| |
| |
| |
| |
Boekennieuws.
Commentarius in Evangelium secundum Matthaeum, auctore F.C. Ceulemans S. Theol. Doct., Eccl. Metrop. Mechl. can. hon. S. Script. in Semin. prof. (Editio secunda). Mechliniae. H. Dessain.
Commentarius in Evangelium secundum Marcum et in Evangelium secundum Lucam, auctore F.C. Ceulemans, etc. Mechliniae, H. Dessain
Commentarius in Evangelium secundum Joannem cui succedit synopsis chronologica quatuor Evangeliorum auctore F.C. Ceulemans, etc. Mechliniae, H. Dessain.
De hoofdzaak in de godgeleerdheid, haar allerdiepste grondslag is de kennis der H. Schrift, welke met de overlevering de voornaamste bron der goddelijke openbaring vormt.
Deze kennis echter is uit den aard der zaak zoo uitgebreid, zoo veelomvattend, dat zelfs een gedeelte om volmaakt te zijn, de krachten en den tijd van een menschenleven vordert. Men denke aan de inleidende en hulpwetenschappen der exegese, welke de historie, de geographie, de oudheidkunde, de zeden, gebruiken, wetten en talen der Oostersche volken, de leer der ingeving, de waarde der vertalingen, de uitlegging der H. Vaders tot voorwerp hebben. Daarnevens moet in eene bijzondere inleiding, van ieder boek de schrijver, de ouderdom, de geloofwaardigheid, de authentie, de plaats waar, de tijd wanneer en de taal waarin het geschreven werd, het doel, het karakter, de ongeschonden overlevering onderzocht worden.
Eindelijk kunnen de exegese en hermeneutica aan het woord komen, om door toepassing der genoemde hulpmiddelen Gods geschreven woord zooveel mogelijk te verklaren en op te helderen. Wie dit alles overweegt en rekening houdt met de gelukkige of ongelukkige vruchtbaarheid der protestanten op dit gebied, zal zich niet verwonderen over het onoverzienbaar getal van schriften, welke ons hier te kust en te keur ten dienste staan.
Maar de keus heeft haar eigenaardig bezwaar omdat niet ieder boek aan de behoeften en wenschen van ieder lezer voldoet; het eene te breedvoerig, het andere te bondig; het eene te wetenschappelijk, het andere te eenvoudig is; het eene te veel, het andere te weinig waarde hecht aan de vindingen der jongeren; het eene zich te uitsluitend om den letterlijken zin, het andere te min om dien zin bekommert.
Een gids is bijgevolg onmisbaar en de beste gids zal wel de leeraar zijn, met het onderwijs in de H. Schrift belast. Wij zien daarom met genoegen dat de leeraars van het Seminarie hunne lessen in het licht geven zoowel te Brugge, als te Doornik, Gent en Mechelen.
Bovenstaand werk van den professor te Mechelen, geschreven ten gebruike van de studenten in het Seminarie en andere priesters, die over weinig tijd tot bijbelstudie beschikken, beantwoordt mijns dunkens aan zijn doel.
| |
| |
Het geeft eene korte, maar voldoende verklaring van den tekst van het Evangelie; vermijdt alle langdradige verhandeling over de historische waarde en den schrijver der H. Schriften; onderzoekt te rechter uur de tekstwoorden op kritische wijze; plaatst den logischen en geschiedkundigen samenhang der kapittels en versen met de grootste zorg in het helderste licht; laat de kracht der zoogenaamde klassieke teksten volkomen begrijpen en handhaaft deze tegen afwijkende verklaringen; hier en daar wordt eene voor de hand liggende praktische les of vermaning met het verklaren der woorden verbonden.
Leerrijke Scholia op het einde der hoofdstukken behandelen het een of ander belangrijk dogmatisch of historisch punt. Men vergelijke Matth. VIII, XII, XIII, XVIII, XIX enz. Marc. IX, Luc. VII, XXIV, XXII enz. Joa. II, VI, X enz.
Het chronologisch overzicht der vier Evangeliën zal velen welkom zijn, en goede diensten bewijzen.
Tot bijzonderheden af te dalen om ons oordeel te staven verbiedt de plaatsruimte; eenige algemeene beschouwingen kunnen volstaan.
Orthodox is de commentaar in leer. De schrijver sluit zich gewoonlijk aan bij de beroemde katholieke exegeten en geeft ons de bloem van hunne verklaringen. In betwiste vragen alvorens zijn gevoelen mede te deelen, wikt en weegt hij met scherpzinnige kritiek de beiderzijds aangevoerde argumenten.
De verkeerde en eigendunkelijke verklaringen van Luther en Calvyn verdwijnen als nevel voor de zonnestralen, terwijl de katholieke leer in volle overeenstemming met Gods geschreven woord wordt voorgesteld. Overal vindt de lezer het dogma nauwkeurig toegelicht en met klemmende bewijzen gestaafd, en komt tot de overtuiging dat het Concilie van Trente, bij het bepalen der geloofswaarheden, met recht zich op de H. Schrift beroept, en ons den waren zin der woorden open legt.
De schrijver breekt niet lichtvaardig met de oude tradities, en blijft getrouw aan het beginsel dat als eerste kernbron der H. Schrift, de overeenstemmende leer der Kerk beschouwt. Deze methode, door den Paus in zijne Encycliek over de Schriftuur wederom ingescherpt, belet hem niet ook op wetenschappelijke wijze zijne verklaringen te betoogen; integendeel meestal wordt het gevoelen der Kerkvaders kritisch gerechtvaardigd en waar dit bewijs ontbreekt, niet het gezag der H. Vaders betwijfeld, maar ons gebrek aan de noodige kennis aangetoond.
