschapen. 't Ligt ook niet in ons bestek een thematische ontleding van het werk hier te geven. We verwijzen daartoe naar de uitstekende werken van de HH. Closson en Vanden EyndeGa naar voetnoot(1). Maar wij voelen ons verplicht de talrijke stukken of gedeelten aan te stippen, waarover we lof hoorden uit den mond van uitmuntende toondichters en kunstenaars, die we op den dag van de uitvoering te Leuven, den 13n Juni jongstleden, en later nog hebben gesproken. Eerst en vooral de machtige, prachtige, kleurrijke, glansrijke Ouverture, een synthesis van geheel het drama. In 't eerste bedrijf: het koor der Kamenieren ‘Met tuilen, festoenen’, een stuk gekenmerkt door 't geen de Franschen noemen: ‘une rare élégance d'âme et d'écriture’, zonder dat de Germaansche diepte van gevoel daarbij te kort schiet; - de zoo suggestieve ballade, die, midden in de feestvreugde, reeds wolken, zwanger van stormen, opjaagt aan den horizont; - het machtige koor ‘Gegroet zij graaf Eustaas!’ en het kleine, maar fijne ‘Vreugde heersche op Londefort!’; - het eerste optreden van Godelieve, schitterend schoon als een hemelsch visioen; de heerlijke modulatie van E naar A, met een korte tweespraak tusschen Bertholf en Godelieve, meer innerlijk dan uiterlijk, en waarbij geen liefdesduet uit de heele muziekliteratuur het kan halen. 't Is ook 't eenig oogenblik in gansch het werk dat hij, de leeuw, de beer, tegenover Godelieve's bekoorlijkheid en reinheid zachtaardig en mak is geworden. Daarom immers komt ze met zulk vertrouwen ‘in zijn handen heur levenslot verpanden’. Verder een echt Tinelsch koor, waarin de machtige krijgstrompet het machtig zwaard van Bertholf illustreert; - al de antwoorden zonder uitzondering van Godelieve | |
[pagina 160]
| |
aan Bertholf en aan Heinfried; - de koren: Ter kerke, waarin Tinel een paar maten uit het Sanctus van zijn Mis op. 41 heeft gebezigdGa naar voetnoot(1) en ‘Gezegend Godelieve!’; - het kleine koor achter de schermen ‘Thans, jeugdige reien’; en de puike toast van Heinfried; - de tranen van Godelieve, zoo hartroerend door den hobo geweend; - het wegsleepende Tafellied, waarvan het Polonaise-rythmus een vondst is; - Godelieve's Vaarwel aan Londefort en de twee prachtige Armenkoren, waarin gansch de verhevenheid ja de heiligheid der Armoede, die het lot was van Gods Zoon op aarde, zoo aandoenlijk is geschilderd. In het tweede bedrijf: het voorspel en het Rondgezang; de hoogst dramatische tweespraak tusschen Iselinde en Godelieve; - het krachtige, reeds populair geworden Drinklied ‘Schenkt in den beker’ en het Jachtkoor met de machtige jachthoornsGa naar voetnoot(2); - het bekoorlijke ‘Vogellijn’ en de tweespraak tusschen Godelieve en Elsa, een zoo fijn berekend contrast met de tweespraak tusschen Iselinde en Godelieve; - het geheele tooneel met de armen van Ghistel, en het tooneel met Riprim, met zoo'n kunst aangebracht en zoo ongedwongen de handeling leidend naar de ontknooping. Hier stijgt de componist tot een moeilijk te bereiken hoogte. Momenten als: ‘Een kind dat nooit het daglicht heeft gezien!’ en ‘Gij kunt het redden met een bede!’ enz., alsmede: ‘Vrouwe, keer weg van 't pad der zonde!’ stellen schitterend de uitstekend kunstige opvatting in 't licht van de taak des toondichters in 't muziekdrama. Daarna de dialoog tusschen Bertholf en Godelieve, merkwaardig om de treffende karakteriseering der personen niet enkel, maar nog meer om de fijne uitwerking van het zielkundig proces: de ruwe gezel ondergaat meer en meer den invloed van zijn heilige vrouw (dit tooneel wordt gedeeltelijk begeleid door de muziek die haar eerste optreden schilderde) en dit zou ten slotte op haar zegepraal uitkomen, zoo niet op 't beslissend oogenblik Iselinde daartusschen | |
[pagina 161]
| |
