| |
| |
| |
| |
Overzicht van tijdschriften.
De Vlaamsche Kunstbode, December 1900.
Een lezenswaard artikel van Aug. Gittée over Nederlandsche Kerstgebruiken waarin schrijver, bijzonder naar Duitsche bronnen toont hoe de hedendaagsche volksgebruiken ten grooten deele wortelen in de oude heidensche godsdienstbegrippen. Een kleine opmerking ‘Te Charleroi, zegt schrijver bl. 547, wil het gebruik dat men voor Nieuwjaardag een zekere soort wafeltjes bakt. Men zou tegen alle wetten der wellevendheid zondigen, bijna aan een heilige plicht te kort blijven, als het feestgerecht niet in huis voorhanden was, om het gedurende de geheele maand bezoekbrengende vrienden en kennissen aan te bieden’. Dit is niet enkel te Charleroi; ook heel West-Vlaanderen door en misschien nog elders bakt men, met Nieuwjaar, lukken. - Twee dichtjes van Bernard. - Vervolg van Karel-M.-J. Lybaert's studie over Het Brusselsch salon van schoone kunsten in 1900. Een voor een komen de exposanten voor de pinne. Wij knippen deze beoordeelingen uit, van eenigen der meestbekenden ‘Laermans is ontegensprekelijk een man van talent die als uitdrukking en tonaliteit eene hoogte bereikt welke niemand zal betwisten; maar de vorm!... Lieve Hemel!... God beware ons!, het is de caricatuur in den vollen zin van 't woord, of, in andere woorden gezegd, hij is de moderne Breughel,... met een beetje overdrijving erbij; want nooit heeft Breughel (de helsche natuurlijk) zijne figuren zoo vormloos weergegeven als Laermans het doet’...
‘Onder de portretschilders die den dag van heden in de officieële wereld aan de orde van den dag staan, bekleedt Jef Leempoels vast en zeker eene der eerste plaatsen. Zijn portretten getuigen van veel talent, van veel kennis en veel opmerkingsgeest, maar, het zij ons toegelaten te zeggen dat hij veel beter zou gedaan hebben, de schets van het portret van onzen koning niet ten toon te stellen; dan ten minste zou hij de bezoekers niet ontgoocheld hebben door die belachelijke misbakte’. De eereplaats in de tentoonstelling komt toe aan de werken van August Levêque: ‘Zijn drieluik De triomf van den Dood en Treurige Arbeiders zijn ontegensprekelijk niet alleen werken van groote verdienste, maar zijn producten welke mogen gerangschikt worden onder die voortbrengselen, welke in de kunstgeschiedenis van een volk een tijdstip vaststellen.’
't Einde der studie ‘Vooraleer te sluiten, willen wij een feit aanstippen dat met ongemerkt mag voorbijgaan, daar het moet aanzien worden als een verheugend verschijnsel.
Op de 548 tentoonstellers, zijn er, noch min noch meer, dan 75 vrouwelijke artisten.
Dat is een getal dat niet in eene voorgaande tentoonstelling werd bereikt.’
| |
| |
Germania, December 1900.
Präsident Kruger in Duitschland. Zoo keizer Wilhelm dit artikel onder de oogen krijgt zal hij niet wel gezind zijn. De houding der politie tijdens het verblijf van Kruger te Keulen wordt fel gehekeld; voorts wordt gewezen op den ommekeer in de Duitsche politiek. Deze werdt in twee tijdperken verdeeld: 1. Einst: Wir Deutschen fürchten Gott und sonst nichts in der Welt, Kaiser Wilhelm I und Bismarcks Burenpolitik en II. Jetzt Wir Deutschen fürchten Gott und..., Kaiser Wilhelm II und Bulows Burenpolitik. Deze laatste verlaagt de Duitschers tot knechten van Engeland. ‘Die Untreue, die an Kruger in so schmälicher Weise geubt worden, werd Untreue gebaren.’ - Een goede Parabel van W. Thelen waar de houding van Engeland en Duitschland tegenover de Zuid-Afrikaansche republieken verbeeld wordt. - Vervolg van Nauticus' studie Die Entwickelung, die Blüthe und der Verfall der holländischen Seemacht. - Verslag over de ontvangst van de ‘Alldeutsche Verband’ bij presidend Kruger. - Vervolg van Dr Fritsche's studie Die französische Kriegslyrik des Jahres 1870-71 in ihrem Verhältnis zur gleichzeitigen deutschen. - Over Weerloosheid, een wijsgeerig artikel van Dr Haller von Ziegesar. - Volgt een kerstverhaal van J. Hinderdael.
Volkskunde, 13 jaarg., 4e afl.
