| |
| |
| |
| |
Overzicht van tijdschriften.
De Vlaamsche Kunstbode, Januari 1901.
En nog zoo jong zijn: welgeschrevene kerstvertelling voor groote kinderen door Al. Van Neste. - Vervolg van Fr. Van den Weghe's Geschiedenis der Nederlandsche Taalkunde in Vlaanderen (1500-1886). Serrure, Snellaert, Blommaert, baron de St.-Genois en Bormans worden besproken. Veel nieuws is er hier niet te leeren. - Uit Kunstnieuwjes uit Brugge door Med. Verkest, vernemen wij dat Gruuthuusse ‘dat ten koste van veel bankbriefjes en goudvinkjes prachtig hersteld werd’ nu blijkt ongeschikt te zijn om de schilderijen der van Memlinc, Van Eyck, David enz. te herbergen. ‘Die misrekening geeft dan ook nieuwe hoop aan hen die meenen, dat er hier een museum zou dienen gebouwd te worden, heelemaal naar de moderne eischen van bewaring en van verzekering tegen brandgevaar, en waarin zoowel de moderne als de oude Meesters hun plaatsje zouden vinden.’ - Verzen van Jan Boucherij en Bernard.
Germania, Januari 1901.
Eenige algemeene gedachten over Socialpolitik door Kard. von Strantz. - Van de redactie: hoe Kruger's afwijzen door den Deutschen Keizer, en graaf Bulöw's rede hieromtrent in den Deutschen Reichstag (13 December) beoordeeld werden. - Voorts eenige bladzijden uit een werk van Dr Kuhlenbeck Von den Pandekten zum Bürgerlichen Gesetzbuch dat binnen kort te Berlijn verschijnen zal en waarin schrijver toont hoe met het burgerlijk Wetboek (in voege gekomen in 1900) het Germaansche recht in eere hersteld wordt. Tot dan toe was het in Duitschland verdrongen door het Romeinsche. - Slot van Prof. Fritsche's studie over Die französische Kriegslyrik des Jahres 1870-71 in ihrem Verhältnis zur gleichzeitigen deutschen. Het verschil tusschen de twee soorten van liederen wordt als volgt gekenschetst: ‘In Deutschland ist die Pflege der volksmässigen Kriegslieder auf dem Boden treuen Plichtgefuhls, onerschütterlichen Vertrauens auf den Sieg der gerechten Sache und wetteifernder Opferfreudigkeit für das Vaterland entstanden.’ Wat nu de Franschmans betreft: ‘Prahlen mit raschem Ruhm und reicher Beute und Selbstuberhebung, das sind die Grundzuge der Lieder aus der ersten Zeit des Krieges. Und als nach der Vernichtung der stolzen Rheinarmee der Ruf nach Rache und Verleumdungen gegen das Heer und seine Führer der Grundton der Lieder war, in denen das Gefühl des tiefverletzten Nationalstolzes sich Luft machte, klingen doch fast nirgends jene reineren Empfindungen trauernder Vaterlandsliebe durch, wie sie zur Zeit der tiefsten Erniedrung Deutschlands
| |
| |
ein Arndt, Schenkendorf oder Körner sich zu bewahren wussten.’ - Een lezenswaard artikel van H.P.N. Halbertsma ter gelegenheid van Bertha von Suttner's roman Die Waffen nieder. Voor althans kan er geen spraak zijn, meent Halbertsma, alle soldaten naar huis te zenden, wat voor gevolg zou kunnen hebben dat de beschaafde wereld overrompeld worde door de minder beschaafde volkeren. De Staten van midden Europa, (Engeland en Rusland uitgesloten) zouden moeten een verbond maken. Een politieke bond, wellicht later; maar om te beginnen een tolverbond. In dien zin schreef Anatole Leroy Beaulieu in Revue des Revues. (Zie ons overzicht van tijdschriften, December bl. 525).
Het Katholiek Onderwijs, Februari 1901.
Te lezen: Priester en Moedertaal, niet onderteekend; wie in Oogst ll. op den Vlaamschen Landdag was te St.-Niklaas weet dat het komt van een zeer geleerd priester, hoofd eener school. ‘De Vlaamsche priester houdt met hert en hand aan zijne taal. Gelijk hij, als burger, in het verlies van eigen taal een verlies ziet van eigen nationaliteit, zoo is hij, als priester, overtuigd dat de achteruitgang der Vlaamsche taal een achteruitgang is der christene zeden... De Vlaamsche priester acht het een gewetensplicht aan de leerlingen die hem toevertrouwd worden achting en liefde voor taal, voor volk en land in te boezemen. Taal, volk en land zijn wel edele voorwerpen. En het edele doen beminnen is veredelen, is beter maken, is opvoeden.... En hij vreest die geestdrift niet (van de studenten), omdat hij ze leidt en ten hooge opvoert; neen, hij is verheugd en zegt in zich zelven: uit die gloeiende herten zullen mannen groeien die, zelfs in kalme jaren, nog vuur zullen over hebben voor edele zaken.’
Vlaamsche Zanten. Jannari 1901.
Begin eener studie over Onze Volksverhalen in de Germaansche Godenleer. - De Hond in het Volksgeloof. - Verklaring der spreekwoorden: Met den schup op den rug loopen = niet lang te leven hebben; gewoon zijn naar de kerk te gaan = gewoon zijn de deuren open te laten; bang zijn dat de kerk zal invallen = er niet verder en meer in komen dan noodig is; veel tin hebben = rijk zijn. - Vrouw Weyn deelt een lief vertellingske mee: Van den koopmanszoon en zijne vier wonderbare honden.
Tijdschrift van het Willemsfonds, Januari 1901.
In Stichting van Rusthoven zet Mr. A. Bevernage de inrichting uiteen der rusthoven in Holland. ‘'t Zijn gebouwen in steden of ten platten lande, door fundatien van bijzonderen opgericht, in afgescheidene woningen verdeeld, met een, twee of drie kamers.