Ook verbiedt de katholieke leer geenszins met onbevangen blik de uitkomsten der nieuwere wetenschap gade te slaan, en aan haar eenig licht te ontleenen. Want even als op dogmatisch gebied de ketters huns ondanks bijdragen tot opheldering en bevestiging der waarherd, zoo strekken op het gebied der exegese, de ontkenningen en onzinnige hypothesen der rationalisten zijdelings tot voordeel der ware Schrifiverklaring, en geven den katholieken de gelegenheid den vijand met zijne eigene wapenen te bestrijden.
Om een twijfel op te lossen of den dieperen zin van een woord te achterhalen, neemt de schrijver soms den oorspronkelijken tekst als lichtbron ter hand, zonder daarom echter altijd de voorkeur te geven aan den grondtekst boven de lezing der Vulgata. Deze meening, steunt niet alleen op godsdienstige gronden, maar ook op kritische redenen, door de wetenschap gewettigd.
In korte woorden, het werk van Dr. Ceulemans, zonder nieuwe gezichtspunten te openen, of over onopgeloste problemen meuw licht te spreiden, zal met vrucht gebruikt en geraadpleegd worden. De lezer zal bij middel der doorloopende aanteekeningen den letterlijken zin van de
| |
| |
Evangelie's in zijne volle waarde begrijpen; de groote moeilijkheid van den samenhang zooveel mogelijk opgeruimd vinden; zijne katholieke overtuiging versterken; en uit deze onuitputtelijke bron kostbare lessen putten voor zijn eigen volmaaktheid en het onderricht der hem toevertrouwde zielen.
Deze kennis zal hem in staat stellen andere geleerde werken op te slaan, om de verkregen kennis dieper te doorgronden. Daarom ware het misschien nuttig geweest, indien de schrijver hem de keus gemakkelijk had gemaakt met eene van enkele kritische bemerkingen voorziene lijst der beste orthodoxe of heterodoxe bionnen. Eenigermate werden op deze wijze de studenten op de hoogte gebracht van den rijkdom der bijbelsche literatuur en wetenschap.
Gaarne brengen wij hulde aan den stijl van den commentaar. Hij is helder, bondig en duidelijk. De paraphrase of omschrijving ontwikkelt den zin van den tekst, zonder door lange tusschenvoegsels de aandacht van den lezer af te leiden of te hinderen. Er is, om zoo te spreken geen woord te veel noch te weinig, de hoofdzaak wordt klaar en duidelijk voorgesteld.
Ook de redeneering toont den kundigen leeraar, gewoon het syllogisme te hanteeren, die in korte woorden zijne conclusie voldingend betoogt of eene opwerping afwijst.
Wie zich op bijbelstudie toelegt en dit werk leest, zal zich gelukwenschen katholiek en kind van de H. Kerk te wezen, vooral wanneer hij hetzelve vergelijkt met de talrijke schriften der ongeloovige geleerden, in welke de moderne kritiek haar zegepraal viert. Zij heeft van de heilige Boeken, in naam der wetenschap, gewone, menschelijke schriften gemaakt. Het oude Testament, ver van onder de ingeving van den H. Geest geschreven te zijn, werd vervaardigd door baatzuchtige joden, die uit allerlei bedoelingen, ook vrome, hun eigen werk, als Gods openbaring voorstelden en der goede gemeente wisten op te dringen. Daarom worden alle bovennatuurlijke feiten als onmogelijk en verzonnen fabels geweerd, want het bovennatuurlijke strijdt met de beginselen der nieuwe wetenschap.
Tevens moeten de H. Boeken voor de evolutie-theorie getuigen en pleiten. De kapittels en versen worden zoo lang onder elkander gehaspeld, tot dat eindelijk blijkt dat de joden even als andere volken, van alle openbaring verstoken, allengskens uit het fetisjisme en de afgoderij tot meer zuivere gedachten kwamen.
Ziedaar het werk der moderne afbrekende kritiek over het oude Testament.
Dezelfde kritiek rangschikt het nieuwe Testament onder de producten der ‘oudchristelijke letterkunde’ en aarzelt niet het Evangelie van den H. Matthaeus een ‘document van legendairen aaid’ te noemen en eenige van zijne deelen als ‘hellenistisch’, ‘na-apostolisch’ of als ‘inschuifsels’ te bestempelen. Ook uit deze boekenverzameling, door alle Christenen als Godswoord erkend, wordt God en zijne openbaring uitgesloten en verbannen.
Men zal Dr. Ceulemans niet verwijten met de moderne exegeten van het Nieuw Testament te heulen. Maar het eenvoudig doodzwijgen van hunne werken en opwerpingen kan nadeelige gevolgen hebben. Vermijden wij zelfs den schijn van het licht te schuwen en hen niet onder de oogen te duiven zien. Wij behoeven geen tittel of jota van onze beginselen prijs te geven.
Gaarne hadden wij derhalve af en toe eene aanhaling en wederlegging van een gevierden modernen schrijver ontmoet, om aan te toonen met welke zwakke wapenen de hedendaagsche geleerden de aloude overlevering omtrent den ouderdom en de afkomst der H. Boeken trachten te logenstraffen.
| |
| |
Dit zoude ook den studenten ten goede komen, die soms bij het verlaten van het Seminarie, van verbazing groote oogen opzetten, wanneer zij hooren gewagen van mannen, wier namen op het gebied der exegese wereldberoemd of berucht zijn geworden.