Een goed artikel van G.-J. Boekenoogen: De Dorhoed, over 't gebruik sommige vrijers met eene strooien pop te begiftigen. ‘De benaming “dorhoed” doet gissen dat vroeger het gebruik in een anderen vorm in zwang was, misschien moet men denken aan een strooien bruidskroon of aan den elders voorkomenden strooien hoepel.’ - A. De Cock deelt eene legende mee: De Doode te gast genood, bij Denderleeuw opgeteekend, en licht ze toe door uitheemsche lezingen van deze zelfde sage. - Voorts wordt het volksliedje: Hoe rijmt men dat te zaam meegedeeld. Wij twijfelen nu wel of het meegedeelde ‘de echte, oorspronkelijke vorm’ is. In West-Vlaanderen o.a. hoorden wij dikwijls zingen van ‘Hoe rijmt men dat te zaam’, nooit echter zooals 't hier gedrukt staat. Wie rap met een gelegenheidsliedje wil gereed zijn maakt een ‘hoe rijmt men dat te gaar’. Vervolg van De Cock's Spreekwoorden en zegswijzen over de vrouwen, de liefde en het huwelijk.
Tijdschrift van het Willemsfonds, December 1900.
Klare uitleg der wet van 10 mei 1900 op de Arbeiderspensioenen door D. Destanberg. - Van prof. E. Waxweiler: Over deelneming der Werklieden in de winsten. ‘Onder dit systema ontvangen de werklieden hunne gewone loonen, maar daarbij krijgen zij op 't einde van het bestuurjaar een zeker quantum der zuivere winsten. Gewoonlijk wordt het quantum in evenredigheid met het bedrag der loonen vastgesteld... de toekomst der winstdeeling is onzeker, niet omdat zij op valsche grondslagen berusten zou, niet omdat het niet billijk ware dat de werklieden deel namen in de winsten, maar veeleer omdat... dit zoo billijk geworden is dat andere meer gepaste schikkingen tot stand zijn gekomen om hetzelfde doel te bereiken:’ de beweeglijke loonschaal (volgens den prijs van het voortgebrachte) de loonsverhooging als de commercieele toestand het toelaat, het stukloon. - Verslag over de algemeene vergadering van het Willemsfonds van 28 October II.
Durendal. December 1900.
De opstelraad meldt dat met 1901 de inschrijvingsprijs verhoogd
| |
| |
wordt van 7,50 tot 10 fr. - Eene lieve vertelling van Ed. Ducaté Le Conteur. - Den 10 November ll. heeft men te Gent feest gevierd tot herdenken van Georges Rodenbach. In Dietsche Warande 1899 zegden wij breedvoerig wat wij over Rodenbach meenen. Durendal deelt een gedicht mede van Firmin Van den Bosch, op dit feest voor het borstbeeld van Rodenbach gezeid door Jufr. Esther Cladel. Wij knippen hieruit:
L'âme de Flandre était dans ton âme Poète!
en verder 't slot:
Sur le socle d'airain où surgira ton buste,
Souriante d'orgueil au juvénil rayon -
Nimbe blanc de tes vers autour de son vieux front! -
La mère Flandre inscrira de sa main robuste
Ce salut maternel au fils trop tôt parti:
‘Messager de l'âme de ta Race - Merci!’
Wij gelooven veeleer dat ‘Moeder Vlaanderen’ thuis zal blijven, God dankend dat zij niet is wat de lezers van Rodenbach van haar moeten meenen. - Schoon artikel van E.H.F. Verhelst over Albrecht De Vriendt zaliger. - Slot van Firmin Van den Bosch's Les Fantômes de Jeunesse.
Revue Sociale Catholique. Janvier 1901.
Sommige tegenstrevers van samenwerkende maatschappijen van verbruik zouden willen dat het aan staatsambtenaren verboden werd daarvan deel uit te maken. H. Lambrechts deelt deze meening niet en zet op aanschouwelijke wijze de inrichting uiteen van eene groote samenwerkende maatschappij van verbruik voor staatsbeambten te Berlijn. - Van Fernand Passelecq begin eener studie Presse Américaine. - Presse moderne.
Neerlandia December 1900. - Een belanrijk nummer.
Een Welkom aan President Kruger in zijne taal. - Eenige bijzonderheden over Christiaan De Wet door Herm. D. van Broekhuizen. ‘De Wet is een man van omstreeks de veertig jaren, met blauwe oogen, hoog voorhoofd, met kleine dunne baard en knevel, een breede kin, niet lang, 5 voet 10, tamelijk forsch gebouwd, geheel een typische boer. Mijn eerste kennismaking met hem was 27 Oct. 1899, toen kapitein Theron voor het eerst verbintems tot stand bracht tusschen de Transvaalsche en Vrijstaatsche commandos. Toen ter tijde was De Wet kommandant van het Heilbronkommando. Dadelijk toen wij daar aankwamen, vroegen wij naar den kommandant en spoedig daarna kwam Christraan De Wet.
