| |
| |
| |
| |
Overzicht van tijdschriften.
De Vlaamsche Kunstbode. Maart 1901.
Eerste bedrijf van het lyrisch drama van Lod. Lievevrouw-Coopman: Clodwig en Clothildis. - Verzen van Hendr. De Zeine, L. Plessers, Jan Boucherij en Alf. Van Neste. - Vervolg van Gust. Segers, studie over wijlen P. Génard: ‘het schoonste, wat men van hem mag getuigen, is dat hij voor een ideaal heeft geleefd, en daar nooit een haarbreed is afgeweken. Zijne geschied- en oudheidkundige studiën waren hem geen doel, maar middelen. De grootheid van zijn volk, den roem zijner vaderstad doen uitschijnen, daarnaar heeft hij, zonder zich rust te gunnen, gestreeft.’ - De dood van Meester Peter Benoit wordt aangekondigd, het Aprilnummer van den Vlaamschen Kunstbode zal geheel aan zijne nagedachtenis gewijd zijn.
St. Cassianusblad.
Nummer 3, 1901: Rousseau; vervolg eener studie van R.L.S. over de lichamelijke en zedelijke opvoeding, zooals die in 's wijsgeers Emile worden voorgesteld. - De Moedertaal ter voorbereiding tot de Middelbare Studiën, door J.v.O. - Wanneer zijt gij geboren? door J.v.O. - Onze Fritz, mijn kindervriend! een lief gedichtje van L. Mercelis. - Heilige Jozef! door P. De Keyzer, een zangstukje in cijfermuziek. - Eene Les te onthouden, door J.v.O. Zinspeelt op de onbeschoftheden door liberalisme en socialisme uitgekraamd ter gelegenheid van 't openen der Brusselsche scholen voor den priester. - Wijzigingen aan de Schoolwet, door A.V. - Onderwijs en Pensioenwet; de twee wetsontwerpen Maenhout en De Trooz. - Une Pension pour tous les Instituteurs, door Em. Tuypens. - Hoeveel Pensioen zal ik hebben? - Ter zaliger Gedachtenis van den heer Paul Ryckmans. Lijkrede, door den z.e. heer Kan. Muyldermans. - Bijvoegsel no 5: Officiëele stukken. Snippers. Openstaande plaatsen. Boekbeoordeeling: ‘Kleine Nederlandsche Spraakleer’ en ‘Oefeningen’ daarop, van J.D. Vits, door J. Brabantsen. - ‘Lofzangen en Gebeden’ van P. De Keyzer, door P.J.T. - Aankondiging van boeken der heeren Laurent, De Koninck en L. Roevens.
- Nummer 4, April 1901: Onze Jongelingen, door Dr C.C. ‘Bij de jeugd wilskracht ontwikkelen, zedelijken moed aanvuren, het karakter opbeuren, dat is eene voorname taak voor elken onderwijzer, wil hij meer dan onderwijzer zijn.’ - Welke middelen kan men gebruiken, om eene regelmatige schoolbijwoning te verkrijgen? door F. Clerckx. - Rousseau; vervolg en slot der studie van R.L.S.; handelt over de verstandelijke opvoeding, over handenarbeid, in Emile. - De Kubus (teer- | |
| |
ling), praktische les door X. - Uit onze vaderlandsche Geschiedenis. Godfried van Bouillon, door Kan. J. Muyldermans. - Een Referendum, door F. Demeyer. - Eene tegenstelling, 1879-1885-1890.... door F. Demeyer. - Les deux Voies. - Bijvoegsel no 7 Officiëele stukken. Snippers. Boekbeoordeeling. Aankondiging van boeken der heeren De Groof, Coppens en Lenaerts. Bijlage: De Nacht; muziek van Schubert; woorden van De Keyser, naar Krummacher.
Volkskunde. 7e en 8e aflev.
Sporen van Indo-Germaansch ritueel in Germaansche lijkplechtigheden. Slot van Dr. Gallée's artikel. Voor zoover hij de oorkonden heeft kunnen nagaan, geeft de geleerde schrijver de Germaansche gebruiken a) bij het lijkverbranden, b) bij den dood en de begrafenis. Ten slotte: ‘Uit dit alles blijkt dat vele onzer volksgebruiken, die bij de teraardebestelling van dooden in zwang waren of nog zijn, ook bij andere Indo-germaansche volken voorkomen’. - De Ontucht in het oude Gent (slot). M.A. Van Werveke geeft nog eenige inlichtingen aangaande verordeningen op de ontucht, de ontucht in het leger, de beteugeling van de ontucht, de bekeerde zondaressen. - Spreekwoorden en zegswijzen afkomstig van oude gebruiken en volkszeden (A. De Cock). - Zij heeft een minnedrankje ingenomen. - De deur staat op de klink. - Kweesten. - Door de mand vallen. - Heiligmaker. - Huwelijk; bruiloft. - De ‘Dorhoed’ (toevoegsel): Dr. Boekenoogen. Van de schoone Visioene, Vlaamsch sprookje (V. Loveling). - Nederlandsche sprookjes en vertelsels. - Oav'ntuur'n van drei seldoat'n. (Dr. Boekenoogen).
