| |
| |
| |
Omroeper.
Schandaal. - Te Weenen wordt tegenwoordig in het Volks-theater een stuk opgevoerd, dat, volgens getuigenis van zeer weinig strenge rechters, een toppunt vormt van gemeenheid, van beestachtigheid in taal en gedachten. Het is ondertusschen geschreven door eenen bekenden, goeden schrijver, Ludassy; het is getiteld Der letste Knopf. De schrijver is driemaal voorgeroepen en met ..... oorverscheurend gebrul en gefluit ontvangen.
Lex Heinze. - Lessen wekken, voorbeelden trekken. Terwijl het bovenstaande te Weenen gebeurt, is sedert eenige weken te Berlijn eene wet voorgedragen ter meerdere bewaking der verbastering van het volk door onzedelijke letterkunde, plastische en dramatische kunst.
Groote ontzetting onder de schilders, vele secessio- en andere modernisten, uitroepende: ‘Ondergang der kunst!’, ‘Barbaarschheid!’, enz.
Ondertusschen bevat die wet niet veel meer dan eene policie-verordening van het jaar 1892, doch die maar zeer slecht nageleefd werd.
Ook heeft zich dan onder andere, voor de christelijk gezinde Rijnstreken, de ons welbekende volksvertegenwoordiger van Triër, Dr. Roeren, aan het hoofd gesteld van eene beweging ten voordeele der wet. Zijne openlijke voordrachten zijn van alle kanten toegejuicht. Men heeft zich in volksvereenigingen en tooneelmaatschappijen beijverd hem den warmsten dank en hulde toe te zwaaien.
Alfons Janssens gehuldigd. - Uit La Justice sociale van 29 April 1900: ‘Or, il y a peu de poètes de l'envergure de M. Janssens. Il n'est pas assez connu et apprécié comme poète. Cela tient en partie à sa modestie, qui n'a pas d'égale. De plus, c'est un poète flamand. Et la littérature flamande reste fermée à un grand nombre de Belges, à cause du peu de place qu'on lui donne en Belgique dans le programme des études, iniquité contre laquelle on ne saurait assez protester. Ceux qui ont lu les poésies de M. Janssens savent que c'est une âme essentiellement poétique. Il a écrit des vers de toute beauté, merveilleux comme forme et profond comme pensée... je n'exagère pas en le plaçant au rang des plus beaux et des plus vrais poètes de la littérature belge contemporaine’.
Zuid-Nederlandsche Maatschappij van Taalkunde (gesticht in 1870). - Op de laatste vergadering werd het bestuur vernieuwd; de heer Prof. Alberdingk Thijm, Des. Claes en Jan Bols werden eenparig in hun ambt van voorzitter, ondervoorzitter en schatbewaarder behouden, terwijl tot secretaris in vervanging van M.J. Muyldermans, met algemeene stemmen werd benoemd M. Jan Boucherij.
Als spreker trad op M. Joz. Jacobs. professor te Boom, die handelde over Vier geschilpunten in de Oost-Friesche klank- en vormleer. De jonge taalkundige behaalde met zijne geleerde studie een welverdienden bijval.
M. Des. Claes, rustend leeraar te Namen, sprak over de herinrichting, door het Staatsbestuur, van de Vlaamsche afdeeling voor
| |
| |
regentessen. Hij wees er op hoe thans het meerendeel dezer schooljufvrouwen niet genoeg op de hoogte der taal zijn, om met goed gevolg de verschillende vakken in het Nederlandsch te onderwijzen. Gesteund door Prof. H. Sermon, Pol de Mont en andere, stelde hij voor zich tot de Regeering te wenden, met het dringend verzoek dat deze normale afdeeling geheel op Vlaamschen voet heringericht zou worden, en zulks bij voorkeur in eene Vlaamsche stad. Ook zal er gevraagd worden dat de Germaansche afdeeling niet te Luik, maar wel te Gent worde ingericht.
In dezelfde zitting werd ook voorgesteld, dat men bij de Regeering zou aandringen opdat zij in alle officieele stukken, van haar uitgaande, het woord Nederlandsch in plaats van Vlaamsch en zelfs in de Fransche taal uitsluitend Longue Néerlandaise zou gebruiken.