Hij ging op de grond zitten, en Theron en ik gingen bij hem zitten, en zijne menschen voegden zich bij ons om te luisteren naar onze rapporten. De indruk die hij daar op mij maakte was, iemand die zeer nauwkeurig alles uitvischt: omtrent den slag van Dundee, omtrent onze tocht hierheen. Nooit had ik kunnen denken dat hij echter de man zou worden die hij thans is, alhoewel toen reeds zijn helder doorzicht in alles uitblonk. Hij is eenvoudig, oprecht, godvreezend, zacht in zijn omgang, maar streng onder het gevecht.’ Te lezen De Regeering der Z.A.R. en het Onderwijs door C. van Son. Aangaande het schoolverzuim: ‘Dit bedroeg voor de Stads- of Dorpscholen 15% en voor de Buitenscholen onder de Boerenbevolking slechts 9%. Deze cijfers steken zoo gunstig af bij andere landen, ook bij Nederland, vooral als men in aanmerking neemt, dat de boeren in Zuid-Afrika met veel moeilijkheden te kampen hebben, die het schoolbezoek hunner kinderen zeer in den weg
| |
| |
staan’. Voorts een belangrijk opstel van de Redactie over zuiverheid van taal. ‘Eerbiedig voor het gezin waar men vlijtig en met liefde zoekt naar een woord. Dwepers behoeven wij niet te zijn, wij behoeven geen klopjacht te houden op elken woordenklank, die niet onze eigen is, maar wij moeten zoo weinig mogelijk vreemde woorden gebruiken. Wij kunnen het; als wij er misbruik van maken is het, omdat wij slap zijn van wil, omdat onze hersenen ongeoefend zijn om op tijd aan onze tong het wachtwoord te geven. Natuurlijk komt er veel vertoon bij, aanstekelijke kwasterij met wat een schijn geeft van verfijnde ontwikkeling. Maar bij de goeden is het sleur, geestelijke luiheid bij meest onvoldoende kennis.’
De Arbeid, 3e jaarg., afl. 3.
Jean l'apôtre, eene schets van Camille Lemonnier, niets bijzonders. - Zomerhistorieken van Herman Teirlinck bevalt ons meer; in Arme menschen, schetst Reimond Styns ons een ziek bedlegerig mensch. Slot van Ed. Verburgh's: Ontwaken; hoe de gedachten aaneen zitten verstaan we niet wel, en dan altijd dat ruw zinnelijke! Men zou zeggen dat Verburgh daar de specialiteit van heeft! - Lode Baeckelmans heeft het beste geleverd voor dit nummer; in Rond het Slechten wordt ons het klein volkske van een afgelegen straatje van Antwerpen voor oogen getooverd: hunne huizekens moeten, gezondheidshalve, geslecht worden; vooraleer er uit te trekken vieren zij feest. Baeckelmans heeft een open oog en weet mede te deelen wat hij gezien heeft; spijtig dat hij te realist, te ruw is. - Verzen van W. Graadt van Roggen en van Jan Eelen. - Het verschijnen van L. van Deysel's Verzamelde opstellen geeft Ed. Verburgh ‘nog eene aanleiding er op te wijzen hoe zeer het gedoe der Nieuwe Gids-schrijvers in zich zelve verdwaasd.
Zij zijn het indertijd geweest, die beweerden van een vaste, stelselmatige toegepaste techniek niet te willen weten, hun geheele optreden is tegen de rhetorische taaltechniek geweest, en het natuurlijk succes daarvan - het succes dat elke propaganda voor eene onbekwaamheid te wachten staat - is identiek geweest met het verval van elke hoogere taal- en zeggingsmacht.
In de plaats van een nieuwen stijl, kwam een woordgegoochel en een zinverhaspeling, waarvan nu v. Deysel in zijn vierden bundel proza proefjes geeft.’
De Katholiek. Januari 1901.
In een prachtig artikel De Koningsstandaard, toont E.p.J.V. de Groot hoe door de stormen der 19e eeuw de koningsstandaard, de vexella regis, verwinnend is voortgegaan. - De toewijding van de twintigste eeuw (aan het H. Hart) door A.M.C. Van Cooth. - Te lezen de studie van J.M.L. Keuller over Evolutie. Schrijver besluit: ‘mogen wij het er voor houden, dat het lichaam van den mensch door de ontwikkeling zoo zeer tot de redelijke bezieling kon worden voorbereid, dat er om den mensch te vormen niets meer behoefde te gebeuren dah deze bezieling?
Het antwoord moet dan luiden: noch de wetenschap noch de wijsbegeerte laten hier een bevestigend antwoord toe, en dientengevolge kunnen wij ook de woorden der H. Schrift niet in den zin eener evolutie-theorie verklaren...; kunnen wij aan de ontwikkeling eene gedeeltelijke voorbereiding van het lichaam overlaten, terwijl wij voor de laatste volmaking de tusschenkomst van den Schepper aan- | |
| |
nemen?’ Tegen een bevestigend antwoord ziet schrijver ‘voor wie meent dat hij daarmee zijn evolutionistisch gemoed tot vrede brengt, geen onoverkomelijk bezwaar.’ - Begin eener studie van E.p.E.M. Erens: Haeckel's oorkonden over de afstamming van den mensch. - Verzen van E.h. Binnewiertz en Albertine Smulders.
De Hollandsche Revue. December 1900.
