Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1901
(1901)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 394]
| |
Wijd strekt van hier des voortijds lange nacht,
doorruischt van ravenzang en strijdrumoeren,
door schaarsche toppen nevelig en zacht
uit 't eindloos meer van duisternissen loeren.
Daar rijzen 't burchtslot en het zwarte woud
en 't dal waaruit de moordgeruchten klimmen.
Het burchtslot blaakt. De doffe maan aanschouwt
een heetvervolgde vlucht van duistre schimmen.
De witte panden van het kloostersticht
verschijnen in de schaûw der beukendreven.
Geloofshervorming heeft haar werk verricht.
Een zwarte puingestalte is nagebleven.
Kanongebrom stijgt lijk een doffe zucht.
Op alle heuvlen zwellen blauwe wolken.
Een verre brand bebloedt de doode lucht,
de landstraat stropt van krijgsverschuwde volken.
O reuzeneik waarin 't verleden huist,
gij spreekt een stem van ver gevlogen dagen.
Voorbij uw voet 't onrustig heden ruischt
in onbestendig op- en nederjagen.
De herder stuwt met herderstaf en hond
zijn lammren heen in wollewitte baren.
De wagen stijgt bij zomeravondstond
en streelt uw reuzelenden dom van blâren.
De wandlaar rust op d'omgeworpen paal
en schouwt in 't dal met innig welbehagen
op bosch en hoeve en stillen zomerpraal
en 't dorpjen met zijn tuinen en zijn hagen.
Doch duister brouwt, op verren wereldzoom
waar honderd hooge kaven samenscholen,
de stad een ongeweêrt van zwarten doom.
De toekomst zit in duisternis verholen.
|
|