De inwoners zijn lieden van zekere jaren die het verblijf kosteloos verkrijgen, of wel aan zeer lagen prijs. ‘Met het oog op de ouderlingen met een klein inkomen, waarvan het getal, dank aan de pensioenwet, welhaast merkelijk vermeerderen zal, is het inrichten van dergelijke rusthoven ten onzent aan te prijzen. Maar opdat zij kunnen blijven bestaan ware het noodig dat de wetgever hun de rechtspersoonlijkheid toekenne. - Van 't nonneken, een liedje, woorden van G. De Mey, muziek van Edw. Blaes. - De reis van Joseph II in de Nederlanden, ontleding van prof. Eug. Hubert's werk Le voyage de l'empereur Joseph II dans les Pays-Bas (31 Mai 1781 - 27 Juillet 1781). Van Joseph II krijgen wij hier eene heel nieuwe voorstelling: ‘Alle kostelijke pracht, die overal de prinselijke bezoeken kenschetste, verbant hij. Hij vermijdt de officieele redevoeringen, wier holle en traditioneele nadruk tegen zijnen ernstigen
| |
| |
geest streed. Zelf betaalt hij al de kosten zijner reis in de Nederlanden; hij luistert slechts naar nuttige toespraken, en spreekt enkel ernstige zinnen. Zijn “philosophisme” is gansch verschillend van het scepticisme der 18e eeuw. Godvruchtig, maar zonder ijdelheid, vervult hij zijne godsdienstige plichten, neemt plaats naast de eenvoudige lieden, welke, zooals hij, de zondagsche hoogmis bijwonen, of wijst ten minste de tronen of de luisterlijke bidstoelen, die men voor hem bereidt, van de hand. Genaakbaar voor iedereen, ontvangt hij den eerste den beste, hoort alle klachten aan en trekt nut uit alle berichten.
Vóór de zonneschemering op de been, ronddwalende langs allerhande straten of plaatsen, waar iets te zien, iets te leeren is, buiten de officiëele conventies en leugens heeft deze Keizer, die uit overtuiging in publieke hotels in stede van in paleizen afstapt, zijns gelijke niet in Europa omstreeks 1781.’
De Vlaamsche School, 10 geeft: De processie van O.L.V. van Blindekens, te Brugge. Oorsprong, Het Kerkje, De Godshuizekens, met verlichting door Jozef Boûûaert.
In De Bode van den H. Franciscus van Assisie. Februari 1901, bl. 167-168 deelt Fr. Petrus de Alc. De Tremerie O.F.M. een gesprek meê dat hij met zaliger Guido Gezelle had over St. Franciscus van Assisie. ‘Franciscus, zoo sprak Gezelle, is de ware dichter, de patroon van allen die dichter zijn geboren. 'k Durve twijfelen of er ooit iemand beter dan hij de dichterlijkheid heeft begrepen van de taal des volks, van die vrije geschapen taal, wil ik zeggen, die noch geijkt, noch gemaaktheid kent, en los en vrij door 't volk gesproken wordt. Hoe zoet, hoe heilig zoet, in die heilige volkstaal geschreven, klinkt en zingt Franciscus' lied aan de zonne. Ja, ik beproefde het wel eens dat lied in onze eigene tale weer te geven... Nooit gelukte ik er in, en nooit zal iemand er in slagen al de schoonheid, al de helderheid, al den zang en al den klank van dat hemelsch lied volmaaktelijk na te bootsen’. Voorts een onuitgegeven gelegenheidsgedicht van G. Gezelle: Op den 50en verjaardag van de plechtige kloosterbeloften onzer eerweerde moeder abdesse, zuster Maria Lucia, wijlen eer jongvrouw Delphine Deschieter-De Kerkhove, gevierd te Rousselare, in het klooster van de Arme-Claren-Colettienen op den 25 Sept. 't jaar O.H. 1882.
St.-Cassianusblad. Tijdschrift voor Opvoeding, Onderwijs en Onderwijzersbelangen. 3e jaarg. Drukk. P. Ryckmans, Mechelen. Prijs: 3.50 fr. 's jaars. - Januari 1901: Nieuwjaarswensch en Nieuwjaarspraatje, door kan. J. Muyldermans. Waarschuwing voor het gevaar dat sommige nieuwsblaadjes opleveren door al te breeden uitleg over tal van misdaden: ‘De dwaas, zoo zegt de wijze spreuk, kan 'nen steen in den vijver smijten, en zeven kloeke mannen zullen noodig zijn om dien er uit te halen. Ik voeg er bij: En smijt het dagblad maar één onpasselijken volzin in de verbeelding van het kind, nog geene zevenmaal zeven kloeken zullen er de sporen van te niet doen!’ - Rousseau, door R.L.S. Over den inhoud van den ‘Emile’. Zaakrijk en klaar. - De ware nationale School, door X. Enkel de godsdienstige school heeft recht op dien naam. - Klagen, gedichtje door Hilda Ram. - Le Prêtre dans les écoles. - De Stoomwagen. Proeve van toepassing der formeele leertrappen op eene letterkundige ontleding (van het bedoeld gedicht van J.v.
| |
| |
Beers), door Dr C.C. - Fröbelles. Onderwerp: knippen in een vierkant (met figuren). - Gezondheidsleer. Het voedsel, enz. door F. Dm. - Barema's nopens de jaarwedde der onderwijzers in sommige gemeenten. - Het Pensioen voor den aanneembaren Onderwijzer, door F. Demeyer. - Le projet Maenhout. Bijvoegsel nr 1: Officiëele stukken. - Buitengewone schooltoelagen. - Benoemingen. - Openstaande plaatsen. - Aankondiging van boeken. - Boekbeoordeeling: Gebedenkrans (uit West-Vl.).