In Wereldgeschiedenis: Kruger in Europa: hoe Tak, redakteur van De Kroniek, doet uitschijnen dat de Nederlandsche regeering voor Transvaal nu toch weinig of niets kan doen. Engeland en Portugal, volgens de N.R. Courant: nu gaat 't goed tusschen beide, maar 't is nog zoo lang niet geleden dat de twee landen tegenover elkander stonden als kat en hond; Duitschland en Nederlansch-Indië, volgens De Locomotief, hoe Holland in Indië eene sterke vloot noodig heeft; Turksche diplomatie volgens de N.R. Courant, wat de diplomaten moeten doen om betaald te worden. - Te lezen in hoe droevig het gesteld is met de kennis der Nederlandsche taal, eenige uittreksels van verslagen over de laatste onderwijzersexamen: ‘de klacht komt hierop neer, dat men zich meer toelegt op 't van buiten leeren van taalregels, de toepassing van die regels verwaarloost, en de levende taal niet voelt en doorgrondt: taalregels doel en niet de levende taal.’ - De karakterschets is gewijd aan Mej. Marie Jungius en den Nederlandschen Kinderbond. Wat die bond is blijkt uit art. 1 der statuten: ‘De Vereeniging N. Kinderbond is opgericht met het doel, om reeds bij de kinderen rechtvaardigheid en medegevoel jegens al wat leeft aan te kweeken en ruwheid en baldadigherd tegen te gaan.’ Als boek van de maand: De Oorlog en het scheidsgerecht, door J.M. Van Stipriaan Luiscius.
Vragen van den Dag. Januari 1901.
De Aardrijkskunde aan de Universiteit te Leiden, uitgesproken als openbare les bij den aanvang van het onderwijs als privaatdocent in de aardrijkskunde door Dr H. Blinck. In Nederland, even als bij ons, werd de aardrijkskunde tot in dezen laatsten tijd als asschepoester in een hoek verschopt. Hier ook keeren de gedachten.
De rede van Dr Blmck valt in twee deelen: wie doceerde in den tijd aardrijkskunde aan de hoogeschool te Leiden en wat was hun onderwijs; wat moet nu het onderwijs in de aardrijkskunde zijn. In de aardrijkskunde moet men studeeren: 1o het aardrijk en 2o de sociale menschheid als bewoners van het aardrijk. - Onze kennis des hemels en hoe men daartoe gekomen is; historische studie waarin wordt uiteengezet hoe de kennis van het zonnestelsel zich in den loop der tijden heeft ontwikkeld. - Over het eiland Marken en zijn bewoners, eenige lezenswaarde bladz. van J. Faber.
De Gids, Januari 1901.
Van Augusta De Wit eene kleine lieve schets Aan het Strand. - P.C. Boutens wijdt twee sonnetten aan S.J.P. Kruger. - Een herinnering aan de Zugspitze en het passiespel van Ober-Ammergau, door Dr. H.Y. Groenewegen. De Zugspitze, koning van het Wettersteingebergte, heeft op schrijver veel beteren indruk gemaakt dan het passiespel: ‘Niemand zal dien vromen dorpelingen minder geven dan hun toekomt. Hunne verdiensten zijn duidelijk en onmiskenbaar... van alles heeft, naar ik vermoed, de eigenaardige dorpsindustrie het meest bijgedragen om den kunstzin tegelijk met de vroomheid der bewoners te
| |
| |
ontwikkelen en daaraan een soort locale kleur te verleenen. Het snijden van heiligenbeelden en crucifixen, eerst tamelijk ongeschoold, als traditioneele broodwinning uitgeoefend, werd al meer naar schoolsche regelen onderwezen en naar de eischen de geijkte kerkelijke kunst geleerd... Het geheim der bekoring van de voorstelling als kunstwerk ligt in het welverzorgde uiterlijk. Mooi zijn de aspecten der meeste tooneelen, te roemen is de tooneeltechniek en de geheele mise en scène. Men ziet een reeks fraaie tableaux vivants. Men wordt een paar maal medegesleept, een paar maal aangegrepen. Maar overigens, neen, als kunstwerk is het passiespel toch wel heel zwak. Toen het nog een naïeve vertooning van landlieden was, hadden zelfs de gebreken hunne bekoring. Maar daarvan is geen spraak meer. Al het spontane, het boersch-eenvoudige is weg. Het is al studie, opzet, raffinement en streven naar uiterlijke volmaking geworden... En nu springen de zwakheden in het oog!
De muziek is werkelijk ongenietbaar, kinderachtig en dikwijls banaal. De zuiverheid van spel en zang laten veel te wenschen over. De tekst is een verdienstelijke compilatie van bijbelsche gegevens en Roomsche traditie, maar als tragedie van geen waarde’.
Bach's Matthaeus-Passion verheft schrijver ver boven 't passiespel: ‘Daar vergeet men de wereld bij. Hier, in Ober-Ammergau, kijkt men alles van buiten af aan, merkt al het mooie en leelijke op, en blijft de wereld zien en voelen rondom.’