Roermond.
Dr. A. Dupont.
De Eigendom volgens het goddelijk en volgens het menschelijk recht door Fr. Drijvers, pr. Werchter, Drukkerij Prud. Drijvers en Zoon, 1901. Prijs: 2 fr.
Het is onbetwistbaar dat de studie van het natuurrecht toegepast op de volks- en staathuishoudkunde steeds meer en meer noodzakelijk wordt voor allen, die of wel uit plicht en beroep, of uit belangstelling zich met maatschappelijke vragen bezig houden. Deze problemen van den dag, hoewel hoofdzakelijk van godsdienstigen aard, kunnen onmogelijk tot eene voldoende oplossing gebracht worden zonder eene grondige beschouwing van de economische verschijnselen en wetten, waarmede zij in het innigst verband staan.
Dat deze kennis onder de ontwikkelde standen algemeen is, en vooral bij de priesters, van huis uit de ware voorlichters en leidsmannen van het volk, niets te wenschen overlaat, zal niemand beweren, te meer omdat zij op wetenschappelijke gronden dient te berusten.
De geschiedenis verstrekt ons inlichtingen omtrent verschijnselen en feiten, omtrent de verschillende stelsels, scholen en meesters, omtrent thans bestaande en vroegere instellingen, maar zonder het licht der wetenschap zullen wij nooit de oorzaken, de wetten, het onderling verband der waargenomen feiten en toestanden ontdekken, wij zullen voor onoplosbare raadsels staan en in het duister ronddwalen.
Op dit gebied der wetenschap nu zijn wij waarlijk arm aan goede in de moedertaal volgens katholieke beginselen geschreven werken; zelden kunnen wij desgevraagd aan gegadigden een leer- of handboek als wegwijzer en veiligen gids aanbieden. Gaarne willen wij daarom bovenstaand werkje aanbevelen, dat naar onze bescheiden meening in eene dringende behoefte eenigzins voorziet.
In tegenstelling met zoo vele, soms zeer gevierde pennevruchten van onzen tijd, geeft het boek van den Eerw. heer Drijvers meer dan de titel belooft, wijl hetzelve den eigendom in al zijne betrekkingen met den enkelen mensch, de maatschappij en den Staat in het licht van het natuurrecht beschouwt, en derhalve niet alleen feiten, misbruiken, wanverhoudingen, voorgestelde hervormingen, opspoort, maar ook door hunne oorzaken verklaart, goedkeurt of veroordeelt.
‘Tegen het overdreven en onmenschelijk individualisme in te werken, zegt de schrijver, den persoonlijkeu eigendom tot zijne bestemming terug te brengen, hem tot een algemeene bron van welzijn voor de menschen te herscheppen, dat is de grootsche, maar helaas! lastige taak der huidige volkshuishoudkunde.’
Dat het boek eene belangrijke bijdrage levert tot het vervullen van deze taak blijkt vooreerst uit den inhoud.
Het eerste deel bevat drie hoofdstukken. Het eerste bewijst het eigendomsrecht uit de behoeften der menschelijke natuur, en uit het recht dat de mensch heeft op de vruchten van zijn werk. Het tweede hoofdstuk onderzoekt of het eigendomsrecht onbeperkt is. Het derde bespreekt het overmaken van het eigendomsrecht (bl. 50).
Het tweede deel beschouwt den eigendom volgens het menschelijk recht (bl. 50-250). In het elfde hoofdstuk worden de volgende hervormingen in verband met het eigendomsrecht behandeld. Deelneming in de
| |
| |
winst. Vakvereenigingen. Behoud der Middelstanden. Kamp tegen de Joderij. Hulpmiddelen tegen de werkeloosheid. Geen Maltusianisme. Beperking van vrouwen- en kinderarbeid. Beroepsscholen. Liefdadigheid onder vorm van werk. Openbare liefdadigherd. Belastingen.
Deze opsomming zal den lezer overtuigen dat wij de waarde van het boek niet overschatten, wanneer wij het allen aanbevelen welke met kennis van zaken willen spreken en redeneeren over zeer belangrijke vragen van den dag. Gaarne zouden wij het in de handen zien van sociologen, advocaten, ontwikkelde nijveraars en ondernemers, van priesters en bestuurders van arbeidersvereenigingen, van couranten en boekenschrijvers.
Wij gelooven de gedachte van den Eerw. schrijver weer te geven, wanneer wij zeggen dat de eerste rechtstitel van den eigendom niet uitsluitend op het werk, maar op de werkelijke bezitneming van een goed zonder eigenaar berust.
Of het bewijs getrokken uit het voortbestaan van het moreele wezen (de familie) de overname van den eigendom na den dood genoegzaam wettigt, schijnt mij aan twijfel onderhevig. Men leze met aandacht de samenspraak over de beperking van den eigendom (bl. 36). Zij toont zonneklaar dat de schrijver de kunst verstaat en het niet alledaagsche talent bezit afgetrokkene en philosophische waarheden helder en bondig voor te stellen, en aan ieder, die een weinig nadenkt aan het verstand te brengen; zijne taal is zuiver, doorzichtig en in den goeden zin populair, zijn betoogtrant zonder groote inspanning verstaanbaar, waartoe voorbeelden en vergelijkingen uit het dagelijksch leven getrokken niet weinig bijdragen.