- Februari, nr 2: Dionysius de Karthuizer, door Dr C.C. Eene belangrijke bijdrage nopens dezen althans te zeer ongekenden man, den Doctor extaticus der middeleeuwen. Opgave van den inhoud der artikelen, met eene beknopte verklaring, van 's Karthuizers de doctrina scholarium. - Het Onderwijs eener tweede taal in de lagere school. Hoogst genomen de twee laatste schooljaren, mag men in 't lager onderwijs met eene tweede taal beginnen. - Uit Lessing's Fabelboek, door J. Mdm. - Meester en Leerling, rijmpje van Boendale. - De Sleuner, gedicht van A. Vermeiren. - De achtste les: Over de vergiffenis der zonden en de verrijzenis des vleesches, door J. Brabantsen. Verband der les met de Gewijde Geschiedenis, en zedelessen er uit voortvloeiende. - Les van metriekstelsel (hooge graad), door F. Clerckx. - Gezondheidsleer, door F. Dm. - Une pension pour l'instituteur adoptable, door E. Tuypens. - Zoo moeten ze varen! - Wijzigingen aan de Schoolwet, door Alf. Verschueren. - Schoonheden van het officiëel onderwijs. - Verkeerde Straf. - Bijvoegsel nr 3: Officiëele stukken; schooltoelagen; eereteekens; openstaande plaatsen. - Het Middelbaar Onderwijs in Duitschland. - Het Onderwijs in Italië. - Katholieke en liberale vrijheid. - Iets ter overweging. - Boekbeoord.: Oefeningen op de Nederl. Spraakleer van Frans Willems (door J.v.O.).
Durendal, Janvier 1901.
Schoone platen: portret van Mev. prinses Albrecht van Belgie, St. Cecilia en De Muziekant naar Antoon Van Welie, de Afdoening van 't Kruis van Boticelli. - De merkwaardigste bladzijden van dit nummer zijn wel het vervolg van E.H. Cuppens studie over Guido Gezelle. De kerkhofblommen worden hier besproken en ten deele vertaald. Zoo krijgen wij in 't Fransch de kerkhofblomme ter gedachtenis van Ed. van den Bussche, het Kindeke van de dood, F.A.J. Bethune, De moeder van P. Benoit, enz. Wat in die vertaling bijzonder te prijzen valt is dat zij zoo getrouw den indruk van 't Vlaamsch weergeeft; wie Gezelle's verzen kent weet wat dit bediedt. - Voorts: La main qui frappe uit den tijd van den Boerenkrijg, goed verteld door Ed. Ned; een verslag over de 41en salon der koninkl. maatschappij der waterverfschilders door Pierre Verhaegen, verzen van baron Ch. de Sprimont, L. Le Cardonnel en G. Marlow.
In Gazette des faits et des livres beoordeelt Firmin Van den Bosch de St. Lucasschool als volgt: ‘si l'école néo-gothique a admirablement réussi en architecture - et le baron Béthune n'eut-il réalisé que l'abbaye de Maredsous, que son nom encore mériterait de survivre dans la gratitude des artistes catholiques - et si, dans le mobilier, elle a trouvé un type heureux encore qu'un peu monotone, qui peut contester que les tentatives de sculpture et de peinture secundum Lucam ont abouti à la plus déplorable faillite artistique!
Non, on ne me fera jamais admettre que le dédain de l'anatomie, le mépris caricatural de ce chef-d'oeuvre de Dieu qu'est le corps humain, le torticolis et la grimace soient des éléments essentiels de l'art gothique.’
| |
| |
La Fédération artistique, 9, geeft een artikel van Léon Ery, over La moralité dans l'art, dat tot het besluit komt ‘que les composants profonds, primitifs de l'intellectualité et de la sensibilité sont ceux qui correspondent aux plus grandes valeurs morales’.
In nr 11 levert Malachim een soort vollediging van La moralité dans l'art, door het verdedigen der gedachte: ‘L'art est à la Religion, prise dans son ensemble, ce que le culte extérieur est au dogme, à la Religion abstraite’.
Zie het artikel van Dr. Dupont in onze aflevering van December 1900, blz. 451.
Revue d'histoire ecclésiastique, 3, bevat eene studie van Dom U. Berlière over L'origine de Citeaux et l'ordre bénédictin au XIIe siècle, wat voor de zeden- en beschavingsgeschiedenis van groot belang is; b.v. hoe te Molesme de handenarbeid vervangen werd door geestelijke oefeningen, ten gevolge van de toenemende geschenken waarin de abdij zich mocht verheugen; maar hoe dan ook door deze voordeelen de tucht verzwakte, kalmte en rust afnamen (bl. 450). Dit alles gaf aanleiding tot de verplaatsing naar Citeaux. De betrekking van Citeaux tot Cluny wordt aangeraakt, doch verder den ontzettenden invloed van deze abdij op het pausdom in de elfde eeuw niet besproken.
- Nr 4, bevat een artikel van J. Flamion, getiteld ‘Les anciennes listes épiscopales des quatre grands sièges’ (Rome, Antiochië, Alexandrië, Jerusalem), bevattende bibliographisch-critische onderzoekingen naar de waarde der bronnen door Harnack en anderen, welke over dit onderwerp schreven, gebezigd. Op het episcopaat van Rome zal in een volgend artikel teruggekomen worden.
Revue Sociale Catholique. 1 Fevrier 1901.