kwam. Wild-schoone muziek vertolkt de rede van die duivelsche vrouw! Niet te vergeten het bacchantische slotkoor, op een ouden toonaard gebouwd, waarin de muziek krachtig uitdrukt dat het mannenhart zich niet onder een vrouwenjuk buigt... In het derde bedrijf: het voorspel, waarin men het onheil aankomen voelt, en de tweespraak tusschen Iselinde en Bertholf; - het heele tooneel met Radbod en den afgezant des graven van Vlaanderen, een middeleeuwsche schilderij; - ‘Neem mij terug!’ reeds uit de Ouverture bekend; - de orchestrale inleiding van den Moord en de spotduivelkreet: ‘Ai mij! Wat was ze blij!’; - het Armenkoor en de strijd van Godelieve's ziel tusschen doodsvrees en heilige gelatenheid, een prachtig uitgewerkte zielstoestand. Van gansch eigenaardig rythmischen bouw, met het geweld van haar hollenden vloed, is de orkest-phraseGa naar voetnoot(1), die 't sluipen der moordenaars over het tooneel begeleidt. Tot slot de schreeuw van het Godelieve-motief.... Dan een stilte des doods... Het motief der Veroordeeling met een lang aanhoudend accoord..., het Engelenkoor dat zich daarbij aansluit en dat door 't invallen van het orgel zijn volle mystische inkleeding krijgt en eindelijk losbarst in het overweldigende kerkmotief, in ut majeur omgezet, glanzend van instrumentale en vokale pracht. Het onmiddellijk plots ingrijpen van dien verafgelegen toonaard werkt verblindend. Bij de opvoering in een concertzaal vervangt ze volkomen de tooneeldecoratie. Dit tooneel is zóó gansch de Stem van de Kerk en de samenvatting van Tinel's geloofsbelijdenis, die de ziel is van 't heele werk! Aangrijpend is verder de boetende Bertholf en de zang van bisschop Radbod is een juweel: ‘O schoone bloem van Vlaandrens grond,
Geloofd de Heer, Hij die u zond!’
| |
[pagina 162]
| |
Daarop volgt het slotkoor, Godelieve ten lof, een eeren danklied aan God: uit den machtigen samenklang van zang en orkest rijst als laatste muzikaal symbool het Heiligenmotief of ‘de Stem van de Kerk’; voor 't muziekdrama een heerlijk en verheerlijkend slot. Al de deelen van 't werk zijn als een eindelooze rei van schitterende paarlen, wedijverend in waarde. Maar op 't gevaar af, voor ‘Philister’ door te gaan, wagen we het te meenen dat dit voordeel van gelijkmatigheid terzelfder tijd het nadeel heeft zeer hooge eischen te stellen aan de muzikale ontwikkeling van een gewoon concertpubliek; zooveel schoons kan op een gewoon gestel op den duur kwalijk werken. Een andere toondichter, met denzelfden overvloed van muzikale ideeën, had dien bulkenden rijkdom ten minste in twee werken uitgegoten. Maar ondanks de lengte van 't kunstwerk, waren om 't even welke afknottingen zeer te betreuren, ja onverantwoordelijk. Bij een theater-opvoering echter zouden de genoemde bezwaren verdwijnen; de levendige beweging op het tooneel en de onvergelijkelijke verscheidenheid in de vertooning zouden den toeschouwer meer dan verpoozing genoeg bieden. Een régisseur, met de gansche theatertechniek volkomen vertrouwd is hier alleszins onontbeerlijk. Wij sluiten ons aan bij Theodor Schmid, den gevierden meester wenschende een grootmoedig Maecenaat, dat hem een ‘Festspielhaus’ opene, waar in plaats van bloedschande en overspel, het leven en lijden van een Heilige op de ziel van de massa's werken moge! | |
B. - Het Libretto.Men heeft gezegd dat het libretto van Godelieve in dramatisch opzicht te wenschen overlaat. Dat is waar. Maar men vergete niet dat hetgeen overdreven schijnt in de karakterschilderingGa naar voetnoot(1) aan de geschiedenis zelve moet worden | |
[pagina 163]
| |
geweten; en dat, gelijk we reeds gezegd hebben, de muziek de leemten aanvult van den tekstGa naar voetnoot(1). Er zijn in Hilda Ram's Godelieve schoonheden, die men te vergeefs in andere, beter gebouwde drama's zal zoeken. Ongeëvenaard blijven b.v. de heerlijke asclepiadische verzen, Godelieve's Vaarwel aan het teerbeminde Londefort: Droefnis teistert mijn ziel! Wolken van stormen zwanger,
Hullen haar in een nacht, nimmer gekend vóór heden,
Is dan waarlijk me ontgaan al wat mijn jeugd bekoorde?