Was de schrijver met geen blauwen bril naar Ober-Ammergau gegaan? - In eene leerrijke, maar droge studie van Prof. G. Heymans: Uitwassen der crimineele anthropologie, worden de leeringen van Dr. A. Aletrino, professor aan de Amsterdamsche Universiteit, bestreden. Deze klare bepaling vooraf: ‘Onder den naam van crimineele anthropologie wordt samengevat een groep van onderzoekingen, zich bewegende op het gebied der anatonomie en physiologie, der psychiatrie, der psychologie en der strafrechtswetenschap, en bestemd om eenerzijds de kenmerkende lichamelijke en geestelijke eigenaardigheden van den misdadiger op te sporen, anderzijds uit de kennis daarvan gevolgtrekkingen af te leiden aangaande de houding die Staat en maatschappij tegenover dien misdadiger hebben aan te nemen.’ Terecht doet schrijver opmerken dat er ‘behoort met kracht te worden vastgehouden aan de grondstelling, dat de onzedelijke wil als zoodanig geene rechten heeft’. - Lezenswaard artikel van J. de Louter over hetgene in de vredesconferentie te 's Gravenhage in 1899 is beoogd, verricht en bereikt. ‘Het is klaar, dat de Conferentie hare hoofddoelemden heeft gemist of slechts schijnbaar bereikt, daarentegen in hare nevenbedoelingen boven verwachtingen is geslaagd. Den vrede heeft zij niet verzekerd, geen emd gemaakt van steeds aangroeiende legers en stijgende oorlogskosten; maar zij heeft de ellenden van den zeekrijg verzacht en het recht in den oorlog verbeterd en versterkt; eindelijk de hoop op eene vreedzame oplossing van sommige internationale geschillen verlevendigd door haar gemakkelijker en aannemelijker te maken.’ - Vervolg van Dr. W.G.C. Byvanck's studie: Inleiding tot Shakespeare's Hamlet. - Verzen van P.C. Boutens Maria Marx-Koning, Jules de Boer en Carel Scharten.
Das litterarische Echo, 15 Dec. 1900.
Verschollene Bucher (Fedor von Zobeltitz). Een merkwaardig artikel over boeken die 'tzij door toeval, 'tzij door opzet uit de wereld geraaakt zijn en waarvan er soms een exemplaar in ergens een boekerij of voddenkraam opduikt.
Erinnerungen an Ernst Eckstein (Franz Hirsch). Een karakter- | |
| |
schets. Eckstein was energisch zelfs tot onbezonnenheid toe, vijand van onnatuur en overeenkomst, spotter zonder personen te kwetsen, hoegenaamd niet boos maar gaarne een speldeprik toedienend, begaafd met een sterk rhythmisch gevoel en toch de muziek verafschuwend, met zijn vrienden een zeer vroolijk gezel en voorbeeldig op zijn gezondheid passend.
Neue italienische Belletristik (Ernesto Gagliardi). Fogazzaro, Serao en d'Annunzio uitgezonderd, ontbreekt er over 't algemeen een grondgedachte, een streven naar hooger. Des te warmer begroeten wij, zegt Gagliardi, het werk van Antonietta Giacommelli, t.w.A. Raccolta, waarin een moedig hart geweldig klopt. Niet te verzwijgen ook ‘La Città forte’ (Turijn) 1e deel van de trilogie ‘Le tre Capitali’ (Turijn, Florence, Rome) door Dora Melegari.
Im Spiegel, autobiographische schets van Richard Bredenbrücker, den bekenden schilder van het Tirolerleven.
Familie (Ludwig Jacobowski), een diepgevoeld gedichtje uit de verzameling ‘Leuchtende Tage’.
Die verleumdung (Anton Tschechoff), fraaie vertelling. Boekbeoordeeling, enz.
- 1 Janari 1901.
Für Ludwig Pfau (Johannes Roelsz). Pfau werd geboren te Heilbronn en stierf vóór ongeveer zeven jaar in Stuttgart. Men vergelijkt hem met Béranger, wiens invloed hij in zijn jeugd onderging, omdat hij onder alle Duitsche dichters den Franschen zanger het naast kwam in de kunst, de gloeiende gedachten van een vaderlandslievenden vrijherdsapostel te vatten in den eenvoudigen vorm van het volkslied.
Ein Dichter des Proleteriats (Georg Polensky). Hier wordt bedoeld Maxim Gorjki (geb. 14 Maart 1868 te Nischni-Nowgorod) een der meest gelezen en meest geliefde Russische romanschrijvers. Hij schildert meestal de ruwe, onbeschaafde, lagere volksklasse, waarin hij zoolang heeft verkeerd.
Boekbeoordeeling, letterkundige berichten uit het buitenland, enz.
La Fédération artistique, 10. Leon Ery schrijft over de waarheid van ‘Les valeurs artistiques correspondent aux valeurs morales’ en haalt daarbij als getuigen aan: Darwin, Spencer, Guyau, Hirth, Taine, Durand en De Gros. Hij had de 45-jarige Dietsche Warande daarbij wel niet mogen vergeten. Het zou zijne theorie nog toegelicht hebben.
Le Guide musical, 49, geeft een uitvoerig artikel, van Jean Marnold, over den gemalen, wilden revolutionnair Richard Strauss, en vooral over zijn laatste en grootste toonwerk Ein Heldenleben, ‘de toutes les oeuvres de Strauss la plus inégale, la plus hâchée, la plus hybride’, met gedeelten, ‘où il est impossible de trouver le moindre sens musical’. Maar men ondervindt eene ‘commotion physique’, en het lezen der orkestpartitie ‘est loin de procurer une puissance intellectuelle en rapport’ met die uiterlijke roering.