Ed. Crahay verdedigt de dotatie van den graaf van Vlaanderen in politiek, rechterlijk en maatschappelijk opzicht. De beweegredenen die hij aanhaalt zijn niet nieuw, maar klaar voorgedragen. De bijzonderste is wel deze: de wet van 14 Maart 1856 kende aan den graaf van Vlaanderen eene dotatie toe van 150.000 fr. De wet van 10 Maart 1867 verhoogde de dotatie tot 200.000 fr. ter gelegenheid van het huwelijk van den graaf. De wetgever van 1856 en 1867 wilde dat die dotatie zou vast staan, niet ververanderlijk elk jaar. Zoo elk jaar daarover moet gestemd worden dan is het omdat, ingezien art. 115 der Grondwet, de begrooting elk jaar moet gestemd worden, en alle Staatsuitgaven in de begrooting moeten vermeld staan. Zeker, de kamers kunnen elk jaar weigeren de dotatie te stemmen, maar het ware het inzicht van den wetgever van 1856 en 1867 miskennen. Door die wetten zijn wij, zedelijk gesproken, gedwongen de dotatie te betalen. - In dit nummer nog een belangrijk artikel van prof. Brants: Un siècle de mouvement syndical en France: de wet Chapelié van 1791 verbiedt de vakvereenigingen, de wet van 1884 laat ze weer toe, het decreet van Millerand van 17 September 1900 geeft hun voorrechten, alleen de wettelijk ingerichte vakvereenigingen mogen meestemmen voor het samenstellen der arbeidsraden. Hoe men daartoe gekomen is, wordt hier uiteengezet.
De Arbeid, 3o jaarg. afl. 4.
Twee schetsen: Op de Baan, door Lucie de Vries en Het witte Huisje, door Mathilde de Vries.
Het tweede is flauwtjes geschreven. Welke zin ‘Het eens gedroomd geluk lange jaren met elkander te leven, te lijden en te beminnen,
| |
| |
tot eindelijk de onverbiddelijke dood een hunner aan de liefde van den anderen zou ontrukken, wijl de overgeblevene, aan wie wegging, voor eeuwig de oogen zou toesluiten, had niet mogen zijn’! - Vervolg van Gerard van Eeckeren's levendige novelle, Aangenomen en verlaten: de Vrijage van een dominee. - Verzen van Vict. de Meyere, G.F. Lindeyer, W. van Doorn, Ad. Herckenrath, Remy Bockstael en W. Estor.
Studiën. - Dl. 55. - Afl. 5.
H.I. Allard verhaalt ons het leven en de bekeering van Bernard Sutholt, eenen tijdgenoot van Vondel, die eerst te Leiden en daarna te Harderwyk doceerde. Hij had zijne bekeering tot het katholiek geloof vooral te danken aan de lezing der HH. Vaders.
Onder den titel ‘Het ware en het valsche Formalisme’ bewijst L. Regout de valschheid der leering van Kant, volgens welken tijd en ruimte enkel subjectief zouden zijn en geen bestaan hebben buiten onzen geest. Hij toont dat er geene bewijskracht ligt in de redeneering die Kant aanvoert, en dat deze in tegenspraak met zichzelf vervalt. Het mangelde Kant aan eene grondige kennis van de peripatetische begrippen en daarin ligt de oorsprong zijner dwaling.
P. Zeegers, handelende over de Bergrede, toont dat in deze onderwijzing van den Zaligmaker, gelijk zij bij Mathaeus voorkomt, eene logische aaneenschakeling en eenheid te vinden is en dat er dus van dien kant geen grond is om die leerrede te beschouwen als een samenvoegsel van verschillige reden.
De hoofdstelling bestaat in eene schildering van den waren geest des Christendoms omtrent de kennis en beoefening van eenige geboden en goede werken, in tegenstelling met de minder volmaakte opvatting daaromtrent in de Oude Wet, maar vooral met de valsche leeringen en praktijken der schriftgeleerden en Pharizeën.
Neerlandia, Jan. 1901. Bijzonder aan te stippen het artikel: Nederland en de Republieken: Neerlandia is niet geheel gerust over de houding van Nederland ten opzichte van president Krüger, het kon wel iets meer doen.
De Katholieke Gids, Jan. en Febr. 1901.
Eene belangrijke studie van Dr F.J. Nuyens, over den oorsprong en de eerste geschiedenis van Het Fransche Concordaat. ‘In den gebruikelijken zin is een Concordaat die overeenkomst, welke de Paus als Hoofd der Kerk met eene wereldlijke Regeering sluit ter regeling en ordening van de aangelegenheden der Kerk in de Staten dier Regeering... Wie de daden van het Fransche Gouvernement toetst aan de bepalingen van het Concordaat, zal niet lang in twijfel blijven, of deze wel in overeenstemming daarmede zijn en of de Paus geen recht zoude hebben met te verklaren, dat het niet naar behoeven wordt nagekomen, en dus voor hem geen bindende kracht meer heeft.’ - Onze Roomsche burgerstand. Geen ‘Te kort!’ door E.H.P.M. Bots. Eerw. schrijver bedoelt hier door Roomsche burgerstand de katholieken die zich ofwel aan den handel, ofwel aan andere eerzame bedrijven, ofwel aan den landbouw hebben toegewijd, met uitsluiting van den adel, den militairen stand, de geestelijkheid, de geleerden. Wat de katholieke burgerstand in Nederland kenmerkt is 1o zijne mildheid ‘zoodra eenig herder van parochie of bisdom iets groots zal moeten ondernemen, zoo weet hij maar al te goed, dat enkele uitzon- | |
| |
deringen der andere standen daargelaten, het de boeren en zoogenaamde particulieren zijn, die de lakens zullen uitdeelen’ 2o eene kinderlijke aanhankelijkheid aan den godsdienst en aan de parochiepriesters; en 3o een allerzoetst en behoudend familieleven. - Van E.H.B. Van Geldorp eene overzetting van Dickens voorrede op Nicholas Nickeby. - Van Jac.: P. van Term eenige welgekozene citaten uit werken van aanzienlijke vrijmetselaars. - Begin van een geschiedkundig, romantisch verhaal: Paus Leo IX, door A. op de Laak. - Voorts nog een schoone studie over Het Huwelijksrecht van H.M. de Koningin en Z.H. den
Prins-Gemaal. Sommigen denken dat er eene wet noodig is om de verhouding tusschen de koningin en den Prins-Gemaal te regelen. Luidt immers art. 160 van 't Burg. Wetboek niet ‘De man is het hoofd der echtvereeniging, de vrouw is aan haren man gehoorzaamheid verschuldigd.’ Hoe kon dit samen gaan met het recht der koningin, als koningin meester te zijn? Men hoeft hier te onderscheiden, meent schrijver, tusschen het publiekrecht en het privaatrecht, tusschen de koningin als koningin en als vrouw des huizes. Eene bijzondere wet ware gansch overbodig. De bepalingen van het B. Wetboek zijn op de koningin, als vrouw des huizes, toepasselijk even als op alle gehuwde vrouw; als koningin echter is zij meester, en waar de rechten van de koningin met die van de vrouw in botsing mochten komen, moet de vrouw voor de koningin wijken.