Ten slotte wordt nog de aandacht gevestigd op het onderwijs, in het Nederlandsch, van de leervakken door de wet van 15 Juli 1883 bepaald, en inzonderheid van de geschiedenis en de aardrijkskunde, alsmede op de vorming der leeraars, die met dit onderricht gelast worden.
Dit punt en een paar andere zullen in de volgende vergadering nader besproken worden.
L'Economista, gazzetta settimanale. Firenze. - In de twaalf eerste nummers van dit jaar levert de hoofdopsteller, prof. Arturo de Johannis eene lezenswaardige studie over Zola's ‘Fécondité’. De roman wordt onderzocht in een economisch opzicht, en talrijke wetenschappelijke dwalingen van den Franschen schrijver worden hier aangewezen.
G. Rodenbach. - Meer dan iemand heeft G. Rodenbach ons Vlaamsche volk ten behoeve der Boulevardiers van Parijs in een valsch daglicht voorgesteld. Is 't daarom dat een handvol vereerders hem kost wat kost in Vlaanderen een gedenkteeken willen oprichten?
Verleden jaar werden zij te Brugge afgescheept; nu zijn ze te Gent aangeland. Spijts de ernstige redenen welke de heer prof. De Ceuleneer deed gelden, heeft de gemeenteraad aangenomen den grond voor het plaatsen van het gedenkteeken af te staan.
Allo, mannen van de Société flamande pour la vulgarisation de la langue française, een bloempje voor de heeren van den gemeenteraad.
De pas verschenen 2e aflevering der ‘Englische Studien’ begint met een levensbeschrijving van Eug. Kölbing, onlangs overleden, en stichter van dat tijdschrift. - ‘'t Is iets onzeggelijk moeilijks,’ schreef eens Kölbing, ‘voor elk boek den geschikten beoordeelaar te vinden; juist de personen die er best voor dienen, weigeren gewoonlijk. Een tijdschrift komt mij altijd voor als een “picknick”, waar iedereen iets dient bij te brengen, om dan met gerust geweten van 't overige te mogen mee genieten. Maar velen willen enkel maar mee aanzitten, zonder zelf iets bij te brengen.’ Snedig, - en waar.
| |
| |
Leesgezelschap Hasselt. Prijskamp. - Er wordt gevraagd eene geschiedkundige novelle, waarvan de handeling plaats grijpt binnen het grondgebied der hedendaagsche provinciën Limburg, van het begin der Hervorming tot het begin der Fransche omwenteling, (1517-1789) met vaderlandsche en katholieke strekking.
Aan de goedgekeurde werken, worden volgens verdiensten toegekend: Gedenkpenningen of diploma's en boekwerken.
Voorwaarden: De handschriften moeten minstens 50 bladzijden 8o druks groot zijn en goed leesbaar geschreven.
De schrijver zet op zijn werk eene kenspreuk, welke hij, met opgave van naam en woonplaats, in een gesloten briefzakje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft, herhaalt.
De mededingende stukken moeten vrachtvrij ten huize van den Schrijver, (de heer Eug. Leën, Nieuwstraat, Hasselt) ingezonden zijn vóór 1n Mei 1901.
Niet bekroonde werken worden, op aanvraag, teruggezonden.
K. Vl. Academie. Zitting van Maart: Bespreking over het Vlaamsch in de Normaalscholen en het ijveren tot meer gekuischte uitspraak in het onderwijs.
Zitting van April. De heer Minister meldt dat het graveeren der portretten van wijlen de heeren Génard, Arnold, Hiel en Gezelle, bestemd voor het jaarboek, toevertrouwd is aan de heeren Lauwers, Van der Veken, Peeters en Montenez.
Verslagen der heeren Prayon, De Vos en Obrie over Kollewyn's werk Opstellen over Spelling en Verbuiging. Zij zullen opgenomen worden in de Verslagen en Mededeelingen.
Davids-Fonds. - Donderdag 26 April had te Leuven plaats de jaarlijksche algemeene vergadering van het Davids-Fonds. Rekeningen en begrootingen werden goedgekeurd, menige wenk tot uitbreiding en volmaking der instelling werd onderzocht en besproken. Vóór de zitting had eene lijkmis plaats voor de afgestorven leden van het fonds.
