Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1
(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 620]
| |
De Taalstrijd hier en elders. - April 1900.In Onze Taal en Antwerpen's Burgemeester klaagt G. Segers over ‘het on-Van Ryswyksche’ van Jan Ryswyck.’ Het zou geheel onrechtvaardig zijn te beweren, dat Van Ryswyck, sinds hij den burgemeesterszetel bekleedt, aan de Vlaamsche Beweging den rug heeft toegekeerd. Neen. Hij heeft nog menige welsprekende redevoering uitgesproken om haar te rechtvaardigen, en meer dan een maatregel heeft hij genomen, waarvoor wij hem dankbaar blijven. Maar... hij schippert. De flirt met onze ergste vijanden, met de vijanden van taal en volk, heeft, naar het blijkt, bijzonder veel aantrekkelijks voor hem. En midderwijl, laat hij veel gebeuren wat niet mag. Hij laat toe dat de heer Desguin, de Schepen van onderwijs, de Eerevoorzitter der Wallonnie, onze Middelbare Meisjesschool verfranscht, gelijk dit niet erger kan gebeuren... Het ideaal van den Lib(eralen) Vl(aamschen) B(ond) is de vervlaamsching onzer Vlaamsche gewesten. Zoo valt er niet aan te twijfelen, of er zal gevraagd worden dat zijn kandidaat Nederlandsch spreke in de Kamer. ‘Verder Onze taal in de Burgerwacht; Onze taal in de Krijgsraden; Lijst der Vlaamsche Gemeenten en de omzendbrief van minister Schollaert van 31 Juli 1899 aan de algemeene schoolopzieners van het lager onderwijs over het nut van het onderwijs eener tweede taal in de lagere school; hierop volgt het begin van een goed beredeneerd antwoord Geen tweede taal in de lagere school; ‘uit het feit dat in geen land ter wereld, buiten Vlaamsch-België, in de lagere school eene tweede taal wordt onderwezen, kan terecht worden besloten tot de volkomen ongeschiktheid van eene tweede taal als leervak voor de lagere school... Zwitserland is drietalig, Duitsch, Fransch en Italiaansch staan er op gelijken voet. Welnu, heel Zwitserland door wordt in de lagere school alleen de moedertaal en geene andere onderwezen.’ | |
Het katholiek Onderwijs. - Mei 1900.De Leerplichtwet op 30 Maart 1900 door de Tweede Nederlandsche Kamer aangenomen. De 12 eerste artikelen der wet worden medegedeeld. - Rede van Mgr. H.J.E. Menten, pastoor van St. Mathias, te Maastricht, over ‘de onderwijzer moet zijn: een man van geloof, een man van de daad, een man van karakter.’ - Over den moed; Twee steden van Transvaal met eenige wetensweerdigheden over de Boeren; Schoolgenootschappen van Matigheid op datum van 31 December 1899; Officieele stukken; Wetensweerdigheid: De Vesuvius. | |
[pagina 621]
| |
Vlaamsche Zanten. - Mei 1900.Over de Kinderspelen: het katjespel en Vrij, vrij van mijn kasteel; Het Hof ‘Van der Linden’ door vrouw Weyn; De Donder en de Bliksem in het Volksgeloof, door J. Van Vlierberghe; Iets over de baardscheerders; Het haar; Van de hooveerdige Koningsdochter, lief vertellingske; Onze herbergen in de XVIe eeuw, door J. Van Vlierberghe; Het Kruis bij den Vlaming. | |