Blinkt geen straal in mijn droefheidsnacht?
Londefort, 'k heb u lief! Zal ik u nooit meer weerzien?
Nooit in weiden en bosch smaken uw lentevreugde?
Straks verdwijnt ge uit mijn oog, smelt ge in de blauwe verte:
'k Bied u heden mijn afscheidsgroet!
Hij, wiens brandende blik, scherp als een zwaard mij kwetste,
Hij, zoo somber en stug, steeds in gepeins verzonken,
Zal dan de eenige zijn, wien ik mijn hart mag oopnen?
Hij, mijn eenige steun en troost?
God, U had ik bestemd al wat een maagd kan schenken;
Was de gift te gering?... Heer! dat uw wil geschiede!
Beter weet ge dan ik, wat u het meest verheerlijkt:
'k Wil U loven in vreugd en smart.
| |
[pagina 164]
| |
Een bekoorlijke lyrische uitboezeming is ook 't lied van Elsa uit het tweede bedrijf: ‘Vogellijn’. Men heeft den tekst van Hilda Ram fel besproken en afgebroken. Maar is hij niet honderdmaal beter dan vele opera-teksten, die met grooten lof worden begroet, omdat de componist weet te boeien en te verblinden door meer wereldschen aard en strekking?Ga naar voetnoot(1) En doet het geen deugd eens in een anderen dampkring te ademen dan in dien van de Germaansche godenleer (Nibelungenring en Fervaal) en van den typhus - anders kunnen we 't niet noemen - in 't 2de bedrijf van Tristan geschilderd; eens te kunnen ontsnappen uit de bras- en doodslagpartijen, uit de tooneelen van echtbreuk in al haar geuren en kleuren, uit al het gezochte of gemeene, waarop men ons sedert zoo veel jaren vergast? | |
C. - De Pers.In de spoorhal-achtige feestzaal van de tentoonstelling te Brussel, waar in 1897 Godelieve werd opgevoerd, was de acoustiek zoo slecht, dat men op enkele plaatsen bepaald niets hoorde, en op andere niets dan tegen malkander inschreeuwende klanken vernam; op de meeste klonk in de ooren een onduidelijk ruischen der tonen, waarin rythmus en nuancen ondergingen. Eenige weken vóór de uitvoering, zei de bekende Poncelet, toen de eerste clarinettist van 't orkest: ‘Si la première de Godelive se fait à l'Exposition, c'est partie perdue.’ Men hoopte echter door een stampvolle zaal de acoustiek te verbeteren. De proef-uitvoeringen in den Munt- | |
[pagina 165]
| |
schouwburg waren overschoon. De beroemde Russische toondichter Glazounoff woonde een der orkest-repetitiën bij en riep geestdriftig uit dat hij nooit in zijn leven iets zoo schoons had gehoord. De dag van de uitvoering kwam. Zes duizend personen waren aanwezig Maar de acoustiek was slecht, zeer slecht.... Poncelet kreeg gelijk. De afgunst, de nijd en de partijhaat deden het overige. Godelieve werd in de pers door het slijk getrokken, zelfs door de katholieke Vlamingen, omdat het werk in 't Fransch werd uitgevoerd. Ja! maar waarom werd het in 't Fransch uitgevoerd?... Door een aantal invloedrijke personen werd in 1897 de gemeenteraad van Mechelen verzocht, een subsidie te verleenen tot een eerste uitvoering van Godelieve (in 't Vlaamsch natuurlijk), zooals in Oogst 1888 met Franciscus gebeurd was. Niet te doen! - De Fransche Concerts populaires van Brussel, die, lijk men weet, nooit in 't Vlaamsch zingen, vroegen de toelating, de eerste uitvoering van Godelieve op touw te zetten, en wel ter gelegenheid van de World's fair. Die vraag, bekend gemaakt, moest ze voor de Vlamingen geen spoorslag zijn? Vrienden van Tinel deden pogingen om elders een Vlaamsche uitvoering tot stand te brengen Alles te vergeefs! Geen Vlaamsche stad, geen genootschap, geen