Caecilia, 12, bevat eene grondige en lovende beoordeeling van Fl. van Duyse's Oude Nederlandsche liederen, door den bestuurder Mr. A. Viotta. De schrijver haalt op hoe sommige liederen bij het kantwerken werden voorgedragen.
Noord en Zuid, 6, bevat van Dr. A.S. Kok een leerzaam artikel over Fokke Simons' Helicon in verband met aanteekeningen van Kinker, Bilderdijk, enz. over Feiths romancen. Lindema wekt de herinnering op aan de aloude Braga, en Dr. J. Prinsen geeft noten over Huygens' Voorhout.
De Gids. Februari 1901. - Meest al zware brokken in deze aflevering.
Potgieter's brieven aan Busken Huet zullen in den loop van dit jaar openbaar gemaakt worden. Hier worden, als voorsmaak, twaalf van die brieven medegedeeld, loopende van Januari 1861 tot Januari 1864. Uit den eersten brief deze zin over Alberdingk Thijm ‘Wie Thijm wil schetsen, geve geheel die belangrijke persoonlijkheid, geleerde, schrijver, dichter tevens, representant van het beste wat het catholicismus in ons land, in onzen tijd oplevert. Hij waardeere heel zijne studie ondanks al hare eenzijdigheid zoo krachtig. Zijt gij er onbevangen genoeg toe? Ik geloof neen.’ - Prof. A.G. van Hamel behandelt in Wetenschappelijke beoefening der moderne letterkunde het onderwijs van wijlen prof. Allard Pierson aan de Universiteit van Amsterdam. - Van Geertruida Carelsen een zeer waardeerend artikel, in zedelijk opzicht wel te veel, over wijlen den Duitschen Theodoor Fontane. ‘In Fontane doet zich het heugelijk verschijnsel voor van een literator, die zijn tijd vooruit geweest is zonder daardoor verbitterd te worden; die een menschenleven lang als journalist, romanschrijver, geschiedvorscher, essayist en dichter rustig zijn eigen gang is gegaan, naar zijn beste krachten de pen voerend, zonder jaloezie jegens meer gevierden en zonder vooroordeel jegens jongeren; en die lang genoeg geleefd heeft om door een nieuw geslacht
| |
| |
geëerd te worden en op zijn ouden dag in allen eenvoud de geestelijke vruchten te plukken van zijn eerlijk dagwerk, zijn literarisch goed humeur en zijn tactvol geduld’. - C.-Th. van Deventer over Indische centralisatie-plannen. ‘Sedert een halve eeuw bijna is men het er over eens, dat de bestaande regeling, waardoor, buiten de desa-huishouding, ook de kleinste plaatselijke belangen en behoeften de bemoeienis van het centraal gezag vereischen, eenvoudig bespottelijk is, maar terwijl de adviezen, gevraagde en ongevraagde, hoe in dien toestand verbetering te brengen, zich opstapelden tot een berg van papier, liet de verbetering zelve nog maar op zich wachten!’ Nu is eene poging gedaan tot regeling dezer aangelegenheden. Bij Koninklijke Boodschap van 24 Juli 1900 werd der Tweede Kamer een ontwerp van wet tot decentralisatie van het bestuur in Nederlandsch Indie aangeboden. - Volgt een artikel van B. Gewin over Arbeiderskoloniën voor doel hebbende ‘aan bedelaars en landloopers een christelijk toevluchtsoord te schenken, waar ze door arbeid, tucht en godsdienstige leiding geschikt worden gemaakt voor terugkeer in de Maatschappij.’ Van regeeringswege kan hiervoor wel iets gedaan worden. - Vervolg van Bijvancks studie: Inleiding tot Shakespeare's Hamlet. Sonnetten van Hélène Lapidoth-Swarth.
De Hollandsche Revue. Jan. 1901.
Aan te stippen in dit nummer de Karakterschets van Lord H.-H. Kitchener, eene echte karakterschets dit maal, waarin bijzonder op 's mans wreedheid gewezen wordt. ‘Die oogen, men zie ze op zijn portret in dit artikel eens goed aan. Zijn dat niet de stalen, harde, blauwe bolletjes, die getuigen van een onbuigzame, wreede natuur? Kan men zich van een man met zulke oogen niet voorstellen, dat hij de eigenschappen bezit “to drill a black man white and make a mummy fight”, zooals van hem gezegd wordt; die het graf van den Madhi schendt en diens hoofd laat opgraven; maar die óók van Cronje een wapenstilstand weigert om zijn dooden te begraven; die de oorlogscorrespondenten der dagbladen bij zijn tocht naar Fachoda naar huis zond, en wiens eerste werk, na het overnemen van het opperbevel van Lord Roberts, was, om hetzelfde in Zuid-Afrika te doen, ten einde zijn hyena's taak ongezien te kunnen volbrengen; die zijn gewonde soldaten bijna onverzorgd achterliet, gelijk ooggetuigen in Egypte van hem verklaard hebben, en die ook de vrouwen en de kinderen der vechtende Boeren laat honger lijden om hun echtgenooten en zoons zooveel te spoediger tot het neerleggen der wapens over te halen?...
Zeker dàt is een “karakter”. En Kitchener is dan ook een man - van - karakter, maar van een verachtelijk karakter.