Wijselijk volgt hij het voetspoor der Encycliek Rerum novarum, waarin Leo XIII niet alleen het bestaan en den aard van het eigendomsrecht bewijst en verklaart, maar ook eenige doelmatige verbeteringen en hervormingen aanwijst, bestemd om misbruiken uit den weg te ruimen en den werkman een passend bestaan te verschaffen.
Het hoofdstuk over ‘eenige maatschappelijke hervormingen’ heeft het groot verdienst den gulden middenweg te houden tusschen het overdreven individualisme en de buitensporige eischen van het socialisme, de vrijheid en het recht van den arbeid met het toezicht en de tusschenkomst van den Staat in overeenstemming te brengen. Niemand zal den Eerw. schrijver van overdrijving beschuldigen, zijne ontworpen hervormingen theoretisch gewettigd, zijn tevens vatbaar voor uitvoering.
In onze dagen schijnt men meer geneigd de zorg en tusschenkomst van den Staat te vermeerderen dan te besnoeren. Gaarne zoude men hem zien optreden als algemeenen voedstervader, leermeester, aalmoezenter, als geneesheer van alle maatschappelijke kwalen. Dit is echter eene noodlottige dwaling, in de Encycliek Rerum novarum duidelijk wêerlegd.
De pauselijke Leeraar wijst de rechten en plichten van den Staat nauwkeurig aan. Om de beperking der particuliere vrijheid door de tusschenkomst van het openbaar gezag te wettigen vordert hij de volgende voorwaarden: een bestaand of dreigend gevaar niet van een privaat persoon (behalve in het geval van eene zware schending der commutatieve gerechtigheid) maar van de gemeenschap; het kwaad moet op eene andere wijze niet kunnen genezen of verhinderd worden; men ga niet verder dan noodig is om de kwaal te heelen of het gevaar te verwijderen.
Men verlieze niet uit het oog dat de bemoeringen van het Staatsbestuur omtrent de nijverheid de voortbrenging hinderen en belemmeren. Voorschriften over de wijze van bearbeiding, toezicht over deze ter verzekering van de belangen der schatkist, toezicht bij het afleveren van voortbrengselen ter garantie of keuring van het artikel, al deze reglementen en bepalingen zijn schadelijk aan de vrije mededinging, bron van welvaart en
| |
| |
noodzakelijke verbeteringen. Vaak is deze tusschenkomst gewettigd als maatregel van algemeene veiligheid, gezondheid en orde.
Ook denken wij dat de Staat in private ondernemingen onmogelijk zijne macht kan gebruiken om het dagloon der werklieden te bepalen, want deze tusschenkomst zal altijd schadelijk voor den werkman zijn. Met vrucht daarentegen zal hij het welzijn der werkende klasse ter harte nemen met te zorgen voor den natuurlijken prijs der eerste levensmiddelen, voor doelmatige gezondheidspolitie, voor bevordering van industrieel onderwijs, ambachtsscholen enz.
Uit al deze beschouwingen zal de lezer tot de overtuiging komen dat bij de oplossing der maatschappelijke vragen, men niet alleen met de economische wetten, maar ook met godsdienst en zedenwet moet rekening houden, dat de rechtvaardigheid zonder de naastenliefde onmachtig is de geslagen wonden te heelen, en dat daarom aan werklieden er werkgevers met hunne rechten ook hunne plichten van liefde en onderlingen bijstand niet genoeg kunnen ingescherpt worden.
Wij wenschen ten slotte dat het belangrijk boek talrijke lezers vinde, en nog meer dat de door den Eerw. schrijver aangewezen hervormingen zoodra mogelijk tot stand komen.
Roermond.
Dr A. Dupont.
Le Plan Divin de l'Univers. - Entretiens entre un savant naturaliste et un théologien, par le Père Schouppe, S.J.
Een boek, ons toegekomen uit het verre Oosten, uit de Himalayas. Daar immers werkt nu de 78 jarige Jezuïet, P. Schouppe, aan de opleiding van priesters voor de Bengaalsche christenheid.
Hij zit daar op eene hoogte van 5500 meters. zegt het voorwoord. Geen wonder dat hij de wereld van zeer hoog beschouwt. Hij ontwikkelt ons het plan van God aangaande de menschheid: plan beoogende de stichting van een gansch volmaakt koninkrijk, waarin een ontelbaar getal heiligen rond den troon van den Allerheiligste zouden geschaard wezen. Gods eerste plan was, heel de menschheid daar in op te nemen; maar de zonde van Adam stoorde dit grootsch ontwerp. God echter liet zijn opzet niet varen. Hij stuurde zijnen eenigen Zoon om te redden wat verloren was; en dank aan diens lijden worden al degenen die God als koning willen erkennen, opgenomen tot zijn koninkrijk, dat nu nog maar in opbouw is en slechts op het einde der eeuwen zal voltooid zijn.
Eene groote apologetische weerde zullen wij aan het boek niet toekennen; want de opgevoerde naturalist is veel inschikkelijker dan het de ongeloovigen gewoonlijk zijn. Doch de beschouwingen van Pater Schouppe zullen aan den rechtgeloovige beter de eenheid en de grootbeid van God's werken doen bewonderen.
F.
Dertig geestelijke liederen van Guido Gezelle, op oude en nieuwe zangwyzen geschikt en met orgelspel versierd door Remi Ghesquiere.