Den 10 Mei vergaderde het Hoofdbestuur te Brussel onder voorzitterschap van den heer Helleputte. Er werd besloten het vijf en twintigjarig jubelfeest van het genootschap te Leuven te vieren op 9 en 10 September. Een voorstel werd gedaan, dat later zal onderzocht worden, om te díer gelegenheid de levensschets en de redevoeringen uit te geven van den afgestorven voorzitter hoogleeraar P. Willems.
In zake van uitgaven zullen nog verschijnen dit jaar: Een Klaas-avond in 't Meetjesland door Edg. Pattijn pr., een bundel verhalen van R. Vermandere en eene letterkundige studie over Shakespeare door J. Van Der Voort.
De vaderlandsche historie door David zal voortgezet worden tot op onze dagen door bevoegde geschiedschrijvers, en als aanhangsel zal gegeven worden hetgeen tijdens het leven van den schrijver, nog niet gekend was door de geschiedkundige critiek van dien tijd.
- Afdeeling Rupelmonde. Zondag 22 April, concert en voordracht door A. Sevens van Gent.
| |
| |
Groeninghe Comiteit. Ten einde mogelijk te maken dat alle Vlamingen het jubelfeest van 1302 zouden kunnen vieren, is er, op het voorstel van den heer A. Siffer, eenparig gestemd, dat een zetel in het comiteit van Kortrijk zal aangeboden worden aan de groote Vlaamsche maatschappijen: Davidsfonds, Willemsfonds, Nederlandsch Verbond, Landsbond, Volksraad, Nederduitsche bond, Hollandsche tak van het Nederlandsch Verbond, Nationaal Vlaamsch Verbond.
Vlaamsch in de Burgerwacht. - In de zitting der Kamer van Volksvertegenwoordigers van 20 April 1900 (Annales parlementaires bl. 1051 en 1052) herinnerde M. Heuvelmans aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs het artikel 137 der wet op de burgerwacht. Dit artikel luidt als volgt: ‘In de Vlaamsche gemeenten des lands, zijn het beheer der burgerwacht, de briefwisseling, de berichten en mededeelingen van de overheden der burgerwacht uitgaande, onderworpen aan de voorschriften der wet van 22 Mei 1878, en de schutters worden onderricht in het Nederlandsch, en in die taal aangevoerd’.
Te recht zegde M. Heuvelmans: ‘Ik ken verscheidene Vlaamsche gemeenten - en de achtbare Minister kent die ook - waar de burgerwacht niet in het Nederlandsch wordt aangevoerd, maar wel in de Fransche taal.... De wet is de uitdrukking van den volkswil en moet toegepast worden. Zij moet vooral geëerbiedigd worden door degenen die gelast zijn haar uit te voeren... Hoe dikwijls - laat mij toe, heer Minister u deze vraag te stellen, - zijn deze onderzoeksraden reeds bijeen geroepen geweest, om de overtredingen der wet te vonnissen, moedwillig gepleegd door officieren der burgerwacht, die blijven voortgaan hunne bevelen in het Fransch te geven in de gemeenten waar het gebruik van het Nederlandsch verplichtend is?... Ik hoop van den achtbaren heer Minister een voldoend antwoord op deze vraag te bekomen’.
M. de Trooz, minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs antwoordde o.a. op 21 April (bl. 1073): ‘il est incontestable que chacun doit respecter la loí... dans l'ensemble du pays, la loi est appliquée... Il y a encore quelques exceptions, me dit-on, mais à cela il n'y a rien d'étonnant, puisque nous nous trouvons dans une période de transition et que pendant cinquante ans la garde civique a été commandée exclusivement en français... La situation actuelle est transitoire’.
Er heerscht moedwilligheid bij vele franschgezinde officieren, die maar altijd hopen dat art. 137 der wet welhaast zal gewijzigd worden, en dat zij de bevelen in 't Vlaamsch niet hoeven aan te leeren.
De verslaggever over de begrooting voor Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, M. Ligy, zegde hij niet als antwoord aan M. Heuvelmans: ‘J'émets toutefois le voeu qu'on revienne à bref délai sur cette disposition malencontreuse de la loi’.
Na het antwoord van den heer Minister zullen zij wellicht inzien dat er voor hen niet te hopen valt; alleszins, zou M. de Trooz beter doen de overtreders der wet wat op de kneukels te geven.
| |
| |
Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. - Uit de Annales parlementaires. Chambre des Représentants. Séance du 23 Avril 1900.