De Vlaamse School XIV, No 1-4, bevat eene lange studie over boekmerken met het opschrift: ‘A bookplate is a foolisch thing (?)’ door Pol de Mont. Men kan hierin vlijt en geduld erkennen. De verlichting bestaat uit 75 plaatjes voor de boeken van een 70tal personen geteekend, waaronder b.v. Marie Hacfeld, Baron Knoop, Dr. Pertz, Pol de Mont, vele boekerijen, enz. enz. Wezenlijke kunstwaarde hebben zij in 't algemeen met; de Franschman zou ze curieux noemen, al zijn er ook teekeningetjes bij van Doudelet, Donnat en Van Neste. Men kan hierbij vergelijken: Heitz u. Zaretzky Die Kölner Büchermarken des 17n Jahrhunderts, gesteund op Merlos' voorbeeld. Overigens bevat aflevering I nog een belangrijk artikel met Guido Gezelle's beeltenis op het doodbed. Nr. 3 en 4 bevatten eene beschouwing over de Brusselsche kunsttentoonstelling en eene belangrijke bibliographische bijdrage over Elckeslyc met oude illustratie van Logeman, bovendien eene menigte platen, b.v. 4. bl. 92. De geharnaste man, naar Rembrandt.
Vlaamsche Zanten, Maart 1901.
Onze volksverhalen in de Germaansche Godenleer: er wordt gehandeld over de alvermannekens. - J. Van Vlierberghe begint eene studie over de geburengilden. - ‘Jaarlijks bij het vernieuwen van het jaar, weet de knaap van het broederschap of gilde van het H. Sakrament (te Drongen) een dicht samen te krijgen dat hij als wensch aan zijne oversten rondstuurt.’ P. Pauwels deelt hier het gedicht mêe van 1900. Wij kregen dikwijls nieuwjaarwenschen in rijm te zien. Maar gildeknapen die zulke gedichten ‘weten samen te krijgen’ kenden we niet. - Vertelling van de Geit die de wereld hoorde kraken, wel bekend, niet slecht verteld. - A.L. Duprez vraagt dat men hem de spreuk zou verklaren: ‘Blankenbergsche rekeningen maken.’ Wij raden hem aan een reisje te doen naar Blankenberghe, binst het seizoen.
| |
| |
- April 1901.
Vervolg van Onze volksverhalen in de Gerinaansche Godenleer: er wordt gehandeld over de Nekkers. - Over den Haan in 't volksgeloof. - Van Vrouw Weyn: vertelling Van den Ridder Remond en vervolg van De Geburengilden. - Te lezen: Eene Zante woorden over den Meikever door H. Heyman. - Voorts wordt het liedje meegedeeld: Die Soudaen had een dochterkyn, gedrukt, maar niet volledig, in Dit is een suyverlyck Boecxken van 't Davidsfonds.
Het Katholiek Onderwijs, April 1901.
Te lezen het vervolg van: De opvoeding bij de wilde volkeren en het vervolg van Bilan géographique du XIXe siècle, door broeder Alexis der christelijke scholen.
Germania, Maart 1901.
Eemge woorden van baron von Ziegesar over wijlen Peter Benoit. - Dr. Haller von Ziegesar deelt de rede mêe door Prof. Dr. Hasse gehouden den 5 Maart l.l. in den Deutschen Rijksdag, over de betrekkingen van Deutschland met Engeland. Wij knippen uit: ‘Daar komt me te binnen wat Vorst Bismark omtrent het verleenen van den Zw. Adelaar aan een Oostenrijkschen staatsman ten tijde van den Frankfurter. Bundesrat, vertelt. Onze staatsman was een bepaald vijand van Pruisen. Nu heeft Bismarck zijn tegenstand tegen dit verleenen laten vallen met de opmerking: de betreffende staatsman is zoo onbekwaam dat hij daardoor de grootste diensten aan Pruisen bewezen heeft.’ Zou het met Lord Roberts ook aldus gesteld zijn? Zou hij misschien wel op 't einde onderscheiden zijn geworden omdat het hem niet gelukt is de Boeren te overwinnen? Dit is ten minste mijn persoonlijke troost. ‘Vervolg van Dr. Kuhlenbecks beoordeeling van 't burgerlijk wetboek van 't Duitsche rijk. Veel lof heeft men het toegezwaaid, veel werd er mee geschermd als zou het de zege verbeelden van 't Duitsche recht, schrijver is niet zoo geestdriftig. Iets is dit wetboek eigen, zegt hij, dat het zonder commentaar, zelf voor rechtsgeleerden, niet verstaanbaar is. - Slot van Dr. Haller von Ziegesar's studie over Weerloosheid. - In Die deutsche Politik in Südafrika klaagt Diplomaticus dat sommige Duitschers te veel naar Engeland uitzien. Vriendschap ja, maar niets meer. - Van Herman Teirlinck een goed Zomerhistorieken dat wij reeds elders, in De Arbeid meenen we, hebben gelezen.
Durendal, Maart 1901.
Sainte Lydwine de Schiedam, eenige bladzijden uit een werk van J.K. Huysmans, dat binnen kort zal verschijnen. Het is een algemeene blik op de geschiedenis van Europa aan 't einde van de XIVe en het begin van de XVe eeuw. Schoon geschreven, natuurlijk, maar te veel bijzonderheden, men ziet dat de schrijver niet ver van een benedictijner klooster woont. 't Waren zeker slechte tijden toen, maar is 't beeld toch niet al te zwart? - Lieve verzen van Georges Marlow. - J. Fioretti. Des Très Saints stigmates de Saint François et de leur considérations, begin eener letterlijke vertaling van Arn. Goffin. - Saint Paul et Pétrone, Ch. Lagasse de Locht deelt een onderhoud mêe van St. Paulus en Pétrone, door Vinicius aan Lygia verteld in Sienkiewicz' Quo Vadis en door de Fransche vertalers van dit boek weggelaten. Heel de zedeles van 't boek ligt hierin vervat. Op de gezegdens van St. Paulus weet Pétrone enkel te antwoorden: Dat is niet voor mij. ‘En onder voorwendsel dat hij vermoeid was, vertrok hij, en weggaande zegde hij. ‘Ik verkies mijne Eunice, o kleine Jood! maar in der waarheid, ik zou niet geerne met U in 't openbaar redetwisten.’
| |
| |
Revue Sociale Catholique. Maart en April 1901.