Maar Engeland heeft zulke dier-menschen noodig, om zijn wilde-beesten-taak in Zuid-Afrika te volbrengen.’ Als boek van de maand wordt zeer waardeerend, al te waardeerend, besproken Styn Streuvels Zommerland en Zonnetij. ‘Door dat temperamentvolle, dat mannelijke, dat knuistige en pootige, maar óók door het eerlijke, vrije en franke in die kunst, heeft deze een eigenaardige bekoring waaraan men niet kan ontkomen.
Hij is nog jong, Styn Streuvels. Een heel leven heeft hij nog vóór zich. Hij zal nog stapels werk kunnen klein krijgen. Naam heeft hij reeds gemaakt. Zenuwachtige haast om iets te schrijven, dat van hem zal doen spreken, heeft hij dus niet. Hij kan rustig blijven werken en hij is een stille wroeter.
| |
| |
En zal van zijn pen dan nu komen het groote Boeren-Epos, de roman van het Boerenleven, die met zooveel ander groot werk, nog steeds aan onze Hollandsche kunst blijft ontbreken?’
Vragen van den Dag, Februari 1901, verschenen den 7 Februari, begint met een heilwensch aan de koningin Wilhelmina en haar gemaal. - Hoe te leven, eene reeks waarheden en raadgevingen voor het dagelijksch leven door J. Kuiper, bewerkt naar The Use of Life van Sir John Lubbock. - De strijd om de gezondheid in de 19e eeuw, begin eener studie over hygiène door Prof. Rubner. - Vervolg van Onze kennis des hemels en hoe men daartoe gekomen is. Hoofdlijnen uit de geschiedenis der wetenschap van ons zonnestelsel. - Hoogst belangrijk het artikel van H. Tiesing: Iets over den scheper en de schapenhouderij in Drente. Een kijkje in het volksleven van oostelijk Drente. ‘Al die schapen (van een dorp) worden elken morgen te ongeveer tien uur veldwaarts gedreven; er zijn kudden van duizend tot twaalf honderd stuks. Voor de dagelijksche verzorging van al die dieren houdt men gemeenschappelijk éen herder, de “scheper” genoemd, op wiens eerste sein zich op het aangegeven tijdstip de kudde in beweging brengt. Gehuld in een langen jas, voorzien van zijn herderstaf, dien hij de “schup” noemt, en gevolgd door zijn trouwen hond, Siep, Sito, Loos of Tee genaamd - van andere hondennamen houden de meeste schepers niet - begint hij te ruim tien uur op eene daardoor bij de dorpelingen bekende plek zijn seinen te geven. In oude tijden bliezen de schepers op koehoorns... Sinds een tiental jaren zijn de koperen blaashoorns, bij vrachtrijders en trekschuitjongens in gebruik, ook bij de schepers ingevoerd.’ De schapen komen daar bijeen en worden dan naar de heide gedreven. ‘Eene stofwolk rijst omhoog, die den landbouwer op het land opmerkzaam maakt, dat het al na tienen is, want voor lieden die op het land werken is vaak het uitgaan der schapen een aanwijzing van tijd... Zoodra zich de kudde
op het ruime veld verspreidt begint de scheper te breien, want dit is zijn dagelijksch werk bij het hoeden der schapen. Zelden breidt hij iets anders dan kousen en sokken voor de dorpelingen.’ Er zijn schepers in Drente die 40, 50 jaar achtereen hun beroep hebben uitgeoefend. Met de schapen is de scheper ‘zoo goed bekend, dat hij van elk der twaalf a dertienhonderd schapen, die hij onder zijne hoede heeft, meestal op het eerste gezicht den eigenaar weet aan te geven.... Zijne belooning ontvangt de scheper deels in contant geld, deels in natura. 't Eerste wordt voor hem bijeengebracht door het heffen eener schapenbelasting.... drie of vier centen voor elk schaap... Voorts heeft de scheper het recht tot vrije bewoning van een huis, en het gebruik van daarbij behoorend bouwland en eenigen tuingrond, gemeenlijk bekend als de “scheperij”, dat gemeenschappelijk goed en eigendom der gezamenlijke marktgenooten is. Zoolang de scheper ongehuwd is, en derhalve geen gezin heeft, ontvangt hij den kost bij den boer door “rondeten” waarbij ieder der schapenhouders beurtelings een, of twee dagen achtereen den scheper als kostganger houdt. Hij mag dan de scheperij te zijnen bate verhuren.’ Voor elk schaap krijgt de scheper nog eene zekere hoeveelheid rogge en aardappelen.
Zeitschrift der Christlichen Kunst, 5. - Das eherne Taufbecken im Dome zu Hildesheim, waarschijnlijk van omtrent 1260, is geheel eenig in zijn soort door de pracht en verscheidenheid van het beeldwerk. Wij vinden daarvan hier een kundige beschrijving en afbeeldingen, door Adolph Bertram, uit Hildesheim zelf. Belangrijk is het artikel over Haenel's studie: laatste tijdperk der Gotische kunst en den invloed der zoogenaamde ‘Renaissance’ daarop, geschreven door Alfred Schiöder: ‘Es finden sich Merkmale des nahenden Protestantismus’, in die gotische lijnen, is Haenel's meening.
| |
| |
- Nr 6, bevat eene studie over Rijnlandsch ivoorwerk van de elfde en twaalfde eeuw, en de geschilderde vensters van Xanten, zijn de drie voornaamste onderwerpen in deze aflevering behandeld.
- Nr 7, bevat als hoofdartikel een studie van Paul Schubring over Bischofsstühle und Ambonen in Apulien. De oorspronkelijke byzantijnsche kunst is hier niet te miskennen. Men herinnert zich daarbij dat de zuidpunt van Italië tot in de 11e eeuw aan Konstantinopel belasting betaalde, terwijl heden het Grieksch dialect er nog leeft.
Deze invloed erkent men in de bijzonderheden der hier voorgestelde kerkmeubels.