Volkskunde (Gent). Afl. 6-7.L. Knappert vestigt de aandacht op punten van overeenkomst tusschen oudbabylonisch en germaansch bijgeloof. - A. Van Werveke deelt eene reeks aardige bijzonderheden mede - meestal aanteekeningen uit de Gentsche Archieven - over de oude gebruiken bij het vrijen, de verloving en het huwelijk. De opsteller van het Tijdschrift, de heer A. De Cock, gaat voort met het aanteekenen en verklaren van ‘spreekwoorden en zegswijzen, afkomstig van oude gebruiken en volkszeden,’ hier namelijk zulke welke in verband staan met den bouw van het huis. (In de hanebalken wonen, kind noch kraai hebben, - uitdrukkingen ontleend aan den haard, den schoorsteen, den hangel, enz.). Ook van hem, de voortzetting van ‘Tooverij in liefdezaken’, hier namelijk eene opsomming van de minnedrankjes, of minnespijzen, en hun samenstelling, vroeger en nu, in vreemde streken, maar ook nog steeds ten onzent bekend en gebruikt. - Afl. 8-9. Vervolg der Aanteekeningen van den h. A. Van Werveke over het Huwelijk; ditmaal wordt gehandeld over de gebruiken der Bruiloftviering. - Dr. N.-J. Singels (Zorg voor volksgezondheid, niet van den laatsten tijd) handelt vooral over de grootsche waterleidingen der Romeinen. - Virg. Loveling deelt, in de eigenaardige boerentaal van rondom Gent, een gesprek mede over het volksgeloof dat het niet deugt op een hofstede aan bedelaars ‘melk te drinken te geven.’ - Vervolg van A. De Cock's mededeelingen over spreekwoorden en zegswijzen; ditmaal geldt het de uitdrukkingen aan de Volksvermaken ontleend (koning trekkens, verzenderkensdag). De opsomming van al de zaken waarom men ten lande op verzenderkensdag uitstuurt is uiterst vermakelijk. Gewoonlijk, om ‘aprilzaad’; in 't Land van Aalst ook om de ‘tasscheer’, elders om de plaveischeer en zweet van de achterdeur, om muggevet, om haringsteertjes, om het avanceerijzer, ne slinken kruiwagen, naaldenzaad, zalf van lieren om bulten te strijken, - om een fleschken van 't zelfde (Brugge) -, om smeer van leder, om vet van den spanriem, den glazen voorhamer, den sleutel van den ploeg, de glazen strijkijzers, een liter sajet, om ganzenmelk, enz. enz. - Pol de Mont en A. de Cock deelen elk een oud liedje mede ‘Mijnen lieven molenaar’, in den aard van 't Kwezelken, - en den Ezel die op een peereboom zat, navolging van 't liedeke van den Uil. | |
Biekorf, nrs 8 en 9.Ze zijn geheel gewijd aan de geschiedenis der Vereering van de H. Bloedreliquie te Brugge, voornamelijk van de processie, wier ontstaan en lotgevallen worden geschetst, de eeuwen door tot op heden, zooveel mogelijk volgens aanteekeningen uit de oude stadsrekeningen, handschriften en andere stukken, welke een geheel nieuw licht over dat alles verspreiden. Terecht wordt het opvoeren der mysteriespelen met uitvoerigheid behandeld, en worden er uittreksels medegedeeld van de vertooningen die tot ons gekomen zijn. Met nieuwsgierigheid ziet men het vervolg te gemoet. | |
Wetenschappelijke Bladen. - Mei 1900.De Hedendaagsche Hygiëne, door M.P. Brouardel uit Revue Scientifique. Schrijver ver- | |
[pagina 622]
| |
gelijkt de middelen die bij het uitbreken van eene besmettelijke ziekte vroeger ten dienste stonden bij deze waarover men thans kan beschikken. - Sociologische opvatting der Geschiedenis door Dr. L. Gumplowicz uit Die Zukunft. Schrijver vat de geschiedenis der menschheid op ‘als een natuurstrijd van maatschappelijke groepen van invloed, macht en heerschappij’ en meent dat die opvatting voldoende is ‘tot verklaring van alle staatkundige verschijnselen en alle staatsinstellingen.’ Zekerlijk hebben de geschiedschrijvers tot in deze laatste jaren veel te weinig de economische toestanden van vroeger bestudeerd; zekerlijk ook was er te veel heldenbewierooking en wilde men te veel de wereldgeschiedenis afleiden uit ideeën; dat men nu echter ook maar niet overdrijve; personen en gedachten spelen ons dunkens eene grootere rol dan schrijver schijnt aan te nemen. Philosophie der maatschappelijke ontwikkeling door prof. Dr. Ludwig Stein, uit Die Zukunft. ‘De metaphysische theorieën en de vraag naar het verbijsterend feit van het menschelijk kenvermogen hebben tot voor weinige jaren de onderwerpen der wijsgeerige bespiegeling gevormd; maar meer en meer komt de ethica als het wijsgeerig vraagstuk bij uitmuntendheid onze aandacht vragen. Niet de ware aard van ‘het Zijn’, niet de mogelijkheid om tot kennis daarvan te komen, zullen voortaan de hoofdvraag van wijsgeerig aangelegde geesten vormen; de mensch als deel eener samenleving, de wetten van het ontstaan en voor de voortgezette ontwikkeling daarvan en voor de grondslagen der menschelijke handelingen daarin, zullen de taak der ‘wijsbegeerte’ vormen... Met volle overtuiging verdedig ik de meening, dat de toekomst behoort aan de ‘aristokratie der wetenschappelijke beschaving’ (een ‘Kultur-aristokratie’) zoodat het intellekt, dat nu reeds de drijvende kracht van den stroom van het west-amerikaansche-leven is, in de twintigste eeuw steeds machtiger zijn invloed zal doen gelden.’ - Het tijdperk der Techniek door H. Lux, uit Neue Deutsche Rundschau. ‘Wil men in weinige woorden de kenmerken van het technisch tijdperk opsommen, dan kan men zeggen dat wij geleerd hebben elke onderneming, al schijnt zij nog zoo ongerijmd, te onderzoeken, dat wij kennis genoeg hebben om in te zien of zij uitvoerbaar is of niet, en dat wij alle technische middelen bezitten om een werk dat wij uitvoerbaar achten, werkelijk tot een goed einde te brengen.’ ‘Dat de elektriciteit minder invloed op het maatschappelijk leven zal uitoefenen dan de stoommachine wordt duidelijk en begrijpelijk, als men in aanmerking neemt, dat de practische toepassing dezer natuurkracht in een tijd valt, waarin de mensch de heerschappij over de natuur reeds verworven had... De electrotechniek paste in het bestaande stelsel, de stoommachine niet, daarom verwekte de laatste een omwenteling op het gebied der nijverheid, de eerste niet’. De ontwikkeling der biologie in de negentiende eeuw, rede uitgesproken door prof. J. Reinke, ter gelegenheid van het eeuwfeest der Universiteit te Kiel, den 13 Januari l.l. - De landbouw in de twintigste eeuw, belangrijke voordracht gehouden in December l.l. door prof. Julius Wolf, in de algemeene vergadering der maatschappij voor landbouw te Breslau. Noord-Amerika, Rusland, Siberië en inzonderheid Zuid-Amerika kunnen bij de tegenwoordige graanprijzen hunne graanvoortbrengst nog steeds eenigermate verhoogen. Bij stijging der prijzen kon de voortbrengst ongetwijfeld nog aanzienlijk toenemen. Maar die groote toevoer zal de prijzen weer doen dalen. De prijzen zouden in de 20e eeuw wel kunnen zijn wat zij in onze eeuw waren, op en af. Twee zaken meent schrijver te mogen voorspellen: de interest zal aan 't einde | |
[pagina 623]
| |