In deze 2 nummers twee artikels bijzonder te lezen: Encore la Démocratie Catholique van E. Deken De Gryse, over den nieuwen socialen wereldbrief van Paus Leo XIII. Graves de Communie. ‘Ou nous nous trompons fort, ou il serait difficile d'alléguer un autre document pontifical où le devoir des classes supérieures, en matière sociale, soit tracé plus clairement et inculqué plus profondément.’ Ook de studie van Arth. Verhaegen: Neutralité Belge et Défense nationale. Schrijver komt tot de volgende besluiten: ‘La neutralité belge ne saurait être désarmée... En ce qui concerne l'armée, il est équitable que le temps de service soit réduit, pour les soldats appelés à servir en vertu de la loi, autant que le permet la formation militaire. Il est à souhaiter que les services subalternes de l'armée se recrutent séparément, au moyen de volontaires, et que les élements destinés à les constituer reçoivent la formation spéciale qui leur convient. Pour l'armée elle-même, il convient d'encourager les engagements et les réengagements volontaires... Les effectifs de guerre dont la Belgique peut disposer actuellement suffisent à lui permettre de remplir ses devoirs en temps de guerre... Il est très important que le système défensif de la Belgique soit tenu, en tout temps, à la hauteur des besoins.’
Revue de l'art chrétien. 2. brengt ons eene studie over de beroemde tapijten (de handelingen der apostelen) naar Raphael. De schrijver, Gersbach, bespreekt de kartons als modellen van tapijtwerk, hij beoordeelt het tapijtwerk van een technisch standpunt en als versiering. - Hierop volgt eene studie over de Haagsche schilderij, toegeschreven aan Rogier van der Weyden, van de hand van James Weale, vroeger onze landgenoot te Brugge. Lang meende men dat het een Memling was (Christi begrafenis). Weale meent dat de schilderij veeleer aan Quentin Metsys en Thierry Bouts herinnert.
Het Nieuwe Dompertje, katholiek maandschrift: uitg. Stokvis-Waterreus, te 's Hertogenbosch. Prijs: flor. 1,25 's jaars. - Februari 1901; 1e jaarg.: Max Müller en de vergelijkende godsdienstwetenschap, slot eener studie van Alph. Laudy. - Folklore, door J.J.F. van Zeyl. ‘Dit alles toont genoegzaam, dat de folklorist, die zijn studieveld goed wil overzien, niet de kijkers moet wegwerpen, hem door de christelijke kunde en kunst aangeboden’. - Marine, door Max van Poll. - Slechte Lectuur, door L.B.M. Lammers. Weze men niet verwonderd over Frankrijk's ondergang: ‘Ik kwam (in Parijs) tot de ontdekking, dat knapen, die bij ons nauwelijks de korte broek tegen de lange verwisselen, reeds de geheele pornographische bagage van Zola, deel voor deel, meê naar huis genomen hadden. Zinsneden waarover de deugd bloost en de kunst over verkrachting jammeren moet, kenden zij van buiten; zij ginnegapten er onder elkaar over. Wat niet op de wijze van Zola was toebereid, noemden zij flauw, vervelend, zouteloos!’ - - Styn Streuvels, door Herm. Smits Azn. Een belangrijk artikel. ‘Wij bewonderen die prettige, kleurige en teekenende taal. Wij snakken naar rechtstreeksche natuurindrukken, en stellen in niets méér belang dan in zoo zuiver mogelijke wedergave van waarachtig doorvoelde aandoening. En deze geeft Streuvels beiden in zijn krachtig poëtischen stijl, zijn saprijke zinnen, waarin alles “groent en fleurt en zout”, en in eene romantiek, welke met dien stijl en deze taal in de volmaakste harmonie is. - Bij Streuvels niets van het ziekelijke, waaraan sommige woordkunstenaars lijden. Geen woordgeknutsel, dat nu eens medelijden, dan weer lachlust wekt. Geen buitensporige sprongen, om holklinkende en
| |
| |
niets zeggende frazen aaneen te lijmen. Geen gedrochtelijke beelden, gewaagde zinswendingen en would-be symboliek’. - Daarop volgt eene vergelijking tusschen Streuvels en den vermaarden genreschilder Frans Defregger, ‘die aan de hand van moeder Natuur het Tyroler leven typeerde’. Streuvels ook ‘heeft school gegaan bij de natuur’.... ‘En het realistische in hem? Dit wordt niet verlaagd tot verdierlijking. Streuvels heeft en behoudt als iedere Vlaming eene sterke neiging tot romantiek, en zijn smaak, waardoor de werking van zijn geest geleid wordt, is nog niet bedorven en gemeen. - En toch, hier moet ons eene waarschuwing van het hert. Streuvels is geen auteur voor eenieder. Allereerst niet voor de jeugd. Onze zuidelijke naburen plegen bij hun doen en laten, in hun spreken en schrijven, een losser toon aan te slaan, dan wij, Noord-Nederlanders, gewoon zijn. Zelfs in Conscience, die niet één werk geschreven heeft zonder zedelijke en godsdienstige strekking, zouden wij er één kunnen noemen, dat voor hier geen aanbeveling verdient. En de jeugd buiten spel gelaten, is Streuvels geen auteur voor wie niet letterkundig onderlegd is. Eerstens omdat dezen hem niet zouden begrijpen, en tweedens, omdat zij zich niet in kunnen denken in het leven en de taal van het volk, waartoe Streuvels behoort. Met zijn sterke neiging tot het romantische blijft onze buitenjongen nochtans het reëele leven zoo dicht mogelijk nabij.... Streuvels spiegele zich aan Defregger. Laatstgenoemde gaf en bleef geven wat het Tyroler natuurleven aanbiedt; laat ook Streuvels zulks blijven doen met betrekking tot zijne karakteristieke geboortestreek, de Vlaamsche landlieden en den zwerver in de Vlaamsche bosschen.’ - Niets nieuws onder de zon, door H.A. IJzermans, pr. Veel goede gedachten, en ten slotte: ‘Slechts in bloemlezingen of onder de leiding van goede gidsen zou
ik het werk van modernen willen zien in de handen van de katholieke beoefenaars der kunst, wier roeping of wier voorliefde hen nader brengt bij de kunstproducten van den nieuweren tijd. Wat het zwaarste is, moet het zwaarste wegen. Geen kunstgenot, geen kunstprogres mag gekocht worden door een groot, een schier onvermijdelijk zielsgevaar.’