- Nr 9. Beschrijving van een Fransch psalterium te Brunswijk in het priesterseminarium, van eenen 13e-eeuwschen Monstrans, te Ahrweiler, en een gesneden groep: Christus met Joannes den dooper, 1m3 hoog, van het begin der 13e eeuw, in het bezit van Chev. Meyer van den Bergh, te Antwerpen.
Stimmen aus Maria Laach, 10, bevat een artikel van uiterst practischen aard tegen het belachelijk vooroordeel ten gunste van het tweegevecht: Zum ehrengerichlichen Duellzwang in Oesterreich, uit de hand van P. Bernhard zu Stolberg-Stolberg.
De jongste buitensporigheden der Oostenrijksche officieren in deze vraag hebben meerdere bezadigde mannen doen ontstaan om dit ongehoord misbruik te bekampen.
Das litterarische Echo - 15 Jan. 1901.
Buchdramen (Wolfgang Kirchbach). Een en ander over ‘boekdramas’ d.i. over dichtwerken in gesprekvorm waarvan de vervaardiger niet in de eerste plaats de opvoering en de eischen van de theatertechniek heeft in het oog gehouden - in tegenstelling met de ‘regisseurstukken’ die enkel de vrucht zijn van een op de planken verworven tooneelervaring.
Zwei Dichtungen van Gerhart Hauptmann, t.w. Im Nachtzug en Die Selbstmörder
Goetheschriften. Een door Rich. M. Meyer gemaakt overzicht van studiën over Goethe.
Merlindichtungen (Wilhelm Holzamer). Bespreking van F.W. van Oesteren's epos Merlin. (1900).
Das Ueberbrettl. Warme oproep van Ernst von Wolzoger tot het oprichten van kunstherbergen voor het volk - zooals er in Frankrijk te Montmartre en in 't quartier latin bestaan - waar dichters en muzikanten hun werken zelf zouden voordragen.
Boekbeoordeeling. enz.
- 1 Febr. 1901.
Uit Oldenburg-Bremen (Franziskus Hähnel): Portret van een paar letterkundigen uit die streek, namel. van Hermann Allmers en van Arthur Fitger. Den eersten heet men den ‘marschendichter’ wegens zijn prachtig ‘marschenbuch’ (1857); een bundel lierzangen, zeer eenvoudig, met meesterlijke natuurschildering, vol melodie en rechtstreeks het hart aangrijpend. Hij schreef ook verdienstelijke romans en tooneelstukken. Dat hij bovendien schilder, toondichter, enz. is gaat ons niet aan. - De strijdlustige, koppige Fitger dankt zijn besten roem aan zijn dichtbundels ‘Fahrendes Volk’ (1875), ‘Winternächte’ (1880) en ‘Requiem aeternam dona er’ (1894), waarin vooral een verrassende veelzijdigheid, een rijkdom van allerhande aandoening in blinkt. ‘Die Hexe’ (1875), een zijner treurspelen, dat den kulturkampf bijsprong, had voor eenige jaren veel bijval. Im spiegel. Gabriele Reuter verhaalt hoe zij er toe kwam het ‘verdichten’ op
| |
| |
te geven, om voortaan enkel nog het nauwkeurig opgemerkte werkelijk leven in haar romans op te vangen. - Een drietal Gedichte van Hermann Allmers, waaronder het teekenachtige, diepgevoelde ‘Heidenacht’. Wald, een goedgeslaagde natuurschildering, getrokken uit Nikolaus Krauss' roman ‘Der Förster von Konradsreuth’ Aesthetisches: bespreking van drie werken over aesthetiek (Arthur Drews). - Ein neuer Sienkiewicz: bespreking van Sienkiewicz' laatsten roman ‘Krzyzacy’ (de Ridders van de Duitsche orde): alweer een prachtig, gloeiend, grootsch stuk uit de geschiedenis van Polen (XIVe-XVe eeuw) (Josef Flach). - Voorts letterkundige brieven uit het buitenland, overzicht van tijdschriften, boekbeoordeeling.
Zeitschrift für Socialwisschaft, 16 Januari 1901.
Op twee artikels van deze aflevering willen wij hier de aandacht vestigen: Das Gebe Gefahr door M. von Brandt.
Zekere nijverheidstakken lijden onder de mededinging van China en Japan, zegt schrijver. Maar het gele gevaar moet men toch niet overdrijven. Wel is waar kost de arbeid in het Oosten bijna niets, maar men heeft er ook 3 of 4 man noodig om 't werk af te leggen dat door éen Engelschman wordt gedaan.
De mededingingskracht ligt veel meer in de bekwaamheid der arbeiders, in de machinen en de kapitalen waarover de nijverheid beschikt. In Amerika wint het werkvolk meer dan hier, en toch zijn de Vereenigde Staten onze bijzonderste concurrenten. Dr Friedr. Prinzing begint eene reeks artikelen over Die eheliche Fruchtbarkeit in Deutschland. In een eerste artikel bespreekt hij de oorzaken van het min of meer groot getal kinderen. De zedelijke oorzaken en de willekeurige beperking aan kant gelaten zijn er bijzonder twee redenen aan te wijzen: den duur van het huwelijk en den ouderdom der echtelingen, bijzonder der vrouw.
Volgens onderzoekingen van Rubin en Westergard bedroeg te Kopenhagen het getal kinderen (daarbij gerekend de gestorvene) voor een huwelijksduur van
o - 5 jaar 1,18 |
5 - 10 jaar 2,63 |
10 - 15 jaar 3,64 |
15 - 25 jaar 4,46 |
25 jaar en meer 4,94 |
Volgens de berekeningen van Boeckh was het middelmatig getal kinderen te Berlijn in 1885, ingezien den ouderdom der vrouw bij het huwelijk
- - 20 jaar 5,53 |
20 - 25 jaar 4,88 |
25 - 30 jaar 4,11 |
30 - 33 jaar 2,93 |
boven 35 jaar 1,34 |
Op 1000 huwelijken waren er kinderloos, ingezien den ouderdom der vrouw bij 't huwelijk:
- - 20 jaar 73,5 |
20 - 25 jaar 96,7 |
25 - 30 jaar 135,1 |
30 - 35 jaar 211,1 |
boven 35 jaar 478,6 |
middelmaat 162,6 |
Civiltà cattolica. 5 Jan. 1901.