The Nineteenth Century. Jan. 1901. - Vele lezers hebben ongetwijfeld met ons reeds gevraagd, wat dit thans in vollen bloei zijnde tijdschrijft in de XXe eeuw met zijnen verouderden naam zou aanvangen. De uitgevers hebben voldoende geacht, er de woorden and after bij te voegen, zoodat het tijdschrift voortaan heet: ‘de negentiende eeuw en erna’. 't Ding schijnt ons toch met gelukt.
| |
| |
Het volgend tafereeltje hangt de eerw. H. Dr. Jessop ons op van den boerenstand in het begin der verledene eeuw: ‘De indruk die zich, na twintig jaar studie... van mij heeft meester gemaakt, is, dat het leven van onze landelijke bevolking in den aanvang der eeuw niet alleen gelukkiger was dan een oppervlakkige terugblik zou laten gelooven, maar dat de werkelijke, stoffelijke toestand der grondbearbeiders tijdens de veertig eerste jaren hoegenaamd niet zoo vernederd en arm en hopeloos was als sommige schrijvers hebben beweerd. Verder verstout ik mij te beweren dat de stadsbevolking van Engeland, zedelijk, lichamelijk, godsdienstig en verstandelijk, gedurende de eerste dertig jaar, veel slechter geweest schijnt te zijn dan op den buiten... En ware de landelijke geestelijkheid er niet geweest, met een gering getal ernstige en toegewijde menschen... Zoo had het bestaan zelf van den christenen godsdienst gevaar geloopen. Iets dat den naam van nationale opvoeding verdiende, bestond niet.’
De slag van Spion-kop wordt verhaald (39-56) door L.Oppenheim.
Sir Michael Foster (57-63) zou willen meer wetenschappelijke studie in de gasthuizen zien gebeuren, en wijt den tragen vooruitgang der geneeskunde toe aan het verwaarloozen dier gelegenheden tot onderzoekingen en proefnemingen.
In de vorige aflevering was er spraak van de bronnen waar Mahomet geput had voor den Koran. Die verhandeling wordt hier (77-83) wederlegd.
Een derde der nachtdieven in Engeland zijn jongens van 16-21 jaren, en de verhouding der 16-21 jarige misdadigers wordt grooter dan op elken ouderdom, zij bereikt 1/5 van het totaal der misdadigers. Nochtans hebben de nijverheids- en verbeteringscholen reeds den besten uitslag opgeleverd, en John Trevarthen (84-89) vraagt er de uitbreiding van.
Henri Jephson (90-99) stelt voor, in dit eerste jaar, en, desbelust, in elk der volgende jaren, eenen algemeenen kuischdag te bepalen, om ons en onze huizen en omgeving, alle gelijk en overal, te reinigen. Daarop volgt eene lofrede over de zindelijkheid.
De diplomatische geschiedenis van het Nicaragua-kanaal (100-115) door Robert Bromley.
‘De veranderende idealen der menschelijke schoonheid’ is het opschrift van een artikel (116-130) waarin John Collier de geschiedenis van het menschelijk portret schetst van de eerste Egyptiërs tot nu.
Egypte begon met een krachtig realism, doch werd stijf onder den invloed der priesters; het aangezicht van man en vrouw verschilt niet zeer, maar er is a subtle charm about the female faces that is replaced by a placid dignity in the male. De trekken zijn fijn van een aquiline type, en de gestalten hoog en slank. Er is weinig spierenbeschrijving, de mannen zijn breed geschouderd en dun van lenden, terwijl de vrouwen niettegenstaande hunne stijve houding, bevallig zijn en fijn. De vormen zijn zacht en rond.
Bij de Assyriërs zijn weinig vrouwenbeelden; de mannen zijn krachtvol en zeer gespierd.
Dan komen de Grieken, met het ideaal der Venus van Milo: ‘no man could have a saner or a healthier love’. De Grieksche kunst heeft ‘that element of healthy realism without which no art can progress.’ Myron's Ladas is de triomf van het realismus. Phidias' beelden zijn gesteund op eene bijzonder nauwkeurige opmerking van menschelijke gedaanten. De Venus van Milo is nooit overtroffen als ideaal van menschelijke schoonheid. Het hoofd is niet zoo streng als het ideaal van Phidias. De bijzonderste uitdrukking is kalme bevalligheid.
| |
| |
Het lichaam is sterk en struisch. In proportion it differs but little from te male, but it is very feminine in the graceful roundness of its contours. Hierin gelijkt het vooral op den man, dat het geene ‘lede’ heeft... De geheele verschijning ademt gezondheid; en toch heeft zij eene bijzondere vrouwelijke verrukkelijkheid.
De Hermes van Praxiteles is het ideaal van den jongeling. Jonger en zachter dan Phidias is de gestalte toch volkomen sterk en athletisch.
De Grieken geleken ongetwijfeld niet zeer op deze idealen, doch zij waren een schoon en gezond ras. De Tanagra's verbeelden wel wat juister de menschen van dien tijd. Eene jonge Grieksche mocht eenen wipneus hebben en zelfs eene dubbele kin, maar eene vette plompe deerne, of eene hoekige of beenderige werd met waardig geoordeeld om als model voor dit ‘humble and domestic art’ te dienen.