- Meert 1901. De dormitio virginis, door Herm. Smits Azn. In vluchtige trekken de geschiedenis van het Coenaculum en van Maria's woning op Sion. - De echte Vaderlander, door J.J. van Zeyl. Een welgeslaagd artikel tegen een schrijven van den heer Berckenhoff in het werk ‘Les Pays-Bas’. - Een praatje over scheepsbewapening, door Max van Poll. - De loge in Mecklenburg, door J.P. van Term. - Een en ander over de Franschen, door L. Lammers. Schrijver die in Frankrijk vertoeft eindigt zijne bijdrage: ‘Fransche vriendschap duurt als de rozen... Bij uitzondering kan het zaadje der vriendschap bij hen wel een plant worden, maar een boom, onder welks beschuttende schaduw gij toevlucht kunt vinden in dagen van beproeving, neen, ik geloof niet, dat deze ooit daaruit groeien kan bij deze lieden. ‘Een aardig, een joviaal, een goed volk, edelmoedig en dapper. Alles wat gij wilt. 't Is een lust om er eenigen tijd mede om te gaan. Op den duur echter ziet men te veel door al dat mooie heen, en geeft men de voorkeur aan den vaderlandschen landaard.’ - Sint Jozef, twee sonnetten, door Zr. - De ontmoeting op den kruisweg, gedichtje door Zr.
J.M.
De Gids, April 1901.
De Doode, schets van G.H. Priem. Knelis, opgestookt door zijn vader, had zijn moeder vermoord. Ze zat linnen te wasschen aan de sloot, hij had ze 't water ingeduwd, ze was versmoord. Zoolang vader leefde
| |
| |
waren ze getweën om de schuld te dragen. Maar vader sterft, na eenen bangen doodstrijd, hij meende steeds de schim van de vermoorde te zien. Knelis heeft geen rust meer, overal, als 't duister wordt, ontwaart hij moeder. Hij moet zijn hert uitstorten, zijne schuld biechten, aan wien? Aan zijne zuster eerst, maar hij ziet in haar te veel het evenbeeld van moeder dan dat die bekentenis zijn leed verzachten zou. Op zijn aanvragen vertelt de zuster alles aan den meester. Maar deze weet geen raad. Knelis vraagt haar alles aan de gerechtsdienaren te openbaren. Maar toch is hij verveerd van 't gevang. Hij bespiedt haar of zij niet soms doen zou wat hij haar vroeg, of zij niet den veldwachter zou gaan spreken.
De zuster meent dat moeder geen rust zal hebben vooraleer boete gedaan is voor den moord; zij gaat tot den veldwachter, maar komt onverrichter zake weer. Zij vond hem niet thuis. Knelis echter heeft haar zien bij den veldwachter binnengaan. Hij vreest dat men hem zal komen aanhouden en verhangt zich. - Zeer aangrijpend, met ware dramatische kunst geschreven, misschien hier en daar wat te veel détails. Een katholiek zal er uit opmaken hoe de biecht eene goede zaak is. - De zesdaagsche slag aan de boven Tugela (19 tot 24 Januari 1900), merkwaardige bijzonderheden door Jhr C.G.S. Sandberg, militairen secretaris en adjudant van Wn. Comdt Generaal Louis Botha. Wij deelen enkel eenige zinsneden mede: ‘En diep beneden, aan den voet van den berg, het Engelsche leger, dringend, duwend, stootend, wanhopig trachtend over de bruggen de overzijde van de Tugela te bereiken (namelijk na den slag).
Waarom die niet platgeschoten, achterna gezet, vermeld, verdelgd?
Waarom de onvergeeflijke fout begaan, dit tijdstip ongebruikt te laten voorbijgaan?
Dit zijn vragen die mij herhaaldelijk gedaan zijn, hier in Europa. Men is zoo ver gegaan van, zoekende naar een reden, aan wijlen Commandant-Generaal Joubert het toe te schrijven dat dit niet geschiedde. Hij zou het uitdrukkelijk verboden hebben.... ik kan plechtig verklaren, dat mij van zulk een order absoluut niets bekend is, terwijl alles door mijn handen ging en mij onder de oogen kwam. Zelfs mag ik verder gaan, ik meen Generaal Botha voldoende te kennen, om te zeggen dat, al had hij zulk een order gekregen, hij op eigen verantwoordelijkheid toch daartegen zou hebben gehandeld, wanneer hij gezien had dat hij het had kunnen doen.... Maar.... de Generaal kon met zijne troepen niets meer doen. Ze waren op, gedaan, uitgeput’. - Vervolg van Tutein Nolthenius' artikel: Sprekende Steenen. ‘Voor ons, modernen, behooren dus èn Renaissance èn Gothiek tot het verleden.... Wij zijn de steenperiode ontwassen.’ Nu is 't de tijd van den ijzerstijl.