Nutteloos is het den lof uit te spreken van Guido Gezelle's veerdigheid in het dichten van geestelijke liederen. Maar nu dat een dertigtal dezer gezangen door een toonkundige vol aanleg, Remi Ghesquiere, zijn getoonzet geworden en heruitgegeven, zij het toegelaten dezen geluk te wenschen over zijne goedgeslaagde poging.
Zijne zangen zijn zacht, welluidend, eenvoudig, in gemakkelijke rythmen geschreven. Het Vlaamsche volk zal ze geerne hooren, en even geerne zingen; eene eigen Vlaamsche ziel zit er immers in, en
| |
| |
ieder vakman zal de stille en ingrijpende oude-Vlaamsche melodieën er uit hooren tegenklinken.
Of nu het oude Uitwijkelingslied en de oude Harba lorifa goed op het geestelijk lied passen, valt te betwijfelen.
't Was eene goede gedachte het meêspel bij de zangen te schrijven. Het maakt met den zang dikwijls een volledig koor, en maakt hem dus te kloeker. Wij weten ten anderen hoe een lied zonder meêspel geschreven door onkundigen dikwijls wordt geradbraakt. 't Weze nochtans bemerkt dat het meêspel soms wat zwaar valt, daar waar enkel een stemme te geleiden is.
De noteering in cijfermuziek zal ook zeer nuttig zijn, daar zij in menige scholen onderwezen wordt.
Wij wenschen dat deze zangen in geestelijke vergaderingen overal mogen ingang vinden; ze zijn het overweerd.
De uitgave zonder muziek kost voor 1 afdruk, fr. 0,12; met Cijfermuziek, voor 1 afdruk, fr. 0,40; met meêspel (accompagnement) voor 1 afdruk, fr. 1,25; en is te bekomen bij den toondichter Remi Ghesquiere, orgelist en Bestuurder der muziekschool, te Gheluwe (W. Vl.).
Die kunst zu leben, von Fr. Albert Maria Weisz. Ord. Praed. Zweite, unveranderte Auflage. Freiburg in Breisgau, Herdersche Verlagshandlung. 12o (XVI u. 542 S.) mk. 3; in eleg. Leinenband M. 4.
Harmonische ontwikkeling aller krachten, in overeenstemming met het doeleinde van den Schepper, dit is voor P. Weisz: leven.
Deze ontwikkeling met vaste hand in de werkelijkheid overbrengen, dit noemt de schrijver eene kunst. Vandaar de titel: Die kunst zu leben.
Met krachtige verzen wordt het werk ingeleid:
‘... Wer buhlt um Gunst bei jung und alt,
Der singe von der Liebe Glut
Und von der Schönheit Allgewalt
Und spreche heilig Fleisch und Blut.
Ich singe blosz, was jeder spurt
Weil's jeder an sich selbst erlebt
Und wes sein Herz ihn überführt,
Wenngleich das Wort am Gaumen klebt,
Das alte Lied vom stolzen Geist,
Vom schwachem Flersch, das Lied, wie leicht
Die falsche Zuversicht entgleist,
Wie schwer der Mensch sein Ziel erreicht...’
Dit doel des menschen wordt bij het begin en het einde van het boek besproken. Het doel is immers het eerste in de opvatting, in het bereik het laatste. I. De kunst, met doelbewustzijn te leven.... XVIII. De kunst, voor de eeuwigheid te leven; dit laatste hoofdstuk sluit met een heerlijk ‘Siegeslied der Verklärten’, een triomfzang der uitverkorenen.
Tusschen deze hoofdstukken komen, II. De kunst, een nieuw leven te leven. - III. De kunst, naar 's menschen waardigheid te leven. - IV. De kunst, gezond te leven. - V. De kunst, als wel opgevoed te leven. - VI. De kunst, karaktervol te leven. - VII. De kunst, innerlijk te lever. - VIII. De kunst, natuurlijk te leven. - IX. De kunst, bovennatuurlijk te leven. - X. De kunst, bedrijvig te leven. - XI. De kunst, naar kunst te leven. - XII. De kunst, kloekmoedig te leven. - XIII.
| |
| |
De kunst, met de menschen te leven. - XIV. De kunst, in de wereld te leven. - XV. De kunst, met den tijd te leven. - XVI. De kunst, met de natuur te leven. - XVII. De kunst, gelukkig te leven.
Het laatste gedicht van het werk, ‘Der Berg Gottes’ is een terugblik op de niet altijd met rozen bestrooide baan waar langs ons de schrijver tot het toppunt des levens heeft gevoerd, en vat de gegevene leer nog eens samen in de 4 laatste regels:
‘Des Lebens Kunst ist bald erfaszt,
Es braucht nicht Regeln viele -
Wer an das Kieuz des Herrn sich paszt,
Den trägt es selbst zum Ziele.’
‘Tabitha, een kunstenaarsleven in 't klein,’ eene levensschets der vrome moeder van den schrijver, is als aanhangsel bijgevoegd.
Een zekere leiddraad tot de volkomenheid in de kunst des levens, dat is het laatste werk van P. Weisz.
Het is de tegenhanger zijner ‘Lebensweisheit in der Tasche’, waarvan de 8ste uitgave aan het licht kwam, en die in het Fransch is overgezet geworden onder den titel, ‘Sagesse Pratique’.
Dezelfde wijze van bewerking: korte opstellen in proza, waar gedichtjes, tintelend soms van vuur en leven, zijn tusschen gevlochten.
Hetzelfde karakter: hooge ernst, die nu en dan door een lichte streep ironie verhelderd, of door een gulle scherts getemperd wordt.
