Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1
(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
I. - Voorzang.Communiebruidje op lichte hoogtijmis
In 't sneeuwblank met vèr overgolvend blond!
De jonge pracht, ombloesemend uw mond,
In sluierwit tot theerooszachtheid frisch
Verdonst, terwijl het rozentakje, rond
Uw hoofd gestrengeld, helder bloeiend is...
Uw harte rein, waar de Aartsgeheimenis
In blinkt, aanschouw ik in den morgenstond:
In het klaarvloeiend licht lichtblauw satijn
Der oosterlucht kort voor den zonnegloed,
Met 't zacht getin van de' ochtendsterre-schijn...
Altijd, altijd 'k uw beeltenis blij-stil
Voor mij zie zweven: ik u zingen wìl,
Lieve Agnes, maged! ik u zingen moèt!
| |
[pagina 166]
| |
II. - Maagdelijke Toewijding.1.
Nomenta blinkend rust in maneschijne:
De heuvelen in blauwig witte pracht
En zwarte schaduwen, als golvenjacht
Heel ver in klare stilte henendeinen...
Plotsling hèlzilver, wijduitvloeiend zacht.
In 't doffe donker, aanlicht teederkleine
Bruid Agnes, lisplend beden, stille reine,
- Sterlichten in kil-stalen winternacht -
Zij huppelt blij naar de onderaardsche gangen,
Waar zij haar sneeuwe kuischheid wijden moet
Voor eeuwig aan heur kuischen Jesus zoet.
Hoe heel haar harte beeft van smachtverlangen,
Om God te omhelzen en op hare wangen
Te voelen leeken druppels godlijk Bloed!
2.
Subliem sint Agnes neerknielt voor de altaren,
In blanke extase-rust ter zij gebogen
Het jong-lief hoofd, zóó argloos onbewogen,
Alsof ze in englenarmen ingesluimerd ware.
Staâg zuchten, steelsch ontsnapte, suizlend varen
Door 't plechtig stille - vederwolkje aan 't hooge
Wijd-strakke azuur -, die telkens, telkens pogen,
Mij 't kuisch geheim van Agnes te openbaren...
| |
[pagina 167]
| |
Misterie-lelie! hoe uw zijden bladen,
Van Jesus' Maagdenbloed heel licht doorschenen,
Onder den zoeten last van edelsteenen,
Teer opendauwen...! Hoe uw kelk, beladen
Met mannadauw, in verrukking, voor Eéne
Haar hartebloei ontsluit en gouden zaden!
3.
In frischheid van de blauwende ochtendluchten -
Als alles zingt van jeugd en maagdlijkheid -
Mijn Agnes uit de katakomben schrijdt;
Haar leden, de van hemel als bevruchte,
Door wuivend englenwieken ommevleid
In 't streelen van der koelte balsemzuchten;
Haar reine ziele één visioenenvluchte,
Stil kringend hoog in sfeer van zuiverheid...
Daar opzweeft boven den berijpten grond
Het winterig karmijn van de'ochtendstond,
Lichtrozig wegwazend in zilverzijde.
Lieve Agnes! wier gesluierd aanschijn bidt
Teerblozend boven 't bruidskleed, maagdlijk wit,
In u mij schooner morgen komt verblijden!
L. Tames. |
|