comiteit bood zich aan, wou zich de moeite en de kosten van een uitvoering getroosten! Wilde men de opvoering, men moest het voorstel van de Concerts populaires zich laten welgevallen, en het werk op de cosmopolitische tentoonstelling te Brussel in 't Fransch ten gehoore brengen. Tinel was zoo diep verontwaardigd over de verwijten, die men hem hieromtrent heeft gedaan, dat hij zich niet eens de moeite heeft willen geven, erop te antwoorden..... In 1901 kwam eindelijk het uur der vergelding. In eene bestuurszitting van Met Tijd en Vlijt, het aloude taal- en letterlievend studentengenootschap der Leuvensche Hoogeschool, werd een voorstel omtrent een uitvoering van Godelieve gedaan en met geestdrift door de bestuursleden ontvangen. De groote zwarigheden, vooral de onkosten aan zulk een feest verbonden, deden evenwel aan de uitvoerbaarheid twijfelen. Doch er vormde zich weldra een comiteitGa naar voetnoot(1) en de | |
[pagina 166]
| |
hoop ontlook de zaak tot een goed einde te brengen. Er werd nu besloten den geheelen inhoud der kas van 't genootschap voor deze gelegenheid ter beschikking te stellen, het Davidsfonds en de Regeering om subsidies te vragen. Dit geschiedde. Het Davidsfonds verleende een subsidie van 4000 fr., tot voorwaarde stellend, dat het feest zou gegeven worden op den dag der viering van zijn jubelfeest en dat het genootschap geenerlei verantwoordelijkheid zou moeten op zich nemen. De Regeering gaf eveneens een hulpgeld. Wegens den korten tijd die aan het Comiteit overbleef en aangezien de groote moeilijkheid der uitvoering van Godelieve, moesten de Koren en het Orkest uit Brussel komen. Een groot orgel werd door de firma Schyven ter beschikking gesteld, een machtig verhoog in de Bériotzaal gebouwd en alles in 't werk gesteld om de acoustiek der zaal te verbeteren. Dit gelukte opperbest. De zaal was proppensvol. En zoo konden de kosten der uitvoering, (ongeveer 22000 fr.) bijna geheel gedekt worden. Maar wat gebeurde er nu? De bestuurder van een groot liberaal dagblad te Brussel verklaarde ‘qu'un journal libéral qui se respecte ne peut faire de la propagande, même indirectement, en faveur d'une oeuvre catholique.’ Met roerende eendracht lieten de liberale dagbladen van Brussel de uitnoodiging van het Comiteit onbeantwoord. Het licht had de korenmaat verbrand waaronder men het in 1897 gezet had. Nu was het voorzichtiger eens ‘la conspiration du silence’ te beproeven. Gelukkig waren er onafhankelijke critici genoeg afgekomen, die den roem van onzen meester over geheel ons land verbreidden. De hooggeschatte toon- en letterkundige Polydore Daniëlsschrijft in De Onafhankelijke: ‘Wij weten dat er nog groote, Vlaamsche kunstfeesten zijn geweest. Maar - ontegensprekelijk! - het grootste, het verhevenste was dit van den 13n Juni te Leuven. | |
[pagina 167]
| |
Halen wij nog eenige zinsneden aan uit liberale bladen. Le Libéral van Leuven: ‘L'oeuvre est puissante, colorée, profondément sentie, merveilleusement écrite. C'est une oeuvre de pensée et d'âme. Elle est d'une variété très grande et d'une unité parfaite.’ L'Art moderne (Brussel): ‘Nous n'avons pas à découvrir ici les tendances ni les qualités de la belle et difficile Godelïeve de Tinel. Tinel est un de nos plus grands musiciens nationaux. Sa conviction, sa hauteur de pensée, l'entièreté de son caractère font de lui une belle personnalité d'art. Sa science est grande; il a beaucoup étudié et s'est formé au contact des meilleurs, En tous cas la parenté de Tinel est germanique. Le Matin (Antwerpen): ‘Sur ce poème, Edgar Tinel a écrit une musique d'une facture superbe, toujours distinguée, orchestrée et harmonisée avec une science musicale qui a fait l'admiration de tous les connaisseurs.’ Eindelijk en vooral het Journal des Débats van Parijs, waarin H. Fierens-Gevaert, de veelzijdig begaafde, door zijn bevoegde pen algemeen bekende kunstcriticus en fijne letterkundige beoordeelaar en stylist, schrijft: ‘Edgar Tinel est dans la force de l'âge; de tous les musiciens que je connais, il est l'un des plus actifs, des plus érudits. Son exaltation pour l'art et pour tout ce qui embellit la vie, le brio, la fougue de sa | |
[pagina 168]
| |
conversation, la pure ardeur de ses convictions catholiques lui valent, en Belgique, un respect et une admiration unanimes. Trois passions animent sa vie: sa foi chrétienne, son enthousiasme artistique, l'amour de la famille (il a toute une lignée de fils). Interrogez l'existence du grand Bach; vous y trouverez ces trois religions. | |
[pagina 169]
| |
Belangwekkend is voorzeker ook het oordeel, dat de bekende Duitsche muziekcritikus Julius Albert Jahn over Godelieve geveld heeft: ‘Die Aufführung von Godoleva hat uns die Bekanntschaft mit einem der grossten Tondichter aller Zeiten vermittelt. Tinel ist Romantiker, Dramatiker und Lyriker zugleich, und zu dem Universalen seiner Begabung gesellt sich Eigenart der Erfindung, sowie der Anwendung der musikalischen Mittel. Tinel beherrscht die grosse Form mit unumschiänkter Gewalt und sein technisches Können hat die äusserste Stufe des Möglichen erreicht, ohne je in Flachheiten der Orchestervirtuosität zu verfallen. Die höchste Kunstbegabung verbindet sich demnach bei Tinel mit höchstem Kunstkönnen, die Errungenschaften seines Fleisses und seiner strengen Selbstkritik stehen auf dem gleichen Niveau mit den hohen Gaben, die ihm die Natur verlieh. Tiefe der Empfindung und Grösse der Darstellung gehen in seinen Schöpfungen Hand in Hand mit der scheinbar grössten Leichtigkeit des Ausdrucks. Das echt religiose Gefühl, welches das ganze Werk durchweht, muss auch den härtesten Skepuker weich ums Herz machen und in Andacht gebannt halten. Der musikalische Werth des Werkes est ein so bedeutender, dass es gleich einem Bels im Meere den Brandungen des Zeitgeistes und der ihm unterworfenen Geschmücksveränderungen für immer Stand halten wird. | |
D. - De Uitvoering.Een puike uitvoering! Een uitgezocht orkest, de koren vol geestdrift, onder 's meesters leiding ten zege gevoerd, voortreffelijke solisten, een talrijk en opgetogen publiek, trillend van aandoening, een schoon versierde feestzaal met goede acoustiek. Dat zijn de kenmerken van den gedenkwaardigen feestdag van den 13n Juni 1901.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 170]
| |
Over de zaal schrijft de heer Vanden Eynde: ‘Welke zaal! Men ziet onmiddellijk dat het hier een groot nationaal feest geldt. Beneden en boven, in de arcaden tusschen de pijlers, golven rijkgeplooide roode behangsels; in de pijlers prijken nationale en Leuvensche vlaggen en schilden met den Leeuw of met eene gulden G; aan den plafond wimpelen veelkleurige oriflammen. Recht voor ons rijst, versierd met rood en witGa naar voetnoot(1) laken, met bloemen en palmboomen, de groote estrade met hare vijf verhoogsels; op het voorplan, in 't midden, het hooge gestoelte van Tinel, rechts de vier gulden harpen, links de zetels der solisten; in den grond prijkt, insgelijks schoon in 't rood en wit behangen, het groote orgel van Schyven en Cte, te Brussel. Het orkest der Concerts PopulairesGa naar voetnoot(3), samengesteld uit de beste spelers en leeraars van Brussel, waaraan eenige | |