M. Juliaan De Vriendt bl. 1088. ‘Een kunstenaar is geen op zich zelf staande wezen. Hij hoort toe aan zijn geslacht en moet er de tolk van zijn. Hij moet - men kan het niet genoeg herhalen - het leven van zijn volk leven, zijne taal spreken, deel nemen in zijn genot, zijn lijden en strijden; zijne geschiedenis, zijn geloof, zijne overleveringen in zich dragen, zijne strevingen en verzuchtingen kennen. In een woord, de ziel des kunstenaars moet leven in den geest zijns volks.
Oprechtheid in de uitdrukking der zedelijke en stoffelijke wereld, ziedaar wat onze Vlaamsche kunst kenmerkt. Indien men eenig belang stelt in de toekomst onzer kunst, moet men voor de hoogere opleiding onzer kunstenaars zorgen: Vlaamsche mannen kweeken, om Vlaamsche kunstenaren te hebben.
De Vlaming is wat hij is, - en kan niets anders zijn. Ieder ras heeft zijne bestemming; eigen taal en eigen kunst zijn de kenmerken van zijn bestaan. Wanneer het eigen kunst en eigen taal versmaadt, dan is de straf nabij, want het loopt naar een onvermijdelijk verval, eene schandelijke ondergeschiktheid; ja, eenen volkomen ondergang!
De nationale kunst is de zuivere, hooge uitdrukking van den geest eens volks, het natuurlijk uitvloeisel eener eigenaardige ontwikkeling en niet de vrucht van vreemden invloed of uitheemsche leerstelsels.
Eene ware kunst leeft door het volk en voor het volk. Ook voor de toekomst der kunst is dus eene nationale opvoeding onontbeerlijk. En deze niet alleen in het lager en het middelbaar, maar ook, en zeer volledig, in hooger onderwijs.
Uit maatschappelijk oogpunt aanzien, is de stichting eener Vlaamsche Hoogeschool van de uiterste noodzakelijkheid. Zij is het eenige middel in 't Vlaamsche land om de eenheid van taal te verwezenlijken. Zonder eenheid van taal in Vlaanderen, welke alleen de wederzijdsche betrekkingen mogelijk maakt en waardoor al de standen zullen samensmelten tot één volk, kan men niet hopen hier te lande tot eene voldoende oplossing van het maatschappelijk vraagstuk te geraken. Zij dus, die de vervlaamsching dezer hoogere standen tegenwerken, begaan een maatschappelijk misdrijf. Zij onderhouden de verdeeldheid en 't mistrouwen, bestrijden alle verzoening en bewerken de zedelijke dood van ons volk.
Nu ik mijne korte parlementaire loopbaan ga sluiten om mij weder onverdeeld aan mijne kunst te wijden - aan die kunst die mijn gansch leven is - wensch ik van hier een laatste woord aan de Vlamingen toe te sturen:
Als Gentenaar, zeg ik, dat eene Fransche hoogeschool te Gent, Vlaanderen's hoofdstad, daar staat als een woekerend kwaad dat ons nationale leven in gevaar brengt. Dit kwaad moet weg.
Gij hebt bewezen dat, wanneer een Vlaming wil, hij tot zijn doel geraakt. Wil dus hier ook en gij zult overwinnen.
M. De Trooz, minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs antwoordde o.a. (bl. 1092). ‘L'honorable M. De Vriendt a, en traçant les lignes de son testament parlementaire, adressé un dernier appel au peuple flamand. D'accord avec l'honorable M. Heuvelmans, il demande que le gouvernement, faisant un pas de plus dans la voie de réformes flamands où il s'est engagé, fasse de l'universitè de Gand
| |
| |
une université flamande... Il est certain que, à l'heure actuelle, cette question n'est pas mûre et que, dans le corps professoral et parmi les étudiants et dans les familles qui accordent leur confiance à l'université de Gand, il y a un très vif mouvement d'opposition. Je n'apprécie pas, je me borne à constater et j'enregistre même que l'honorable M. De Vriendt veut en tenir compte dans une certaine mesure...
En présence de ces faits, ni l'honorable membre, ui l'honorable M. Heuvelmans ne seront étonnés quand je leur dirai qu'il m'est absolument impossible de prendre aucun engagement.