Beide verschillen in de behandelde stof, maar verschillen even als theorie en praxis verschillen. In de Lebensweisheit heeft de schrijver bij voorkeur willen leeren, de verhevenheid der christelijke wereldaanschouwing, den glans der christelijke waarheid, kort en bondig, voor oogen willen stellen. In de Kunst zu leben wekt hij op tot krachtdadige handeling. Weten, is noodig, doch is niet het noodigste. ‘Van geleerde woorden wordt men zelf niet beter, gezwegen dan, dat men de wereld het vorme. Door eenvoudige, ernstige handeling wordt men waarlijk mensch, en wat een enkele sterke mensch vermag, dat laat zich niet berekenen.’
Beide werden voor de ontwikkelde jeugd, bijzonder voor studenten geschreven. Onze Vlaamsche studenten aan de hoogeschool, en allen die eenen invloed op hunne medemenschen uit te oefenen hebben, en den strijd voor het goede, dapper en met gevolg, strijden willen, nemen dan ook dezen leiddraad ter hand. Naar de wenken der Kunst zu leben, zullen mannen opgroeien, die van het geslacht dergenen zijn, die redding brachten in Israël (I. Mach. V, 62.), en van wien het heet: ‘Zij hervormden, en slaagden in hun werk, omdat zij de hervorming eerst in hun eigen zelven begonnen hadden.’
Th.H.
Sansculot en Brigand of Beul en Slachtoffer. Eene bladzijde uit de geschiedenis der 18de eeuw door J. Muyldermans, kanunnik-schoolopziener van het middelbaar onderwijs in het aartsbisdom Mechelen, briefwisselend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. - Derde uitgave. - Roeselare, bij Jules de Meester, 1901. - 299 bladz. in 8o, prijs 1,50 fr.
Is 't wel noodig hier een werk te bespreken, dat in Het Belfort ontworpen werd, en dat op vijf jaren tijd zijne derde uitgave beleeft? Goede waar prijst immers zichzelve?
Zoo dacht ik ook bij het opensnijden van dit boek; maar toen ik het las, werd ik aldra gewaar, dat de schrijver zijnen arbeid met
| |
| |
zorg heeft nagezien en merkelijk uitgebreid; daarbij dacht ik ook, dat er na vijf zes jaren vele nieuwe kooplieden op de boekenmarkt komen, die niet beter verlangen dan ingelicht te worden, en daarom besloot ik tot dit overzicht.
Indien de Geschiedenis de leermeesteres der volkeren is, dan is de nauwgezette geschiedschrijver wel de nuttigste onder de leeraars. De nauwgezetheid van den E.H. Muyldermans is gewaarborgd, niet alleen door zijn geestelijk karakter, maar door zijne uitgebreide kennis, zijne groote belezenheid en zijne gekende rondborstigheid. Wat hij beweert kan hij bewijzen, en de waarheid ‘treedt’ bij hem niet ‘bedeesd in 't licht’. Degenen, die (ook in onze staatsscholen) nog voortdurend leeren, dat de Fransche Revolutie eene weldaad voor het menschdom was, worden onbermhertig door hem terechtgewezen; en aan de visch-noch-vleezen, die, bang voor hunne eigen schaduw, vragen: ‘Waarom al de euveldaden der Fransche Republiek herinnerd?’ antwoordt hij: ‘Ik doe het met een godsdienstig en vaderlandsch inzicht’. - ‘'k En weet niet, vraagt hij verder, wie mij dwingen zou eerbied te bewijzen aan de bedervers van mijn vaderland; wie mij dwingen zou eenen sluier te schuiven over hunne wraakroepende wreedheden!’ En tegen die dat zouden willen doen zegt hij: ‘Wij strijden met open vizier en spreken recht voor de vuist; wij breken geene feiten den nek en zijn rechtzinnig.... Bewijst het tegenovergestelde!’ Doch dat zullen zij niet, evenmin als dat zij de valschheid hunner stellingen zullen erkennen; maar intusschen zullen zij voortgaan met de lichtgeloovigen om den tuin te leiden. Daarom besluit de schrijver: ‘Het is eene maatschappelijke plicht ons volk te onderrichten over de strekking dergenen, die als verguizers van onze vaderen en als beschimpers van onze Boeren, als miskenners van onze eigen instellingen en als lofredenaars van Frankrijks onsterfelijke beginselen optreden.... Waar gift met volle hand wordt uitgestrooid, moet tegenvergift in ruime mate aangewend’.
Hij heeft het bij dien goeden raad niet gelaten, en een werk geleverd, dat de waarheid stichten, en bij geval ook de valschheid vernietigen zal.
Ziehier het plan van het boek, gelijk het door den schrijver zelf werd geteekend:
‘Wij zullen vooreerst een algemeen gedacht trachten mêe te deelen over den toestand en de gemoedsgesteltenis onzer voorouders bij het losbersten der Fransche Omwenteling.
Wij zullen het Frankrijk dier dagen daarmede vergelijken. Hierna zullen wij het uitbreken en ontwikkelen der Revolutie in Frankrijk nagaan, en, ons dan naar het eigen vaderland verplaatsende, zullen wij beurtelings aanstippen, hoe huichelend, hoe onrechtvaardig, hoe wraakroepend wreed de omwentelaars hier huis hielden en onze vaderen bejegenden. Doch die vaderen geraakten eens moede getergd... en zij vlogen te wapen... De Boerenkrijg. Arme boeren!...