[pagina 171]
| |
Leuvensche virtuosen toegevoegd waren, had reeds bij de groote repetitiën in de Grande Harmonie te Brussel, met zulke juistheid, zulke geestdrift en zulk gevoel het machtig gewrocht vertolkt, dat de uitvoering te Leuven schier onberispelijk moest zijn. Men voelde reeds bij de Ouverture, dat het orkest met gansch zijn ziel de lastige taak had opgenomen. Het koor, samengesteld uit den Choral mixte en een aantal leden van het koor der hofopera te Brussel, was wel voorbereid door den bekenden leeraar van Solfège en Koorzang aan het Brusselsch Conservatorium, Mr. L. Soubre, een Waal, die voor deze gelegenheid Vlaamsch geleerd had. Zonder de koren der Nederrijnsche Muziekfeesten te evenaren, die b.v. bij de uitvoering van Godelieve te Crefeld een machtiger indruk maakten, en ofschoon uit dilettanten bestaandeGa naar voetnoot(1), blijken gaven van uitstekende muziekale opleiding, moet het Brusselsch koor voor zijn correctheid en buigzaamheid geprezen worden. Ook de uitspraak was zeer goed. Jammer genoeg dat eenigen onder hen niet vrij waren van het afgrijselijke bibberen (chevroteeren), dat in ons land eene school geworden is. Gelukkig was geen der zes solisten door deze plaag aangetast! | |
E. - De Solisten.Anton Averkamp schrijft daarover en wij zijn van dezelfde gedachte: ‘Ik moet zeggen, een goede genius heeft het Godelievecomiteit te Leuven den weg gewezen bij de keuze der solisten die de hoofdfiguren uitvoerden. Het is ondenkbaar zich deze rollen, ieder in hun eigen karakter, beter vertolkt voor te stellen. Het is alsof het talent dezer artisten Tinel voor den geest gezweefd heeft bij het scheppen van zijn werk.’ Mevrouw Aleidis Noordewier-Reddingius, uit Amsterdam, heeft eene ideaal schoone, eene hemelsche sopraan-stem, klaar als bergkristal, de schoonste stem die wij ooit hoorden. Voor de reine, ingetogene, engelachtige Godelieve is haar orgaan en haar bescheiden voorkomen als gemaakt en zij heeft zich in deze rol grooten roem verworven. Er | |
[pagina 172]
| |
lag iets bovenaardsch in haren zang bij de laatste woorden der Heilige: ‘Mij is de dood geen hinderlaag.’ Er liep eene trilling door het publiek. Niemand durfde in de handen klappen, en in menig oog pinkelde een traan. Van 1886 tot 1890 bezocht Mevr. Noordewier-Reddingius het conservatorium te Amsterdam, waar zij zang studeerde onder de leiding van Messchaert. In 1893 getrouwd met Dr. Noordewier, zingt zij sedert 8-9 jaren de sopraansoli in de voornaamste plaatsen van Duitschland en van haar vaderland; nog onlangs te Amsterdam (April) in de Matthäus-Passion, te Keulen (Mei) op de drie concerten van het Nederrijnsch Muziekfeest, te Heidelberg (Juni) op de vijf uitvoeringen van den Algemeenen Duitschen Toondichtersbond. Te Brussel, Luik en Aken, zong zij de sopraanpartij der Missa Solemnis van Beethoven. Vroeger was zij de eerste sopraan van het a cappella-koor van Daniel de Lange en later in het beroemde Nederlandsch Vokaalkwartet (met Messchaert, Rogmans, Jufvr. Loman) dat in alle groote steden van Europa lauweren verwierf.