Wij knippen eenige zinsneden uit over de witgekalkte kerken: ‘het langdurig rondwaren door de eveneens witte Zutphensche kerken heeft mij van lieverlede onthuld de geheimen van dat wit; doen gevoelen welke groote bekoring er van blankheid niets dan blankheid uitgaat. Zeker, hoog is kleurenpracht te schatten, óok in gewijde gebouwen; en wie geleerd heeft te waardeeren wat de Italianen in deze richting tot stand brachten, hem zal in het Noorden terug gekomen, steeds iets blijven ontbreken. Maar wat dáár verkregen werd slechts ten koste van ongehoorde schatten, na eeuwen langen arbeid, door de eerste meesters der kunst, kon niet in een ommezien, enkel door een sausje en wat patroonfiguren verkregen worden.’
In dit zelfde artikel: Waarom in Nederland de Gothische bouwtrant en het katholicisme onafscheidbaar schijnen.
‘Barbaarsch in de oogen der Italianen; nationaal in die der Duitschers; verouderd in die der Franschen... voor de Engelschen enkel een
| |
| |
geschiedkundige herinnering... nergens derhalve met een bepaalden vorm van godsdienst in verband gebracht: hoe komt het dan dat in Nederland Gothiek en Katholicisme zóó aan elkander gekoppeld schijnen, dat menig protestant huivert bij het treden onder den spitsboog?
... Voor ons, die weten welk Katholiek het eerst de wapenen aangordde ten behoeve van onze vaderlandsche gedenkteekenen, is het feit gemakkelijk verklaarbaar: wij hebben slechts te wijzen op de geschriften van (wijlen Jos.) Alberdingk Thijm.’
Fransche Spraakkunst. I. Het tolerantie-edict door Prof. A.G. van Hamel. Op klare wijze wordt de geschiedenis van het edict van minister Leygues van 26 Februari 1901 uiteengezet. In 1891 richtte minister Bourgeois aan de schooloverheden een schrijven waarbij gewezen werd op de wenschelijkheid om de schooljeugd niet al te lastig te vallen met de moeilijkheden der Fransche spelling. In Januari 1900 werd in het Conseil supérieur de l'Instruction publique den wensch geuit dat de minister eene speciale commissie mocht benoemen, ten einde de vereenvoudiging der Fransche syntaxis, zooals die onderwezen wordt in de lagere en de middelbare scholen, in studie te nemen. De Commissie werd benoemd en reeds in Juli 1900 was haar verslag gereed. De ministerieele beschikking den 1 Oogst in het Journal Officiel verschenen, was hiervan het gevolg: eene heele lijst van duidelijk omschreven gevallen waarin de leerling vrij bleef om het voorschrift zijner spraakkunst op te volgen of te overtreden. Daarenboven werd het verboden de oude spellingen en constructies waarvoor vrijheid gegeven was, voortaan als regel te onderwijzen. Maar de Académie française had hiermee geen vrede. De onsterfelijken waren gestoord, waarom werden zij niet geraadpleegd? - De minister schorste dan de uitvoering van zijn besluit op, het advies der Academie afwachtend. Deze meende dat sommige der voorgestelde hervormingen gevaar opleverden voor de zuiverheid der taal, maar was niet ongeneigd in een paar gevallen vrijheid toe te laten. Dus strijd tusschen de Academie en het Conseil supérieur de l'Instruction publique. Het Conseil echter raadde den minister aan zijn eerste besluit terug te nemen en het te vervangen door een ander waarin alleen die punten van vrijheid waren opgenomen waarover het Conseil en de Academie het samen eens waren, daarbij vragende dat een gemengde Commissie zou benoemd worden om de betwiste punten en tevens
de hervorming der spelling nader te onderzoeken. Het edict van 26 Februari 1901 voldoet aan het eerste gedeelte van dit advies. - Vervolg van Byvanck's studie: Inleiding tot Shakespeare's Hamlet. - Verzen van Hélène Lapidoth-Swarth en P.C. Boutens.
Vragen van den dag. April 1901.
De landaanwinning op de Friesche wadden en de verbinding van Ameland met den vasten Wal door J. Herman Riemersma; 11,000 H.A. vruchtbaar land zouden aan de zee worden ontwoekerd door het droogmaken der Friesche Wadden. - De Hassan-Hoessinfeesten in Nederlandsch-Indië door C. van der Pol: bijzonderheden over de feestelijkheden ter eere der sjiïtisch-islamitische gebroeders martelaars, Hassan en Hoessin, kleinkinderen van Mohammed, wij zijn geneigd te zeggen te veel bijzonderheden, want 't artikel is daardoor lastig te lezen. - Slot van Prof. Rubner's studie: De strijd om de gezondheid in de 19de eeuw: staat en gemeente moeten tusschenkomen opdat de woningen ingericht worden volgens de vereischten der hygiène. - Vertaald uit de Deutsche Revue het artikel van Sir Robert Hart De Boksers. Heel de Chineesche kwestie wordt hier kortbondig besproken.
| |
| |
Een der grootste redenen, volgens schrijver, waarom de Chineezen zich in hunne eer gekrenkt voelen, is de buitengerechtelijkheid: op grond van deze bepaling kan geen vreemdeling vóór een Chineesch gerechtshof gedaagd, maar enkel door de ambtenaren van zijn eigen land geoordeeld worden. Schrijver meent echter niet dat de buitengerechtelijkheid uit de verdragen zou dienen te verdwijnen.
Eigen Haard. - Wekelijks Geillustreerd tijdschrift, in zijn 27e jaargang. Verschijnende te Amsterdam.