Wij zullen onze verhandeling sluiten met eenige beschouwingen over de ontwikkelde feiten, en vooral wijzen op het practische nut, dat, voor althans, uit de geschiedenis dier tijden hoogstdringende valt te trekken.’
Ik zal dit plan hier niet verder ontleden. Het wordt in zestien hoofdstukken afgehandeld en toont ons beurtelings: Onze Vaderen in de laatste helft der XVIIIe eeuw, - de Fransche Omwenteling, - euveldaden en wreedheden der Fransche Republiek, - terugblik en zedeles, - de Franschen in België, - hun eerste inval, - tweede
| |
| |
verovering van ons vaderland door de Republikeinen, - de Boerenkrijg gedempt, - wat er over de weldaden der Fransche Republiek te denken valt, - waarom al de euveldaden der Fransche Republikeinen herinnerd? - Besluit en zedeles.
Voor menige lezers zal de uitvoerige behandeling van dat tijdstip gansch nieuw en dus buitengewoon aantrekkelijk zijn; andere, die Mathot, Barlet, Nothomb, de Gerlache daarover gelezen hebben, zullen hier nog menige belangrijke inlichtingen krijgen, waar zij dáár te vergeefs naar zochten; allen zullen hunne vaderlandsche en godsdienstige overtuiging opgewekt en versterkt gevoelen; want op menige plaatsen deelt de verontwaardigde vaderlandsliefde van den schrijver, vooral waar hij de wreedheden der Franschen beschrijft, zich aan den lezer mede. Die verontwaardiging doet ons somtijds huiveren. Zoo, na verhaald te hebben, hoe een en veertig gevangen Mechelaars den 23 October 1798, 's avonds bij fakkellicht op bevel van Béguinot werden doodgeschoten, ontsnapt hem enkel deze kreet: Doemnis!
Ook Luxemburg met zijnen Knöppelkrieg wordt hierbij niet vergeten; na de gesneuvelden worden de gevangenen en de gijzelaars van den Boerenkrijg herdacht, en de handlangers der Sansculotten met misprijzen overladen.
En de gevolgen? Al bracht de Fransche Republiek eenige verbeteringen op bestuurlijk gebied, ‘ook ellende en jammer bracht zij mede, en dwingelandij heette hare vrijheid... Zij heeft België uit België geroofd, God uit ons openbaar leven bijna heel en al verbannen, de maatschappij uit de rechte baan gerukt en op het dwaalspoor gebracht’, zoodanig ‘dat juist 100 jaar na de afkondiging der nieuwe staatsleer van 1789, de volkeren zich onwillekeurig verplicht gevoelen den eenen na den anderen maatregel te nemen, die regelrecht met de grondbeginselen van 89 afbreekt.... De Republiek, die ons alles ontroofde, heeft ons niets aangeboden wat wij niet reeds bezaten, ook in zake van kunsten en wetenschappen. Hadde zij ons kunnen opslorpen, gelijk zij met Fransch-Vlaanderen deed, dan ware het met onze Vlaamsche kunst en met onze Moedertaal uit geweest.
In eene merkwaardige bijlage deelt de schrijver een paar liederen en een uitgebreid gedicht: Den Geest der Fransche Republiek uit dat droevig tijdstip mede.
Dat alles is geleidelijk beschieven, behalve misschien de Boerenkrijg, XIIe hoofdstuk, waar weleens te veel geredeneerd wordt. De taal van den verdienstelijken schrijver is de Nederlandsche, waarin Zuid-Nederland, natuurlijk, ook iets te zeggen heeft; zijn stijl? Hij zelf: recht voor de vuist, rond en ridderlijk, aan elkeen gevend wat hem toekomt, ook aan een buitenlandsch eerelid onzer K. Vl. Academie, waar ze het waagt onze geschiedenis te hermaken.
Ik besluit dus met aan mijne lezers te zeggen: Sansculot en Brigand is een voortreffelijk werk, dat iedereen met genoegen en met vrucht lezen zal; een werk, dat in alle bibliotheken eene plaats verdient te bekleeden; een prachtwerk met verscheidene platen opgeluisterd, van 300 blz. voor 1,50 fr., dat, als prijsboek, langs de school in alle huisgezinnen moet binnendringen.
D. Claes.
Lod. Dryvers-Geyskens: I. Het Eerste-Communiekruisje, gevolgd van Mannenlijden. Twee vertellingen naar het leven. In vergulden band: fr. 0,50. - II. De Strijd eener Werkmansfamilie. Prijs: fr. 0,45. - III. De Offers eener Familie, gevolgd van De
| |
| |
kleine Postbode van O.L.V. Prijs: fr. 0,45. - IV. Avonturen in het Oosten, uit de Reisherinneringen van Dr. May. fr. 1,30. - V. Julia, eene vertelling uit de Ve eeuw. Naar het Hgd. Prijs: fr. 0,65. - VI. Het Leven eener Weduwe. Naar het Hgd. Prijs: fr. 0,45. - Uitgever: Averbode-Sichem, stoomdrukk. der Abdij, 1900.