der 20e eeuw niet hooger dan 2 of 1,5% zijn, en de arbeidsloonen zullen verdubbeld zooniet verdrievoudigd zijn. ‘Wij meenen dus te mogen verwachten, dat de stand der boeren met een matig eigen grondbezit in de toekomst goede kansen heeft en waarschijnlijk in beteekenis zal toenemen.’ - Telegrafeeren zonder draad door G. Marconi, uit Nature. - De laatste roman van Leo Tolstoï (Opstanding), door Henry Bérenger, uit La Revue des Revues. Opstanding, meent schrijver, zal blijven voortleven, niet enkel omdat het goed geschreven is, maar ‘omdat het bij het aanbreken van de twintigste eeuw de nieuwe godsdienst van Europa aankondigt, de geheele verdwijning van den kaste- en klassegeest, den intiemen omgang tusschen de “grooten” en de “nederigen”, het redden der zielen door een bewust gevoel van verantwoordelijkheid.’ - In Korte mededeelingen uit Buitenlandsche tijdschriften, eenige lezenswaarde bladzijden over John Ruskin. | |
Neerlandia, 4.Niemand minder dan H. Kern bespreekt aan 't hoofd van dit nummer de beteekenis welke de ‘alduitsche Beweging’ voor den Nederlandschen stam heeft. Wij zijn al te weinig bekend met de toestanden van Duitschland; doch met de kennis van ons volk is het in Duitschland nog veel slechter gesteld. ‘Tusschen de begrippen staat en volk, in den zin van de Alduitschers, bestaat vooralsnog eene onoverkomelijke klove, en het laat zich niet aanzien dat die klove ooit gedempt kan worden. Dit zou niet eens in 't algemeen belang wezen, naar het schijnt. Doch hoe de staatkundige grenzen ook zijn mogen, niets verhindert ons in alle oprechtheid te trachten de banden van vriendschap tusschen ons en onze Duitsche stamgenooten nauwer toe te halen.’ - Het nummer is bijna geheel aan den strijd in Zuid-Afrika gewijd; het is versierd met treffende printen naar photographien, Joubert, het kamp der Engelsche krijgsgevangenen, Lange Tom, Spioenkop na 't gevecht, enz., voorstellende. - Niemand zal zonder de diepste ontroering het plaatje kunnen bezien, dat ‘drie geslachten in den oorlog voorstelt,’ links, een krachtige oude man - 65 jaar -, rechts, een forsche jonge man - 43 jaar -, en tusschen beide, een kind, met de korte broek nog aan, een kind met een ernstig vroom kindergezicht, - 15 jaar -. | |
Taal en Letteren, 4.Deze aflevering behelst o.a. een ontleding van den roman van Tores, door J. Koopmans; het slot der mededeelingen van K.P. de Vries over de kerkelijke twisten te Amsterdam 1626-1631: en een aantal mededeelingen, uittreksels, en boek-beoordeelingen. | |
Studiën. Deel LIV, afl. 2.Tegen een Leidschen Hoogleeraar die onder den titel van Oude Gegevens uit het verre verleden der Kerk het Mathaeusevangelie bekampt en het tot den rang van legende had willen verlagen, bewijst P. Van Kasteren dat dit boek wel degelijk door eenen Jood voor Joden, en zeer waarschijnlijk in het Arameesch (hebreeuwsch van Christus' tijd- en landgenooten) geschreven werd. Hij geeft een overzicht des inhouds; hij toont dat al datgene wat het Mathaeusevangelie van de drij andere onderscheidt, gericht is tot lezers die verondersteld worden de Joodsche toestanden heel en al te kennen. Ook blijkt het hoofddoel des eersten Evangelies te zijn: de hinderpalen en opwerpingen weg te ruimen, die van Joodsch standpunt tegen het christendom ingebracht werden, zooals: 1o de ergernis des kruises; 2o de | |
[pagina 624]
| |
vervolgingen tegen de christenen; 3o het voorbeeld van de Joden, en vooral van priesters en wetgeleerden; 4o de Joodsche dwaalbegrippen over een Messias-Koning; 5o eene overdreven vereering der Oude Wet, in andere woorden het nationaal Joodsch particularisme. Dit alles dus bevestigt de christene overlevering volgens welke het eerste Evangelie door den apostel Mathaeus in het hebreeuwsch voor zijne stamgenooten geschreven werd. Eene tweede bijdrage is eene psychologische, vergelijkende studie door Is. Vogels