Je laisserai à l'opinion publique le soin de se manifester, elle dira quelle est la voie dans laquelle elle désire qu'on marche. Il appartiendra aux étudiants, aux families, à l'université et à la ville de Gand de faire connaître leur sentiment à cet égard. Lorsque la question se présentera complétée par ces différents éléments devant le gouvernement, alors seulement il sera possible d'envisager la solution à donner au problème soulevé par MM. De Vriendt et Heuvelmans’.
M. De Vriendt (bl. 1094). ‘Het antwoord van den achtbaren heer Minister heeft ons niet bevredigd en kan geenen enkelen Vlaming bevredigen... Wij weten beter dan iemand, van wie en van waar de tegenstand komt. Maar over de kwestie van beginsel heeft hij niets gezegd en het is juist dat wat voor de Vlamingen van belang is. Hij die weigert eene vraag op te lossen, onder voorwendsel dat die oplossing onmogelijk is, toont enkel, dat het hem aan goeden wil ontbreekt; eerst na herhaalde en ernstige pogingen kan het bewijs geleverd worden dat eene zaak niet mogelijk is... Ik geef deze opmerkingen in overweging aan den achtbaren heer minister, die reeds zoo veel blijken van rechtzinnigheid en liefde tot de rechtvaardigheid gegeven heeft. Vindt de heer Minister goed dat de Vlamingen van alle hooger onderwijs verstoken blijven? Vindt hij dat wij te veel vragen met eene trapsgewijze vervlaamsching welke, wij bewijzen het, kan gebeuren zonder de belangen of de bestaande rechten van iemand te krenken?
Ik verwacht het antwoord van den achtbaren heer Minister’.
M. de Trooz (bl. 1094.). ‘Je ne puis que répéter à l'honorable M. De Vriendt la déclaration que je faisais tout à l'heure; le gouvernement suit d'un oeil attentif les mouvements de l'opinion et dès l'instant où du côté des maîtres, du côté des étudiants ou du côté des familles l'accord sera fait, le Gouvernement aura, sous sa responsabilité, à prendre une attitude, mais pour le moment la consultation qu'on me demande est prématurée’.
Leopoldsorde. - Wij vernemen dat Juffrouw M. Ramboux (Hilda Ram), lid van onzen Opstelraad, vereerd is met het Leopoldsorde. Hartelijke gelukwenschen.
Bekomen dezelfde onderscheiding: Kan. S. Daems, Eerw. heer J. Bols en M.H. Sermon, leden der Kon. Vlaamsche Academie.
† Jan Ferd. Tuerlinckx, eereschoolopziener, voorzitter der Aarschotsche afdeeling van het Davidsfonds, lid der Zuid-Nederlandsche maatschappij van taalkunde. De heer Tuerlinckx is de schrijver van het zoo geachte Hagelandsch Idioticon. Hij was 66 jaren oud en geboren te Glabbeeck-Suurbempde.
| |
| |
† Munkaczy, de Hongaarsche schilder van het vermaard ‘Ecce Homo.’ Onder zijne voornaamste werken: Laatste dag van een veroordeelde, Tafereelen uit den strijd van Hongarië in 1848, De Berg van Bermhertigheid, De Dorpshelden, De Nachtdieven, Milton blind, zijn Verloren Paradijs aan zijne dochter dicteerende. - Victorien Van de Weghe, rustend infanteriemajoor te Laken, gunstig gekend om de Vlaamsche gedichten welke hij destijds uitgaf. - Fiederic Moorsen, gewezen rector der Hoogeschool van Weenen. Bekeerde protestant, werd hij een der groote verdedigers van de rechten der Kerk. Hij laat vele gewaardeerde werken achter. - Jozef De Ferm, medewerker aan 't Handelsblad. - Falguière, de groote beeldhouwer te Parijs. - Milne-Edwards, beroemde naturalist, bestuurder van het Museum van natuurlijke historie te Parijs. - Jacques Van den Bemden, volksvertegenwoordiger voor Antwerpen, dappere kampioen voor de Vlaamsche Beweging. - Louis Rupert, publicist en letterkundige, hij was langen tijd opsteller aan L'Univers. - Onclair, Luiksch priester, schrijver van verscheidene schriften van staathuishoudkunde. - Pater Eugène O.S.F., schrijver van eene geschiedenis van het wonderbeeld van de H. Maagd te Bornhem. - Binje, kunstschilder te Brussel.
|
|