Benevens de letterkundige stukken, novellen, schetsen, die doorgaans goed zijn, zijn in dit tijdschrift bijzonder aan te stippen, 1o de populair wetenschappelijke bijdragen; zoo in de laatste afleveringen: Eene spuitende Petrolium-bron in Texas, Iets over mekanische geneeswijze en Zander Instituten, het eiland Rottum of Rottumeraag, Iets over de noodbruggen, Kamerplanten, Rashonden, De totale zonsverduistering op 18 Mei e.k., telkens met platen; 2o de levensschetsen van kunstenaars, zoo van wijlen den tooneelspeler Willem Van Zuylen, met 4 portretten (afl. 23 Febr. 1901), van den decorateur G. Prot (afl. 23 Maart), van wijlen P. Benoit (afl. van 30 Maart), van Mevr. Holtrop-Van Gelder (afl. 6 April), 3o de afbeeldingen van werken van groote meesters met verklarend artikel, en 4o de artikels voor de amateur-fotografen. Wij moeten hier bijzonder de aandacht vestigen op de illustratien die niet gespaard worden en zeer wel bezorgd zijn.
Dit jaar heeft het tijdschrift zijne inschrijvers in de gelegenheid gesteld reproducties te verkrijgen van verscheidene meesterwerken: zoo o.a. van Rembrandts Jozef vertelt zijne droomen, en van zes schilderijen uit de Collectie Six te Amsterdam, naar meesterwerken van Van der Meer, Van de Velde, Terburg, Mignon, Ruysdael en Jan Steen. Deze in koper gemaakte autotypieën zijn gedrukt op zwaar papier, groot formaat. De Brief van Terburg, het Sneeuwlandschap van Jacob van Ruysdael, het Stadgezicht van Vermeer en het Strandgezicht van A. Van de Velde, zijn bijzonder wel geslaagd, en goed geschikt om ingelijst te worden.
Neelandia. Maart 1901.
Bijzonder aan te merken in dit nummer de bijdrage Uit Vlaanderen. Wij vernemen hier dat de uitgeversmaatschappij Flandria te Gent het artikel van Aug. Vermeylen Vlaamsche en Europeesche Beweging uit Van Nu en Straks van November ll. heeft laten herdrukken en aan kleinen prijs te koop aanbiedt. Zooals wij reeds schreven (December nummer bl. 518), er staat veel goeds in dit artikel, maar alles is toch niet te beamen. Wij meenen dat Neerlandia hiermee te hoog oploopt. In dienzelfden brief uit Vlaanderen wordt prof. Van Hamel, hoogleeraar in de Fransche letterkunde te Groningen, duchtig den bol gewasschen. Deze heer is hier te Gent op de algemeene vergadering van de Association pour la vulgarisation de la langue française, anders gezeid bij de Vulgurisateurs, komen spreken, en heeft daar dingen gezeid die geenszins passen in den mond van een Nederlander.
Nu iets anders:
Eenige dagen geleden waren wij in gezelschap van katholieke Vlamingen, waardoor verscheidene leden van het A.N. Verbond. Zij kloegen dat sedert zijn overbrengen naar Noord-Nederland het tijdschrift te Hollandsch geworden is, en dan ook dat er niet genoeg in gezegd wordt wat er aan katholieke zijde hier wordt gedaan.
Dit ter bedenking van het bestuur van het Algemeen Nederl. Verbond.
| |
| |
De Katholieke Gids, April 1901.
Slot van E.H.A. Merkes' studie: Wat was het Buskruitverraad? Het besluit is: niemand kent de ware geschiedenis hiervan, maar bewezen is het dat het buskruitverraad niet was wat de officieele lezing ons op de mouw wil spellen. Het is ontwijfelbaar zeker dat de regeering het verhaal en de getuigenissen vervalscht heeft. Het graf van St. Franciscus, eenige bijzonderheden over de basiliek van Assissië. - Aphorismen door E.H.P.M. Bots naar gecastigeerde gegevens van Longfellow in zijn ‘Hyperion en Kavanagh’. - In Kunsttheorien bespreekt G. Hessingsen de drogredenen waarmêe de naturalistische school en hare voorvechters heure waar aanprijzen. - Te lezen in ditzelfde nummer: De phoiographie in dienst der sterrenkunde.
De hollandsche Revue, VI, 3, geeft eene schoone beeltenis van den beroemden franschen beeldhouwer August Rodin en eene groote reeks afbeeldingen van Leo Tolstoi en zijn huisgezin. Dit geschiedt ter gelegenheid van ‘Het boek van de maand’, waartoe Tolstoï's Opstanding is gekozen, wat aan den banneling uit de Russische kerk nieuwen roem heeft verschaft. De criticus zegt: dat dit werk met de razend gelezene The Christian van Hall Cane, Quo Vadis van Sienkiewicz en David Harum van Noyes Westcott uiterlijk gemeen heeft, dat het in duizenden exemplaren is verkocht en innerlijk niets anders dan ‘De afwezigheid van iets....’ De auteurs hebben geschreven met een ‘bijmengseltje’ omdat het publiek niet hoog genoeg staat om l'art pour l'art te genieten, en aan die bijzaak (zegt de schrijver) is voor een goed deel het succes toe te schrijven.
Een aardig oordeel!
De Katholiek 2 en 3 bevat het vervolg van Aengenents' wetenschapp. socialisme van K. Marx, en id. van Jansens Wagner. 4 over de punctuatie, het rijm en de maat bij Thomas v.K. en het vervolg van schrijvers Ahnenkult-Theorie, naar Lipperts Christenthum, Volksglaube und Volkstrauch, waarbij de wensch wordt uitgedrukt dat Lippert geene ‘Nacharbeiter’ moge hebben, in het belang der godsdienst. wetenschap.
Van Onzen Tijd. Maart 1901.
Wijding door Marie Koenen: van Miel en Blanche, niet slecht verteld.