over de twee bekeerlingen François Coppée en Joannes Jörgensen. Schrijver ontleedt het ‘zieleproces’ dat én deze én gene tot de Kerke voerde: François Coppée, van eene doorbrave christelijke moeder opgebracht, verloor zijn geloof in de crise de l'adolescence, in den warrel des wellustigen levens; Jörgensen, wiens kindsheid minder van godsdienstigheid doortrokken was, wordt eveneens verleid door de zucht naar vrij genot, of, gelijk hij zich uitdrukt, door den ouden heidenschen Pan. Eenzelfde gevoel brengt beiden tot de waarheid terug, namelijk de onvoldaanheid, de ledigheid die hunne ziel verwoestte en die slechts door het Katholiek geloof kon gevuld worden. In eene derde studie Over het Bekeeringswerk der Portugeezen in de N.-Indischen Archipel wordt er op gewezen dat dit werk wel niet zoo onvruchtbaar en oppervlakkig was als de Protestanten beweren; de vruchten ervan werden veelal slechts door Protestantschen of Mahomedaanschen dwang vernietigd. | |
De Katholieke Gids. Mei 1900.Voor honderd jaren. Paus en Keizer. E.H.P.M. Bots eindigt zijne geschiedkundige studie over de gevangenschap van Paus Pius VII en over de onderhandelingen tusschen den Paus en Napoleon. - Verzen van Herm. P.J. van Alfen en pastoor Kaag. - Olga, eene verdichte geschiedenis van de verloving en het huwelijk van den Russischen grootvorst Igor met Olga, de arme lijfeigene, de voorloopster van het Christendom onder de Russen, door den E.H.B. van Geldrop. - Zuster Anna Catherina Emmerich en de Heilige Lykwade in Turyn. | |
De Hollandsche Revue. April 1900.Bevat eene uitvoerige karakterschets, met vele portretten, van de tooneelkunstenaresse Maria Ypes-Speel: bijzonder beachtenswaardig is deze studie, dewijl het goed en edel spreken, declameeren zonder pose, en voorstellen bij lange na nog niet genoeg gekend en uitgevoerd wordt. Maria Ypes-Speel geeft daaromtrent wijze lessen en voorbeeld. Het boek van de maand behandelt ‘de vrouw’ ... ‘in eene vrije samenleving’ en de ‘dienende liefde’ van Edward Carpenter. De vrouw moet voor alles ‘kinderen opvoeden’. Eene zekere emancipatie moet daartoe medewerken. | |
Het Dompertje van den ouden Valentijn.Inhoud, 32e jaarg., no 7: Moeders, door nr 3. De moeder, de christene moeder in het huishouden... maar heden wordt die moeder verlaagd, vernederd en bespot... zij zelve lacht met hare grootsche roeping, verspeelt haren roem, ontvlucht hare plichten... In Amerika is de afschuw van het moederschap tot het hoogste punt gestegen; de rijkste vrouwen in het aanzienlijkste kwartier van New-York zijn bijna allen kinderloos: op 45 families zijn daar slechts 5 kinderen. - Thijm's Jaarboekje. M.V. bespreekt dien almanak voor Nederlandsche katholieken. ‘Neem de verzen - op enkele uitzonderingen ‘na - weg uit den Almanak, en er blijft een belangwekkend geheel; met de opname van het meerendeel dezer poëzie, - waarop het woord | |
[pagina 625]
| |