De Romeinen deden de Grieken na en hadden geene eigendommelijkheid. Grieksche kunstenaars leverden al wat de rijken van Italië wilden hebben.
De beschaving der oude wereld viel ten gronde.
In de middeleeuwen vindt men in de kunst ‘the curious awkwardness and uncouthness of the form and gestures’. ‘It is never by any chance easy and gracefiel like the movement of the greeks’. Natuurlijkheid is er niet te vinden. De kleederen verbergen het lichaam. En in werkelijkheid was toen het menschelijk lichaam niet schoon, niet gezond, niet ontwikkeld. ‘The ideal of human beauty was a poor one’. Het gevoel voor levenlooze schoonheid en landschap was integendeel zeer groot.
In Italië ging het beter dan elders; daar was eene herinnering van de klassieke kunst. Giotto is stijf, maar hef en waardig; Pisano (1260) is klassisch.
De Renaissance brengt leven en blijmoedigheid. De heiligen zelven zijn meer menschelijk, zij zijn ‘pleasing and debonair personages,’ soms met een schijnsel van herdensch goed humeur, en de engelen zijn liefelijk als danseressen van Pompei.
Botticelli verbeeldt de vroege Renaissance. ‘Can anything be more delightful than the delicate paganism of his Spring or of The birth of Venus? and how refreshing after the angular and sour-visaged saints of middle ages!’ Maar zijne menschen zijn niet gezond. De meisjes zien er slecht gevoed uit en zonder spieren; hunne aangezichten mager en bleek; their very subtlety has a suspicion of hysteria. Wat staan zij, als echtgenooten en moeders, verre beneden de Venus van Milo!
Voorts: ‘The secret of the wonderful measure and restraint of the Greeks seems to have perished with them; no modern artist has ever quite achieved it’.
Raphael's eerste tijd heeft een allerbeste keus van vorm en aangezicht, doch een weinig te kunstmatig. Later is hij ruw; de hoofden zijn slechte kopijen van de oudheid.
Michel-Angelo is den mensch zoo goed meester als de Ouden, maar hij heeft geene maat of evenredigheid. ‘It is the exaggeration of a man of impulsive genius whose conceptions are so vivid and powerful that they destroy his sense of measure.’
Leonardo da Vinci, heeft een van de schoonste typen geschapen die de wereld ooit heeft gezien. Het heeft de struische volmaaktheid der Grieken niet, doch 't is vrij van die ziekelijkheid welke bij Botticelli te vinden is. De wezenstrekken zijn regelmatig en buitengewoon fijn, en de gestalte is verrukkelijk geevenredigd. De glimlach is betooverend.
Titiaan's Flora is eene ‘fleshy sister of the Venus of Milo.’ Het Venetiaansch ideaal, evenals bij de Grieken, is de blonde.
| |
| |
In het noorden van Europa is er bij de kunstenaars geene schoonheid van menschen te vinden. De Van Eycks, Holbein, Durer hebben hunne modellen voorzeker niet gevleid. Durer's Adam en Eva zijn vreeslijk.
Velasques en Rembrandt ‘have the serious weakness that their sense of human beauty is so small.’ Licht en schaduw, kleur, uitdrukking enz. geven zij onnavolgbaar weder, maar een leelijk mensch is voor hen juist gelijk een schoon. Kijk Velasquez's Apollo in de smidse van Vulcanus! Wat zijn Rembrandt's badende Susannas afstootelijk!
Rubens, een overprezen kunstenaar, heeft schoone hoofden, maar hij vindt zijn vermaak in 't schilderen van vette vrouwenlijven.
Van Dyck heeft een beter schoonheidsgevoel. Daar is ‘a certain type of refined aristocratic beauty’. Maar zijne ideale figuren zijn ‘quite commonplace.’ Zij hebben de gebreken van Rubens niet, doch zij bezitten niets aanbevelingswaardigs.
Rond het midden der XVIIIe eeuw heeft Engeland Reynolds, Gainsborough en Romney, die hunne modellen zeer vleiden, maar al de vrouwen zijn van dezelfde familie, zeer middelmatig, niet schoon, niet leelijk, niet geestig, niet dom, enz.
De Fransche school bezat Watteau, Lancret, en de min groote Boucher, Fragonard, enz. Hunne vrouwen zijn ziellooze ‘minxes’. De wezenstrekken zijn nooit schoon, en er is geen spoor van verstand in de hoofden.
En onze tijdgenooten? Hebben wij een ideaal? Wij hebben allerhande scholen, en uit dien chaos zal misschien eens een ideaal te voorschijn komen. -
Sir Wemyss Reid (131-146) en Sidney Low (147-158) schrijven over hedendaagsche politiek.
De (katholieke) bisschop van Newport (159-173) legt de katholieke leering omtrent de aflaten uit.