De Heer Dryvers zendt ons die zes boekjes te gelijk ter bespreking: zes werkjes, in hun sierlijken vergulden band, dienstig voor onze prijsuitdeelingen; doch ook ingenaaid verkrijgbaar, en alzoo beter geschikt voor onze volksbibliotheken, en voor de bibliotheken der patronages en onderwijsgestichten. - Het zijn, zoo ik niet mis ben, zes eerstelingen, doch die mij laten vermoeden, dat zij nog broertjes zullen krijgen, eens dat de Heer Dryvers zal zien, hoe welkom die eerstelingen onthaald worden. De drij eerste boekjes zijn oorspronkelijke verhalen; de drij laatste zijn navolgingen of vertalingen. In opzichte van inhoud weze gezegd, dat zij de kerkelijke goedkeuring van Mechelen ontvingen: dus zij men tén volle gerust, wanneer men deze prijsboeken in school en huisgezin verspreidt. Dat puntje mag wel in aandacht genomen worden: Hoe dikwijls zag ik vrienden verbaasd opkijken, toen zij sommige nieuwe prijsboekjes thuis kregen! Zij dachten wat nieuws en wat goeds besteld te hebben, en het was protestantsche waar uit het Noorden, wier plaats voorzeker in onze katholieke huishoudens niet en is. - In opzichte van bewerking zij getuigd, dat de Heer Dryvers den echten volkstoon getroffen heeft: zijn schrijftrant is eenvoudig en gemakkelijk, zonder daarom tot kleurloosheid en al-te-alledaagschheid over te slaan; hij is nauwkeurig en gekuischt, en zal dus ook onder het oog van ons studentenvolk niet schaden. Loopt er hier of daar eene uitdrukking tusschen, welke mij niet ten volle aanstaat, ik zoude 't voor haarklieverij houden daar te blijven bij stilstaan. Echter durf ik vragen, dat, bij eene tweede uitgaaf, sommige plaatjes of verdwijnen of door keuriger - nu dit zóó weinig kost, - vervangen worden...
Kortom, ik acht mij gelukkig den Heer Lod. Dryvers bij onze Vlaamsche lezers te mogen inleiden en hem in hunne gunst aan te bevelen. Hij is die gunst waardig.
Kan. J. Muyldermans.
Het land der zon door M.A.P.C. Poelhekke, Nijmegen. L.G.G. Malmberg, 1901.
Wat wonden er te kankeren liggen aan onze huidige maatschappij, van waar de balsem en het licht moeten komen, deze gedachten dienen tot grondslag aan het werk van den Heer Poelhekke, dat een kloek werk is van een geloofsbelijder, een krachtig Credo gezongen door een kunstenaar.
Egidius, een jongeling, woont in Fin de Siècle, de stad der moderne beschaving, waar de Zon vervangen wordt door electrische lampen, en een eeuwige nacht hangt boven straten vol slijk. Maar in hem ligt de aangeboren zucht naar de waarheid. Hij heeft een oor voor de klachten der ellende, een haat voor het onrecht. Hij gevoelt dat vele zaken anders en beter zouden kunnen worden, en dat er meer geluk voor de menschheid is weggelegd, dan in Fin de Siècle te vinden is. Hij merkte op ‘dat de menschen kwaad bedreven als een heel gewone zaak; dat ieder alleen aan zich zelf dacht en zich niet bekommerde om zijn evenmensch; dan begon hij te denken dat het woord Recht, hetwelk hij zooveel hoorde gebruiken, een klank was zonder beteekenis. Hij durfde nog niet veronderstellen dat het dienen moest om verkeerde zaken goed te doen schijnen.’
Maar eens huiten de stad ziet hij de Zon, het licht dat alles herkwikt, hij ziet ze hare stralen gieten op het leven en in de harten van velen. Andere werkhuizen, hoogescholen dan die van Fin de Siècle worden er door beschenen.
| |
| |
Weemoed, moedeloosheid, twijfel verdampen in haar gloed. De gansche menschheid geleid door den Paus, den leider naar het land der Zon verlaat de oude wereld, en gaat een nieuwe landstreek in, waar de Vrede heerscht in een alles overglansend licht.
Dit is met korte woorden de samenvatting van het boek.
De Leus ervan mag heeten alles ophelpen door den Christenlijken zin. Niet het kwaad loochenen maar bestrijden en tot dit doel werken oprichten: maatschappelijke, geleerde inrichtingen; beschaafd zijn zooals de inwoners van Fin de Siècle, maar het licht der Zon op ons laten stralen.
Ons Katholieken moet het verheugen, dat, nu over wereldkwalen en hunne geneesmiddelen zooveel gesproken wordt, een Katholiek, ons in heerlijke taal de eenige ware oplossing geeft en uiteenzet.
Wat het werk als kunstwerk betreft, weet iedereen dat Zinnebeelden en Strekking-schriften op vele moeilijkheden aanstooten en somtijds stronkelen.
Van eene zekere eentonigheid en langdradigheid is zelf het werk van den Heer Poelhekke niet vrij te pleiten. Dit komt voor omdat de hoofdpersoon enkel denkt en overweegt, geen volledig mensch is; verder uit den vaak slependen gang der zinnen, meest alle op de zelfde wijze gebouwd.
Nochtans op dit laatste verwijt zijn een tal uitzonderingen: Zinnen vol rhytmus, vol jonge losse, levende taal en kracht van schildering en klankenrijkdom waar klokgelui, orgelspel en vooral de stem der zee in zingen.
Door zijn nieuw werk neemt de Heer Poelhekke meer en meer eene waardige plaats in, naast zijne talrijke geloofsbroeders uit Nederland, naast Schaepman, De Groot, enz. en vermeerdert hij in het protestantsche Noorden, dat wel met ‘Fin de Siècle’ mag vergeleken worden, de gelederen van hen, die streven naar Waarheid en Licht, en werken van hoogere, groote, ernstige kunst neerleggen op het altaar der Kerk.
G.H.
|
|