parodie eigenlijk beter van toepassing zou zijn - wordt de waardigheid van den bijna eenen halve eeuw ouden almanak ernstig in gevaar gebracht.’ - Moderne Woordkunst. Een zeer belangrijk en lezensweerd artikel, dat naar aanleiding van ‘katholieke lectuur door M(aria) V(iola)’ in het Dompertje van den 15 Februari werd geschreven. ‘De nieuwe kunst heeft tijd gehad te toonen wat zij kon, wat zij wilde, en wat heeft zij ons gebracht? - een woordkunst ja, in de letterlijke beteekenis van kunst van woorden - schoone, vreemde woorden door wonderrijke, dwaze woordkoppelingen, gewrongen zinswendingen gevolgd. Words, words, words, zeggen wij met Hamlet.’ - Graaf Tolstoï en zijn vredes-denkbeelden, door G.B. Deze eerste bijdrage over den Russischen letterkundige begint met het bespreken van zijn boekje: Mijne Biecht. - Anti-papistische Felheid, door J.V. De schrijver gaat dominee Schouten van Ommeren te lijf, die in het Nederl. Dagblad beweerde: ‘De Zuid-Afrikaansche Republieken worden dubbel bedreigd, door Engeland nl. en door Rome’. - Leerplicht en de vrije school, door Scholasticus II. ‘Van leerplicht is de vrije school het noodzakelijke complement. Laten wij ons uiterste best doen dat te veroveren, opdat de leerplicht zoo weinig drukkend mogelijk zij.’
J. Mdm. | |
Das litterarische Echo. 1 April 1900.Jung-Elzass, door Karl Storck (Berlijn). Altijd heeft de letterkunde van den Elzas onder den invloed gestaan der politiek. Vandaar gemis aan gemoedelijkheid, vergoed door den bloei van satire en hekelende boert. De langdurige onvruchtbaarheid van de Elzassische letteren mag men wijten deels aan de vermenging van Fransch met Duitsch, deels aan de verwaarloozing van de verstandelijke ontwikkeling van het volk. 't Zijn de aanvallen van 't socialisme die de katholieken van den Elzas gedwongen hebben een politisch-letterkundige beweging in 't leven te roepen. Het ‘Elsassische Theater’, te Straatsburg gesticht, werd het middenpunt dezer beweging. Jammer genoeg, de haat tegen al wat Hoogduitsch is, heeft het Elzassisch dialekt als werktuig doen verkiezen. Zoo'n theater is noodzakelijk beperkt tot het eenvoudige, het idyllische, het boertige, en kan aan 't volk niet schenken wat het verlangt, t.w. verheffing van geest en hart. Om een weldoende werking te hebben, zou dit theater zijn dialekt moeten laten varen, en eigenaardigheid zoeken in het verheerlijken van het verleden van den Elzas, van zijn groote gebeurtenissen en groote mannen, in het bewerken van zijn sagen en legenden, m.a.w. zijn kunst weze een ‘Heimatkunst’ en geen ‘Lokalkunst.’ Gustav Falke, karakterschets door Monty Jacobs (Berlijn). - Falke woont te Hamburg. Hij schreef tot hiertoe 5 bundels gedichten, tintelend van warm gevoel en hartelijken humor, benevens 3 romans, waarvan de twee eerste schetsen zijn van 't Hamburgsche volksleven, de laatste meer plaats inruimt voor de verbeelding. Das tausendjahrige Reich, laatste helft van 't 2e bedrijf van Max Halbe's jongste drama. Boekbeoordeeling, enz. 15 April. - Jung-Elzass (Karel Storck).- Slot van 't voorgaand artikel. Schrijver bespreekt eenige letterkundigen uit den Elzas, o.a. Gustav Stoskopf, wiens ‘D'r Herr Maire’ een gelukkige greep is in 't huidige Elzassisch volksleven, Julius Greber, een opmerkzame, behendige faiseur; Heinrich Schneegans, die voor ernst en scherts den rechten toon weet te treffen; en vooral den eenigen Hoogduitsch schrijvenden Fritz Lienhard’ een onzer gezondste, fantasierijkste, gevoelvolste lyrici, en boven- | |
[pagina 626]
| |