In Princiepen en Inzicht bespreekt C.B. De Klerk de Kroniek van Jan Kalf verschenen in het Februari-nummer van Dietsche Warande en Belfort. - Lieve verzen van Prosper van Langendonck en Maria Viola. - De literaire Kroniek van Maria Viola is gewijd aan Herman Robbers ‘Resumeerend den indruk door deze novellen (Een Kalverliefde, De Verloren Zoon en De vreemde Plant) teweeggebracht, zien we den schrijver Herman. Robbers als een, die, werkend in de kunstsoort, welke als de realistische wordt aangeduid, daarin bij gestadigen groei der in hem levende kunstkrachten zeker geven zal proza, dat door inniger pracht en meer verfijnd sentiment dieper bewondering wekken zal.’
De Nederlandsche Spectator. - No 9. Prof. Bolland geeft een lang betoog over verstandige wijsbegeerte. - No 10 geeft bericht over een opstel van Pynacker-Hordijk betreffende de kasteleins te Utrecht in de 12e eeuw, over Mau's Pompeji in Leben und Kunst, over Krämer's Historisch Gedenkboek (19o eeuw), over het Parijsche leven van Jean Lefort. - No 11. Dr. Rogge beveelt het lezen van Erasmus aan, doch zonder de ‘venij- | |
| |
nigheden’. - No 13 bevat eenige bibliographie artikelen: Levy, Leidsche Sociologie, Koster, Tonen en tinten, Adama van Scheltema, Een weg van verzen, waarin ‘de blanke stilte’ beschreven wordt, en de korenschoven bij spoken worden vergeleken en veel gezegd wordt (zegt van Bruhuys) wat ‘het hoofd van een erudiet uit lectuur-herinneringen kan opdelven’ en ‘onrijpe verzen’ erover schrijven. - No 14 bespreekt Nyhoffs ‘reproductie’ van Rembrandts teekeningen en etsen, door G.
Noord en Zuid, 3 en 4, geeft II, ontleding en beschouwing over Starings Twee Bultenaars. Taco de Beer beschouwt de ‘nieuwe richting in de Nederlandsche letteren’ naar Chantepie De la Saussaye's voorlezing in de Maatschappij voor Nederl. letterkunde.
De schrijver Ch.d.l.S. denkt dat ondanks alle fouten de richting der jongeren - de verfijnde stemmingsbeelden van Görter, ontledingen als in Couperus' romans, niet ‘onbemerkt voorbij zullen gaan.’
Vervolgens spreekt hij over mystiek dier jongeren, alsof dit woord geene nadere definitie vroeg, en iedereen verstaat welke mystiek hier wordt bedoeld. Men zie daarover Dietsche Warande, 1897, bl. 485, vlgg.
Das litterarische Echo. 15 Maart.
In een opstel Dichter und Staat bespreekt Fritz Lienhard het voorstel door M. Avenarius in den Reichstag gedaan om verdienstelijke Duitsche dichters door den Staat geldelijk te laten ondersteunen. Maar, vraagt schrijver, wie is verdienstelijk dichter? wie zal dat beslissen? En bovedien zal het kiesche eergevoel van edele, verheven naturen tegen dat officieel geldschenken niet opkomen? - Litteratur und Universität. Dr. Hans Daffis meent dat Staat en professors hun beste zouden moeten doen om het onderricht in de letterkunde - vooral in de Duitsche - aan de hoogescholen te bevorderen. - Ivan Wasoff, zegt Georg Adam, is de beste en populairste dichter van 't Bulgaarsche volk. Liefde voor eigen land en eigen natuurschoon spreken uit zijn verzen, romans en vertellingen. Geen diepe zielsontleding, geen overweldigende scheppingskracht, maar treffende schilderijen en levendig koloriet. Zijn eerste groote roman ‘Onder het Juk’ (1889-90) - spelende in den tijd der bevrijdingsoorlogen van de jaren 70 - is in vele talen overgezet. - Neue Holländische Litteratur (Dr. Paul Raché): monstering van de jongste verschijningen op 't gebied van roman en novelle. - Spruchweisheit (Eduard Bertz): bespreking van zeven spreuken aphorismenboeken. - Allerlei Weisheitsprüche und Widersprüche van W. Kreiten S.J. wordt gunstig onthaald.
- April 1901.
Aus dem Engeren. Die österreichische Provinzlitteratur door Hugo Greinz. Er wordt hier gehandeld over de jongere Oostenrijksche schrijvers die buiten den invloed staan van Weenen. - Hans Benzmann zegt veel goed van de gedichten van Marie-Eugenie delle Grazie, ‘Ihr Epos “Robespierre” halte ich für eines der tieffsten und schönsten Kunstwerke der heutigen Litteratur.’ Daarna eene korte autobiographie van jufvr. delle Grazie, waaruit wij vernemen dat zij den 14 Oogst 1864 te Weiszkirchen in Hongarië geboren werd, goede leermeesters had en slechts 17 jaar oud was toen haar Gedichte verschenen. Zij zegt ons ook dat zij de werken van Karl Marx, Rodbertus, Henry George en de andere Duitsche socialisten heeft gestudeerd. - Alex. von Weilen bespreekt het nieuw drama: Susana im Bade van Hugo Salus, ‘Feine und zarte Empfindung verleugnet die Dichtung.
| |
| |
nirgends, aber sie ermangelt dramatischer Kraft und wirklicher Eigentümlichkeit, und damit reiht sie sich den meisten ihrer Vorläufer an: nur die Individualität aber hat heute ein Recht, biblische stoffe der Bühne zu schenken.’
Uit eene aankondiging op de keerzijde van den omslag van deze aflevering vernemen wij dat de opvoering van ‘Susanna im Bade’ in Duitschland en Oostenrijk verboden is.