Eindelijk (174-176) komt de oplossing van het vraagstuk van de pauselijke absolutie te Oberammergau. Miss Morant had laten weten dat Josef Mayr de absolutie gekregen had voor zijne en zijner kinderen verledene, tegenwoordige en toekomende zonden. Op aandringen van Kardinaal Vaughan zijn verdere uitleggingen gevraagd. Miss Morant heeft geschreven dat zij 't ding wist van hooren zeggen, en dat de persoon die haar ingelicht had verklaarde, zich de woorden van het stuk niet juist te herinneren. Doch op verder aandringen is het stuk naar den uitgever gezonden: er is enkel spraak van den pauselijken zegen met eenen Vollen Aflaat! Daarop ontvangt de Miss van den uitgever eene strenge berisping.
Op blz. 177-196 herdrukt The Nineteenth Century een in 1884 verschenen artikel van Lord Roberts over de herinrichting van het leger.
A.W.
Civiltà cattolica. 1 December 1900.
De staat-opvoeder. - Uitbreiding van een vorig artikel: ‘scuole comunali in balia dello stato’ (20 Oct. 1900), geschreven ter gelegenheid van een nieuw schoolontwerp van Minister Gallo. Voor eene meer bepaalde behandeling der bijzondere punten wacht schrijver op een nauwkeuriger ontwerp in de Kamers voorgesteld, en valt intusschen de beweringen van Gallo van hooger oogpunt aan; hij bewijst de ongegrondheid der socialistische opvatting van Gallo wat Staatsrechten in zake van onderwijs aangaat. De groote opvoedkundigen, zoo katholieke als andersdenkende, hebben steeds de vrijheid van het onderwijs aanbevolen;
| |
| |
wat wij katholieken vooral nooit zullen aanvaarden is de uitsluiting van den godsdienst, welke uitsluiting noodzakelijk eene eenzijdige en manke opvoeding moet veroorzaken.
De hedendaagsche geneeskunde en de ziektebarende mikroben. Onzekerheid der geneeskunde in de bepaling van de ziekte, en gevaren uit deze onzekerheid voortvloeiend. De mikroben, men ziet er overal, niets is er veilig van; en nochtans een groot deel der Engelsche geneeskunde noemt reeds het mikroben-stelsel ‘een reusachtige dwaling’. Schrijver helt zienlijk over naar dezen kant. De mikroben bestaan, doch in plaats van tot het organische rijk der protisten te behooren zijn het veeleer uitwerpsels der levende cellen, uitwerpsels die soms vergifachtige bestanddeelen bevatten en die, heropgeslorpt door het levendwezen, de innerlijke oorzaak der ziekten zijn. Groote kweeksters van ziekten zijn de onreinheid, en vooral de onzedigheid die deze ongezonde uitwerpsels - schrijver heet ze coprolipsani - vermenigvuldigt, en tegelijk de levenskracht, vereischt om dezelve te ontruimen, verminkt en verzwakt.
De werkmanspensioenen in België. Schrijver bespreekt en ontleedt onze wet van 10 Mei 1900, en stelt dezelve tot voorbeeld aan de andere naties, en in 't bijzonder aan zijn eigen Italiaansch vaderland.
De penning der arme nonnen van Italië. Het is het 24e jaar dat dit werk bestaat; warme oproep tot de weldoeners; schrijver legt ons eenige brieven vóór dier arme nonnengestichten die waarlijk eenen erbarmelijken toestand derzelven getuigen. Verleden jaar heeft het werk minstens vier maal hulp gezonden aan 400 kloostergemeenten.
- 15 December 1900.
I Missionarii Cattolici ed i disordini in Cina. De Civiltà deelt eenen brief meê van eenen zendeling uit China, waaruit klaarblijkend doorstraalt dat noch de geloofsverspreiding, noch het gedrag der zendelingen de oorzaken zijn van den Boxer-opstand. Deze is eer tegen de vreemden dan tegen de christenen gericht; de bezitneming van verscheidene rijke provinciën van China door de Europeanen doet de inwoners van het Hemel-Rijk vreezen voor de verbrokkeling van gansch het land. - Het gedrag der missionarissen was altijd onberispelijk. Wat Mgr. Anzer betreft, deze, ondervraagd door keizer Wilhelm over de strategische punten voor zijne zeevloot, heeft als deftige vaderlander te kennen gegeven, dat Kiao-tchen als zeepost zou te verkiezen zijn. Men merke wel op dat de keizer reeds van vóór het ‘interview’ van zin was, zich zelven op dergelijke wijze te vergoeden, voor de diensten door 't Duitsche leger aan China bewezen.
L'arte et la Storia all'Esposizione di Parigi. Dit artikel is 't vervolg van eene studie onlangs in de Civiltà begonnen. - Schrijver zwaait veel lof toe aan ‘le Petit Palais’ van de Tentoonstelling; 't is een prachtjuweeltje, zoowel voor den smaak van zijnen bouwtrant als voor de sierlijke en kostbare kunstvoorwerpen die het bevatte.
Della Stela del Foro e della sua Iscrizione arcaica. 't Is de voortzetting der studiën over die belangrijke ontdekking. 't Verslag van hoogleeraar von Duhn wordt er behandeld; en tevens worden eenige redenen uiteengezet om 't vóór-republikeinsch ontstaan van 't monument te bevestigen; voorts wordt de beoordeeling van Gammirini besproken, die zijne zienswijze staaft op de natuur der offer-overblijfselen in 't graf gevonden.
|
|