dien een dramaticus met zoo oorspronkelijk een kracht, zoo aangrijpend een vorm, zoo zwierig een taal, dat onze hedendaagsche letterkunde met moeite de wederga kan aanwijzen.’ Der Schluss von Ibsens Nora. - Voor 20 jaren speelde men dit drama met een verzoenend slot, d.i. Nora, bleef bij haar man om wille der kinderen. 't Echte slot, dat men voor de 1e maal te zien kreeg te München, den 3 Maart 1880, doet Nora scheiden. D'Annunzio's jungstes Werk (E. Gagliardi Berlijn). Il Fuoco is minder een roman dan een apotheose der schoonheid. 't Boek munt uit door het treffende van 't gevoel, door de schilderachtigheid, den rijkdom en de meesterlijke plastiek der beelden, door de muziek der taal. Het zondigt door de ongeordende opeenstapeling van de meest uiteenloopende zaken, door het slordige ‘Nebeneinander’ van stukken die nochtans, op zichzelf genomen, kostelijke kabinetstukken zijn. De held, Stelio Effrena, is d'Annunzio zelf, die in zich den oppermensch van Nietzsche meent te voelen leven. 't Genot is derhalve zijn levensdoel; en om dit te bereiken, is 't hem geoorloofd al de perken te buiten te gaan die den alledaagschen mensch tegenhouden. Neue Französische Romane (Henri-Albert Parijs). Een overzicht van de nieuwste verschijningen in de Fransche roman-litteratuur. Der Wert des Lebens, een schets getrokken uit ‘aus dem letzten Hause’, 't jongste werk van Georg Hermann (Berlijn). Nordlandslieder, een paar gedichten van Fritz Lienhard. Boekbeoordeeling, enz. | |
Die Neue Zeit. Stuttgart.In de nummers van 7 en 14 April 1900 bestudeert Robert Schweichel het laatstverschenen werk van Tolstoï: Opstanding. Het heldere licht, dat de schrijver zoo stout op de strafrecht-toestanden van 't huidige Rusland werpt, is van hooge beteekenis, en verdient, dat men kleine gebreken des romans onverlet late. Tolstoï's godsdienstige denkbeelden beoordeelt Schweichel niet.
A.W. | |
L'Université catholique (Lyon) 1900 no 4.Belangrijk artikel van Fr. Gairal: L'Angleterre et les républiques unies de l'Afrique Australe. De geschiedenis der Boeren, de oorzaken van den oorlog en zijne vermoedelijke gevolgen worden kort maar klaar uiteengezet. Demolins met zijn Boers et Anglais. Où est le droit krijgt het zijne meê. ‘Au double point de vue moral et matériel la supériorité de la civilisation anglo-saxonne sur la civilisation néerlandaise est bien loin d'être démontrée’... ‘De gré ou de force l'Afrique Australe semble destinée à s'affranchir un jour de l'hégémonie britannique.’ - L'Avenir de la langue française à propos d'une étude récente, door E.H. Delfour. ‘La France est accueillante à toutes les littératures étrangères, et plus qu'accueillante: elle s'enthousiasme pour les grands hommes du dehors; au lieu de les admirer avec mesure, elle prête du génie ou beaucoup de talent, à ceux qui n'ont que peu de talent. Pendant ce temps, elle laisse s'introduire dans sa littérature, des idées et des manières de sentir qui répugnent à son génie: le romantisme d'où naquit la littérature de nos jours est tout imprégné de l'esprit anglo-allemand; le réalisme représente l'internationale littéraire.’ | |
Revue des Cours et Conférences.Année scolaire 1899-1900. De laatste afleveringen deelen eenige belangrijke voordrachten mede. 1o Mars 1900: Le Roman français avant le XIXe siècle door F. Bunetière. ‘On sait la pauvreté, la médiocreté relatives du roman dans la littérature classique. Nous n'y trouvons guère que des romans | |
[pagina 627]
| |