Mr. Jos. M. Orelio, de eerste baryton van den Koninkl. Schouwburg te Amsterdam, heeft Tinel reeds in 1892 in de baryton-rollen van Franciscus zoo buitengewoon voldaan, dat men geen betere keuze kon doen voor de rol van Bertholf, die voor hem geschreven schijnt te zijn. Met een takt die den ontwikkelden man verraadt, heeft hij het karakter van Bertholf gevat en altijd met de ware kleuren uitgedrukt. Zijn machtig orgaan vervulde de geheele zaal en 't was een waar genoegen hem, den door en door muzikalen zanger, zoo vast in zijn schoenen te zien staan. Wellicht zal het den uitstekenden acteur moeilijk gevallen zijn, zich van gebarenspel te onthouden. Evenals M. Seguin in 't jaar 1897Ga naar voetnoot(1) drukte hij zijn spijt uit, de zoo dankbare rol niet op het tooneel te kunnen vertolken. Orelio is van zuidelijke afkomst; zijn grootvader was een Italiaan, zijn moeder een Parisienne. Hij werd geboren te 's Hertogenbosch, in 1854, en zong dikwijls in de cathedraal, waar zijne schoone sopraanstem van koorknaap ophef maakte. | |
[pagina t.o. 172]
| |
H. FELTESSE-OCSOMBRE.
TILLY-KOENEN.
J.M. ORELIO.
A. NOORDEWIER-REDDINGIUS.
L. BICQUET.
ALB. DE JONGHE.
| |
[pagina 173]
| |
Onderwijzer geworden zijnde, zong hij in 1875 in een groot concert, en de bekende zangeres Mina Gips was zoo voldaan over zijne stem dat zij zich aanbood den jongen onderwijzer zangles te geven. Orelio kon weldra het onderwijzersambt vaarwel zeggen; hij werd leeraar van zang benoemd aan de muziekschool te Utrecht. Hij volmaakte zich nog te Parijs en werd in 1886 verbonden aan den Koninklijken Schouwburg te Amsterdam. Deze liet zijn gevierden zanger sinds dien niet schieten. Hij moest de hem aangeboden plaats van leeraar van zang aan het Conservatorium te Luik weigeren, tenzij voor buitengewone opvoeringen en concerten te Luik, Aken, Keulen, Francfort, Strassburg, Mainz, Darmstadt, Bazel, Lausanne, Kiel, Moscoua, St-Petersburg, enz. Het repertorium van Orelio bestaat uit meer dan 80 Nederlandsche, Fransche en Duitsche rollen. Hij is een ontwikkeld man en een kunstenaar in den meest uitgebreiden zin van het woord. De Nederlandsche dagbladen luiden eenstemmig over hem en schrijver het telkens weer: dat hij een meesterzanger is. Dat hebben wij te Leuven ook ondervonden.
Mej. Tilly Koenen uit 's Gravenhage is nog zeer jong, maar heeft reeds eene groote vermaardheid verworven in Duitschland en Engeland. Hare vertolking der ondankbare rollen van de wraakzuchtige Iselinde en de hartstochtelijke Riprim getuigt van grooten dramatischen aanleg. Zij heeft in hare rollen de scherpe tegenstelling met het karakter van Godelieve opperbest doen uitkomen. Zij bezit daarenboven het ware alt-timbre, dat tegenwoordig zoo zeldzaam is, en sedert den dood der beroemde Hermine Spies hebben wij geen stem gehoord, die de hare evenaart. Een prachtig, warm, kleur- en klankrijk orgaan! De talentvolle zangeres weet op buitengewone wijze duidelijkheid aan welluidendheid te paren, zoo dat men bij hare voordracht geen tekstboek noodig heeft. Tilly is geboren in Oost-Indië, op Java, waar haar vader regimentskommandeur was. Op achtjarigen leeftijd werd het kind naar Holland gebracht, naar de muziekschool gezonden en verwierf op 18 jarigen leeftijd het Eerediploom voor piano op het Conservatorium te 's Gravenhage en twee jaar later hetzelfde diploom voor den zang. Zij moest onmiddellijk groote concertreizen in Duitschland en Engeland ondernemen en | |
[pagina 174]
| |
werd overal even gunstig onthaald. Ook zij zong op het Sinxen-Muziekfeest te Keulen. Cosima Wagner wilde haar dit jaar te Bayreuth doen optreden, maar de begaafde kunstenares verkiest uitsluitend zich in de concertzaal te doen hooren. Tilly Koenen teekent en schildert ook met talent. Haar lieftallig karakter en natuurlijk wezen neemt iedereen voor haar in.