De nieuwe eeuw. - Hoop en vrees. De nieuwe eeuw neemt de erfenis over der weggestorvene; 't is op dien erfschat van goed en van kwaad dat schrijver zijne verwachtingen steunt; het kwaad is namelijk de uitsluiting van Christus uit de maatschappij, de regeering,
| |
| |
de beschaving; - het goed de uitbreiding van den godsdienst, en de warme terugkeer tot de Kerk. Schrijver haalt de woorden aan van Pius IX in 1873. ‘Wanneer zullen de dagen der kwellingen een einde nemen? Dit zal ik u zeggen: Wanneer aan de betoogingen van godsvrucht, gehouden in de kerken, de werken van buiten uitgevoerd zullen beantwoorden.
Parijs en Rome, na het sluiten van het Concordaat (Aug. 1801), S. toont aan dat het onbillijk toevoegen der ‘Articles organiques’ minder het werk was van Napoleon, dan van zijne omgeving en wel voornamelijk van den afgevallen bisschop Antoon Talleyrand. Rome echter ging met meer rechtzinnigheid het werk van het concordaat te gemoet. S. onderzoekt breedvoerig art. I (voorwaardelijke vrijheid der kerk in Frankrijk) en XIII (wettiging van het bezit der kerkelijke goederen), hij haalt een aantal onuitgegeven stemmen der kardinalen aan tegen deze artikels, welke echter door de meerderheid en ook door den Paus goedkeurd en bevestigd werden.
De maatschappelijke werking der katholieke jeugd. Dit is een kort overzicht van de groepeering der katholieke jeugd, in de verschilllende landen. Italië heeft zijne societa della ‘Gioventia Cattolica’, gesticht in 1867; zijne ‘Federazione Universitaria’ ontstaan te Napels in 1892 met ‘La Vita Nuova’ als orgaan: verder nog de ‘Sezioni Giovani dell' Opera dei Congressi’. - Frankrijk bezit ‘L'association Catholique de la Jeunesse française, in 1886 door graaf de Mun gesticht, met de ‘Revue de la Jeunesse catholique’ als orgaan. Verder de ‘Commission des patronages’, - ‘La Jeunesse de l'Union nationale’ gesticht door den E.H. Garnier, en Le Sillon, wiens doel is eene grootere toenadering te brengen tusschen de priesterlijke en de leeke jeugd. Voor België, waar de kath. jeugd met eene ‘verrassende werkzaamheid in de maatschappelijke werking treedt’ spreekt schrijver vooral van de ‘Société générale de Bruxelles’, van de menigvuldige tijdschriften der jeugd, alsook van de gymnastiek- en wapensocieteiten. In Engeland noemt zij de ‘Catholic social union’ gesticht door card. Vaughan, ‘de Catholic medical student's society’ van Edimburg, de ‘Catholic Joung men's Society’ gesticht te Limerick in Ierland (1849) enz. - Spanje heeft zijne tallooze Congregazioni's Centri's, Athenei's en Academies. - In Portugal richtte card. Jacobini, in 1893 de societeit der kath. Portugeesche jeugd op, die reeds zeer bloeiend is. Zwitserland telt de krachtige ‘societeit der Zwitsersche studenten’ in 1841 gesticht, met de ‘Monat Rosen’ in drie talen uitgegeven, als orgaan, alsook verscheidene andere vereenigingen die de beroemde ‘Pius Verein’ vervangen. Ook in Oostenrijk is er eene ontwaking der kath. jeugd;
studentenkringen bestaan er in al de Universiteiten, en men is er bezig onder de kath. met het stichten eener vrije Universiteit te Salzburg. Duitschland bezit de machtige ‘Studenten Vereine’ met 3560 leden en de ‘Akademische Monatsblätter’ als orgaan, en de ‘Studenten-Verbindungen’ met 4500 leden, verder kath. koopmansvereenigingen, een groot aantal kringen voor de werkmansjeugd, door den E.H. Hitze gesticht. - Voor Polen noemt schrijver de sodales marcani van Lemberg, en hunne gelijken van Cracovie. Schrijver eindigt met een blik op de kath. jeugd van Zuid- en Noord-Amerika, waar ook hare werking de aandacht vestigt der Katholieken en zelfs der Protestanten.
19 Jan. 1900.
La Chiesa e il cattolicismo Liberale. - In hunnen Herdelijken Brief behandelen de Engelsche Bisschoppen met Kardinaal Vaughan,
| |
| |
dit onderwerp van passend en algemeen belang ten huidigen dage. In meesterlijke opvatting en in sierlijken vorm bewijzen zij 's Pauzen recht tot onderrichten, en de onfaalbaarheid in geloofs- en zedenleer.
Della Stela del Foro e della sua Iscrizone Arcaica. - Vervolg van kritische studiën. - Het werk van De Sanctis, professor aan de Turijnsche Hoogeschool, over den ‘Lapis Viger’ telt onder de uitstekendste van dien aard. Meer vastheid nochtans gevoelt men in 't weerleggen der anders-denkenden, dan in het staven van zijn eigene meening.
Il Papa e le Associazioni Religiose in Francia. - De brief van Leo XIII aan Kardinaal Richard wordt door de Fransche pers, ter uitzondering der socialistische en radicale hooggeprezen.
Hooggetinte liberale bladen verdedigen 's Pauzen politiek; die algemeene goedkeuring nochtans kunnen de Italiaansche liberalen moeilijk verkroppen.
|
|