Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1901
(1901)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Muurschilderingen van de XVe eeuw, in de kerk van Sint Peeter, te Leuven, ontdekt.Muurschilderingen uit den tijd der gebroeders van Eyck zijn in België betrekkelijk zeldzaam geworden, en elke ontdekking van een voorbrengsel van dien aard mag eene aanwinst heeten voor de tot dusverre nog zoo onvolledige geschiedenis der roemrijke school, verheerlijkt door Rogier vander Weyden, Dierik Bouts, Hugo vander Goes en Hans Memlinck. Bij de herstellingswerken welke thans in de Sint-Peeterskerk van Leuven verricht worden, heeft men eene muurschildering ontdekt uit den bloeitijd onzer eerste kunstschool. Het gedeelte der kerk welke het gewrocht versiert was in 1436 voltrokken. Aan de versiering ervan werd gewerkt tusschen de jaren 1437-1442. De kunstenaar die toenmaals in Sint Peeter sieraadschilderingen uitvoerde was Hubert Stuerbout. Het belang dat het werk oplevert met betrekking tot de geschiedenis onzer schilderschool, deed ons besluiten er een woord aan te wijden. Maar vooraleer over de fresco te handelen, vinden wij raadzaam eenige bijzonderheden over den vermoedelijken kunstenaar mede te deelen. Zooals men weet was 't beheer van Filips den Goede, in België, een tijdstip van voorspoed en luister. In die dagen, toen de schoone kunsten door | |
[pagina 165]
| |
het volk evenals door de geestelijkheid en den adel bemind en vereerd werden, telde Leuven twee ambtelijke schilders, een sieraadschilder en een historieschilder. De eerste, Hubert Stuerbout, komt in de rekeningen voor als ‘schilder der stad’, de tweede, Dierik Bouts, als ‘portretuerdere der stad’. De laatste was, als bekend is, de groote leerling van Jan van Eyck. Deze twee kunstenaars waren niet alleen ambtgenooten, maar vrienden die elkander in vele omstandigheden ten dienste stonden. Dit leeren wij uit de archieven der stad. Reeds in 1439 was Hubert Stuerbout in de kerk van Sint Peeter werkzaam. In dit jaar stoffeerde hij ‘den grooten slotsteen in de huve’ van het koor. Voor dit werk ontving hij de aanzienlijke som van tien PeetersGa naar voetnoot(1). Wederom in 1451 vervaardigde hij voor Sint Peeter eene schildering om in een vaan geplaatst te worden. In de rekening leest men: ‘Huberto Pictori pro pictura in eodem vexillo, 54 libros.’ Hubert Stuerbout trad te Leuven in den echt met eene jonge vrouw van goeden huize, Elisabeth vander Sluysen, alias Sacx, dochter van meester Arnold vander Sluysen, heelmeester in deze stad. Deze vrouw was op hare beurt eene kunstenares, borduurster in goud en in zijde. Ten jare 1462 voltrok zij een vaantje, versierd met het wapen van Leuven, om gehecht te worden aan de trompet der stad. In 1468 en 1474 vervaardigde zij priestergewaden voor de kerk van Sint-Jacob. Zij schonk haren man vijf kinders, drie zonen en twee dochters. Stuerbout was niet enkel een verlichter of sieraadschilder, gelijk men het zou kunnen veronder- | |
[pagina 166]
| |
stellen, maar een kunstschilder in de volle beteekenis van het woord. Als figuurschilder of pictor ymaginum staat hij vermeld in schepenenakten van Leuven van 11 Mei 1449, 11 Juni 1452 en 2 Augusti 1474. De onderscheidene werken waarmede hij van wege het stedelijk Bestuur gelast werd, bewijzen dat hij faam en aanzien genoot. Hij stond in betrekking met Mathias de Layens, den beroemden bouwmeester van het stadhuis. Hij was het die, in 1449, al de teekeningen vervaardigde ter uitvoering der bijbelgebeurtenissen welke de zuilen der beeldsteden van de gevels van het stadhuis van Leuven versieren. Deze samenstellingen, ten getalle van 230, getuigen van zijne ongemeene vlugheid in het opvatten der onderwerpen en het groepeeren der beelden. Zij alleen geven hem recht op eene eervolle melding in de geschiedenis der kunst. Ten jare 1454 werd hij verkozen als sieraadschilder der stad, belast met het opzicht over de voorwerpen van den Leuvenschen Omgang. In deze hoedanigheid genoot hij eene jaarwedde van 18 gulden. Als ambtenaar der gemeente ontving hij elk jaar de noodige stof voor eenen tabbaard. Ruimschoots bracht hij bij om den Omgang, die toenmaals elk jaar, den eersten zondag van September, de straten der stad doorkruiste, in belang en luister te doen toenemen. Reeds in 1445 werkte Stuerbout in de abdij van Perk. Aldaar versierde hij het vertrek van den abt en het welfsel van de pand. Het was een aanzienlijk werk dat hem 12 kronen opbracht. Soms schilderde hij ook wel een doek voor de vertooningen welke destijds, ter gelegenheid der stedelijke kermis, in open lucht, gegeven werden. Zoo leest men in de stadsrekening van 1459: ‘Hubrechten de Schildere, voor eenen berge daer | |
