Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1901(1901)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] De dooi. Het dooit, en - luister - uit de goten Komt frissche melodij gevloten. Het dooit. Gerinkel van kristal Dropt neder in gemeten val. Roeladen spatten om mij henen, Violen droomen in de steenen. Het klaagt - maar neen, dat kan niet zijn - Gelijk het lied van Halewijn. Mij dunkt dat kleine herderfluiten Hun weemoed om den gevel uiten. Mij dunkt dat ik den nachtgenaal Hoor zingen in den waterstraal. Mij dunkt dat ik de kwakkelpsalmen Hoor stijgen uit de korenhalmen. Het jubelt: là, là là!.... Gevat? De boeren zeggen: ‘Koorn in 't vat.’ Mij dunkt dat de arme lotelingen Hun wanhoop door de ruimte zingen. Mi la la sol.... 't Is inderdaad Het trage liedje van de straat! Of zijn 't de harpen en de lieren, Die ronken in de populieren, Wanneer de wind....? Do, do, do: Waarom dan schreit dat kindje zoo? Of roepen verre klokkenkoren Hosannah in den mergeltoren? Schiet plots de lucht vol zonneschijn? En zal het spoedig Paschen zijn? [pagina 172] [p. 172] Sst!... Wilde zwanen, fijne stemmen, - Sirenen die in 't water zwemmen. Mi fa do mi: het lijkt een zin Van Oberon of Lohengrin. 't Zijn jongens, die hun knikkers tellen, 't Zijn sleden met hun fijne bellen, 't Is goud en zilver, staal en brons, 't Is trommelklank en biegegons. Het ijs wordt zingzang op de daken, De sneeuw leert vreugdekreten slaken. De winter snikt: ‘Vaarwel! Vaarwel!’ En sterft gelijk een klokkenspel. De winter sterft gelijk een orgel, Met vrome hymnen in den gorgel. Een fuga sluit het menuet. De waterdroppel wordt gebed. Vorige Volgende