Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1901(1901)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] Onder 't afdak. Het vlaagt en 't regent en de ruwe jongen door 't machtig onweer uit het veld verdrongen vlucht onder 't afdak waar hij kil en koud op zijnen hoepel leunt. De weedom houdt zijn wilde ziel, zijn levendheid gevangen. Hem knelt en knaagt een onafschudlijk bangen, een' duistre en onverstaanbre zielepijn. Hij weet geen reden aan zijn treurig zijn. Verdonkerd is het uitzicht om hem henen, als waar' zijn blijde zon voor goed verdwenen. Het ruischt om pereboom en somber huis. Het hoelt en stroelt uit goot en regenbuis. Hij haait en draait en, in gepeis verloren, delft met den voet in 't mulzand diepe voren. Hij trommelt op een' ijdle ton en wekt een doffen klank. Zijn waatrig oog ontdekt de duistre balken onder bloote pannen, de doode rijzels uit den hof verbannen, verstorven sperren aan het stof gewijd en ouden slenter uit den ouden tijd. Niets brengt ontwaking voor zijn doode geerten. Daar zit een zwaluwrei te wikkelsteerten. op eenen dweersbalk, even mat en loom. Doch 't gaat aan 't beetren. Uit den pereboom ontwipt een musch en door den mist der vlagen hupt zoevend over erwt- en vlinderhagen. Het duurt niet lang. Heimzinnig valt een zoen van licht, een schemer in het levend groen. [pagina 80] [p. 80] De schemer groeit; de zware wolken scheuren. De regen stroelt en straalt met duizend kleuren. De groenselhof stoort dampend door de lucht. De zonne brandt; en met een puf, een zucht, een zenuwschok ontwaakt de lamme jongen en speerst den regen door met wilde sprongen. D. Vanhaute. Vorige Volgende