[pagina 167]
| |
de mensche int spel wt quam, ende van de helle ende de duvels te maken, van schilderyen, samen 45 plecken.’ Ten stadhuize versierde hij, in 1469, de zaal van den stedelijken raad. Ten jare 1462 stoffeerde hij een beeld van Maria, toen juist in de Thiensche poort geplaatst. Het stedelijk bestuur betaalde hem ‘voor goud, oliverwe, stoffe, dachueren en arbeid’ drie kronen. In hetzelfde gebouw schilderde hij in olieverw, een tafereel vertoonende Sint Peeter, beschermheilige der stad. Hij vervaardigde mede een tafereel vertoonende den Gekruisigden Zaligmaker, 't welk in de Perkpoort geplaatst werd. Ten jare 1465 schilderde hij drie tweeluiken om geplaatst te worden in de Diestsche, Brusselsche en Doolaagpoorten. Op het eerste paneel zag men de H. Maagd met het kindje Jezus; op het andere de beschermheiligen van de parochie waarin de poort gelegen was, namelijk: Sint Michiel voor de Diestschepoort; Sint Jacob voor de Brusselschepoort, en Sinte Geertruide voor de Doolaag- of Vaartpoort. Elk gewrocht werd hem acht zilveren stuivers betaald. Een tafereel vertoonende het Laatste Oordeel vervaardigde hij om geplaatst te worden boven den ingang van het destijds aangelegde kerkhof van Sinte Barbara, in de Wierinkstraat. Nog in 1474 plaatste hij eene Kruisdraginge Christi, in de Steenpoort, destijds het gevang der stad. Hubert was, sedert 1449, van wege de ouders zijner gade in bezit gekomen van een huis, met hof en stal, gelegen in de Hoelstraat, thans de Tiensche straat, naast Sinte Michielsbinnepoort. Hij vestigde zich in deze woning en bracht er het overige van zijn leven over. De kunstenaar leefde nog in 1482. Daar zijn lijkdienst van wege het broederschap van het H. Sacrament, in Sint Peeters, waarvan hij deel uitmaakte, gezongen werd, tusschen den 23 November | |
[pagina 168]
| |
1483 en den 9 Januari 1484 mag men aannemen dat hij in deze tusschenruimte overleed. Zijne vrouw ontsliep vóór den 26 November 1501. Onze Stuerbout had in Leuven eene kunstenaarsfamilie gevormd. Zijne drie zonen Hubert, Frans en Gillis beoefenden de schilderkunst. Deze laatste verving zijnen vader als sieraadschilder der stad, belast met den Omgang. Als figuurschilder komt hij in verschillende schepenenakten voor. Hij overleed in 1496. Stuerbout liet twee dochters na: Elisabeth en Mathilde. De eerste huwde Renier van den Bogaerde en stierf voor 5 Juli 1495. De tweede werd de gade van meester Jan van den Winkele, notaris van den bewaarder der voorrechten onzer HoogeschoolGa naar voetnoot(1). De muurschilderingen, welke men, onder onderscheidene lagen witsel, op het welfsel der kapel van de Heilige Anna in den omloop van het koor van Sint Peeter heeft wedergevonden, bestaan, in twaalf afzonderlijke deelen, in waterverw, op blauwen grond, uitgevoerd. Elk deel versiert eene brok van het welfsel der kapel. Zij vertoonen Engelen, levensgrootte, met ontplooide vleugels, in lange wapperende kleederen gedost, waarop zij stoolen dragen. Hier zijn de Engelen in biddende houding of zingend, daar dragen zij zinnebeelden van het lijden des Zaligmakers, enz. De hoofden der Engelen, met hunne lange haarvlechten, zijn treffend van uitdrukking en gevoel, flink geteekend en keurig gepenseeld. Zij bewijzen dat de verdienstelijke man, die ze uitvoerde, onzen grooten Bouts tot gids had verkozen. De type dezer engelen vindt men weder in een der schilderstukken van Bouts, vertoonende den Profeet Elias in de | |
[pagina 169]
| |
Woestijn, dat zich thans in het Museum van Berlijn bevindt, en vroeger eene der luiken uitmaakte van het Laatste Avondmaal, in onze Sint Peeterskerk. Gelijk wij het hooger verklaarden is de ontdekking dezer fresco van hoog belang voor de geschiedenis der schilderkunst in België. Zij bevestigt wat wij reeds over vijftig jaren beweerden, namelijk dat onze kerk, in den beginne, volkomen gepolychromeerd was, wat tot in de laatste dagen nog betwist werd. In andere plaatsen van den Tempel heeft men muurschilderingen ontdekt, waaronder van de 16e eeuw. Doch zij zijn onbeduidend in vergelijking met degenen der kapel van Sinte Anna. De ontdekte schilderingen zullen met zorg gezuiverd en hersteld worden.
Leuven, Januari 1901.
Ed. Van Even. |
|