Stimmen aus Maria Laach LX, 2-3, bevat een belangrijk artikel van P. St. Beissel; Die Pfalzkapelle Karls der Groszen zu Aachen und ihre Mosaiken. Hierin wordt nogmaals en duidelijker dan ooit bewezen hoe het koepelgewelf der tegenwoordige Mariakerk, de Thron genaamd, voor vele eeuwen met prachtig mozaïk bekleed is geweest en dat deze mozaïeken overeenstemden met die, welke onder de leiding van onzen Béthune in de laatste jaren zijns levens aldaar zijn uitgevoerd. Het is te beklagen, dat, naar 't schijnt, de fondsen der kerk niet toelaten de geheele Pfalzkapelle historisch te herstellen.
Merkwaardig is ook in Nr 3 de studie van G.M. Dreves, Der Deutschen Schlachtlied zu St. Michael, waarin den oorsprong van dat lied wordt in 't licht gesteld.
Le Correspondant. 10 Maart.
La France après Sadowa (Pierre la Gorce). ‘Tandis que les larges breaks des équipages impériaux conduisaient en fôrêt les hôtes des souverains, l'empereur s'enfermait avec ses généraux et débattait anxieusement les projets qui élèveraient les ressources de la France au niveau de ce qu'exigeait sa sécurité. Ainsi s'acheva l'année 1866. L'éclat des fêtes, les pompes des réjouissances publiques, on les retrouverait encore, et l'Exposition universelle, préparée pour 1867, allait en ramener le retour. Le bonheur, hélas! après le grand coup de Sadowa, il faudrait y renoncer.’ - Vers les Pôles: (A. de Lapparent). Schrijver begroet met vreugde de Engelsch-Duitsche expeditie die in Juli naar de Zuidpool zal vertrekken, maar betreurt het tevens dat Frankrijk - door de schuld van zijn bestuur - geen deel heeft aan de onderneming. - La Renaissance catholique en Angleterre au XIXe siècle. l. Les Convertis 1845-47. Paul Thureau-Dangin). De bekeering van Newman is een vruchtbaar zaad geweest. Het voorbeeld en de schriften van dezen grooten man blijven nog immer ‘het voornaamste werktuig van de geheimzinnige en, ondanks alles, voortlevende evolutie die zooveel zielen van het anglicanisme naar het katholicisme trekt’. - La Femme et les Penseurs (E. Lamy) ‘Het socialisme maakt van de vrouw een vijand, het ongeloof een speelding, de andere godsdiensten een slavin, het katholicisme alleen de gezellin van den man. Zoo zij het Katholicisme verdedigt, zal het katholicisme haar verdedigen’. - L'unité de l'armée (Général Bourelly). Schrijver bewijst dat die zedelijke eenheid bestaat. - L'Etrangère I. Novelle
van Leroux-Cesbron. - Le ‘prochain Waterloo’. J. Delaporte wijst - naar aanleiding van een boek van kapitein Cairnes - op den strijdlust van Engeland en op zijn aanhaligheid voor Duitschand. Dat onze diplomaten Wellington en Blücher maar ver van elkander houden, anders... - La Troisième, novelle van H. Sienkiewicz. - La vie économique et le mouvement social (A. Béchaux). - Revue des sciences (H. de Parville). - Chronique politique.
Revue des deux Mondes. 1 Maart.
Impressions de France. II. La villé moyenne Laon. M. Hanotaux zet zijne frissche beschrijving van Fransche hoekjes voort. - Le Testa- | |
| |
ment interrompu, fraaie novelle die ons in de wereld der balie voert, door Masson-Forestier. - La Colonie de Mozambic et l'Alliance Anglo-Portugaise (M. René Pinon). ‘Sous nos yeux trop souvent fermés, de grands empires se constituent peu à peu qui étendent leurs bras sur toutes les parties du monde et qui seront les acteurs de la lutte économique de demain: empire germanique, empire russe, empire britannique, empire américain; peut-être aussi, si nous savions faire passer avant tout le maintien de notre situation extérieure et user des éléments que nous possédons, empire français. Autour de ces puissantes unités, de ces “tout” économiques politiques, peu à peu les petits peuples viendront s'agréger; ils en seront des annexes. Dès maintenant, il faut bien le voir, le Portugal, avec ses Colonies, n'est plus qu'une dépendance de l'empire britannique; il est dans le mouvement de ce haut seigneur féodal; il gravite autour de l'Angleterre, attendant d'elle la protection et la vie, comme les cliens de l'ancienne Rome autour de l'insula d'une riche patricienne’. - Le Conseil international des femmes. (Th. Bentzon). Vervolg (zie vorig nummer). - Le Prologue du 18 Fructidor. La démission de Pichegru. Ern. Daudet geeft nieuwe bewijzen voor de onschuld van generaal Pichegru. - Lachlan (Ian Maclaren). Een roerende geschiedenis uit het Engelsch vertaald door L. Ed. Coulin. - Le Caoutchouc et la Gutta-percha (A. Dastre): wetenschappelijke verhandeling. - Deux hommes de la
Révolution. E.M. de Vogüé spreekt over generaal d'Andigné ‘een van die mannen met overtuiging wier kloeke deugden Frankrijk hadden gemaakt en het behouden wilden’ en over Fouché ‘een van die roofvogels die Frankrijk hebben gemaakt tot een wezen verslagen, zwak, immer blootgesteld 't zij aan de tyrannische bescherming van een Caesar, 't zij aan de benauwende bedreigingen van den vreemde’. - Revue musicale (M. Cam. Bellaigne). - Chronique de la quinzaine, histoire politique (M. Francis Charmes).
|
|