Mevrouw Hélène Feltesse-Ocsombre, die reeds in 1897 in de rol van Elsa eenen welverdienden bijval verwierf, heeft ook nu ten zeerste voldaan. Een schoone stem, veel gevoel en eene onfaalbare zekerheid van toon en maat zijn haar eigen. Sedert Mei is zij aan den Koninklijken Muntschouwburg te Brussel verbonden. Een Walin van geboorte, bestudeerde zij grondig de Vlaamsche taal en wij moeten haar zuivere en aangename uitspraak roemen. Reeds herhaaldelijk heeft zij te Antwerpen (in 't Fransch), te Gent op het concert van den Liederkrans (in 't Vlaamsch) en te Oostende fragmenten uit Godelieve gezongen.
M.L. Bicquet, uit Leuven, die de drie kleine rollen van Heinfried, Hakka en Radbod vervulde, werd natuurlijk min of meer in de schaduw gesteld door de overgroote stem van Mr. Orelio, maar zijn voordracht is vol vuur en overtuiging. Zijn stem zal zich door de studie ook nog zeer ontwikkelen.
Mr. Alb. De Jonghe, van Brugge, die aldaar in Februari en April 1901 het tenor-solo van Tinel's Kollebloemen zong en daarmede 's meesters volle tevredenheid verwierf, heeft een kloeke, zuivere stem en zekere voordracht, die voor de rollen van Graaf Eustaas, van den Opperknecht, van Herman en Wolfhart zeer geschikt was.
Nu geven wij het woord nog eens aan den heer Joz. Vanden Eynde: ‘Dank aan de krachtige samenwerking van orkest, koor en solisten heeft Godelieve eenen luisterrijken bijval genoten. Professor Alberdingk Thijm was voorzeker de welsprekende tolk van gansch het publiek toen hij, onder een donder van toejuichingen, aan Tinel den gulden palmtak aanbood. | |
[pagina 175]
| |
Toen na het slotkoor het in de zaal een orkaan van handgeklap en bravo's en hourrah's was, terwijl de dames solisten en de dames van 't orkest eenen regen van bloemen naar Tinel wierpen; toen de Meester het publiek groette, met eenen blik waarin men scheen te lezen: Ik dank U, niet voor uwe toejuichingen, maar omdat gij mijn werk begrepen hebt, omdat uw hart het mijne gevoeld heeft; toen daarna hij zelf zijne zangers en zijn orkest toejuichte, was 't een aandoenlijk oogenblik, en er pinkelde een traan in menig gevoelig oog. 't Was ook geen wonder dat Tinel, toen hij op straat kwam, door honderden studenten omringd en onder geestdriftig geroep door de straten begeleid werd. Mochte die hulde der katholieke ontwikkelde jeugd, dier mannen van morgen, den Meester eene waarborg zijn van zijnen toekomstigen roem!’
Eenige oogenblikken nadien zond Tinel zijnen gulden palmtak als geschenk aan de kleine kapel der Paters Capucienen.
Edgar Tinel is een kunstenaar bij Gods genade, geschapen om het Ideaal aan de kinderen der menschen te verkondigen. Wij roepen hem de woorden toe, die de Armen van Ghistel aan Godelieve richten: ‘God geve u 't loon! Wij kunnen slechts u danken
Met woordenklank, onmachtig, koud!
Maar in ons hart zal nooit erkentnis wanken:
Onze eenge bede is uw behoud!’
Laat ons sluiten met de woorden van A.M. over Tinel in Onze Tijd (13 Juli 1901). ‘Eere zij den koning der moderne toonkunst!’ |
|