de deuxième ou de troisième ordre, et surtout si on les compare aux chefs-d'oeuvre des autres genres. Il faut chercher les raisons de cette infériorité. Notons d'abord l'absence de modèles antiques... Le développement du roman s'est trouvé gêné aux siècles classiques par celui de la comédie de moeurs; celle-ci, trop voisine du roman, a prospéré à son détriment... Il faut encore remarquer qu'une génération littéraire a toujours un sujet d'émulation favori. Au XVIIe et au XVIIIe siècle, c'est le théâtre qui donne la gloire: on s'y exerce donc de préférence à tout autre genre. Mais enfin la raison la plus probable est encore celle d'Aristote: le roman n'avait pas découvert sa vraie nature, son objet propre, ni les moyens de le réaliser’... In 't begin onzer eeuw ‘il s'introduit dans le roman une théorie nouvelle de l'imitation dans l'art. On ne se propose plus de tout réduire à l'universel, d'extraire de chaque homme ce qu'il y a d' “humain”; on fera précisément le contraire: le paysage qu'on décrira, les êtres qu'on mettra en scène, on nous les présentera par le côté le plus individuel et le plus particulier’. Lezensweerde voordrachten van prof. H. Hauser over La presse en France avant le Journal in de nummers van 1sten, 15en en 28en Maart. In dit laatste nummer ook eene voordracht van Gaston Boissier Juvénal et son temps. ‘On peut affirmer qu'il n'a été, pendant la première partie de sa vie, qu'un déclamateur de talent, et c'est sans doute à l'époque et sous l'influence de la révolution produite dans l'opinion publique par la mort de Domitien, qu'il devint poète, comme Tacite devint, dans les mêmes circonstances, historien. Mais, tandis que la plupart des poètes allaient dans les lectures publiques faire applaudir leurs oeuvres, Juvénal attaque avec la plus grande violence cette usage qui remontait au règne d'Auguste en dont s'était emparé peu à peu la société aristocratique de Rome... En réalité la raison de ces attaques doit être cherchée dans son goût un peu étroit pour la littérature populaire et dans la haine très vive de toute littérature aristocratique’. In 't nummer van 19 April nog eene voordracht van G. Boissier Juvénal et les lectures publiques. - In 't nummer van 12 April eene voordracht van Emile Faguet over J.B. Rousseau, son style, sa langue, ses rythmes. ‘J.B. Rousseau a été a peu près nul comme sensíbilité, très faible comme imagination, remplaçant l'imagination véritable par l'abondance verbale, et très faible aussi comme penseur, remplaçant les pensées par des lieux communs, avec cette restriction qu'ayant du goût, il a été critique judicieux et même original. Enfin, sa langue est le plus souvent solide et ferme, d'un travail de style très ingénieux, et c'est un ouvrier en vers avec lequel il est excellent de faire connaissance.’ In dit zelfde nummer een artikel van Henri Lichtenberger. La crise de l'enseignement secondaire en Allemagne. - In 't nummer van 19 April Les transformations du drame romantique, door prof. P. Morillot. | |
L'Humanité nouvelle. April 1900.Dit tijdschrift, dat in 1897, Société nouvelle verving ‘n'est l'organe d'aucune secte, d'aucun clan, d'aucune coterie, d'aucune école. Nulle formule, ni en littérature, ni en art, ni en sociologie, ni en philosophie, ni en politique n'est assignée au penseur qui colabore à l'Humanité Nouvelle... A lui seul, le titre coastitue un programme. Il implique des efforts pour tenter de faire de cette revue une image en petit d'une humanité espérée. Cette humanité, nous la rêvons indépendante, libre, tolérante.’ In werkelijkheid nochtans zien wij onder de medewerkers meest socialisten en anarchisten. In Autour d'une Vie deelt Pierre Kropotkine merkensweerde | |
[pagina 628]
| |
bijzonderheden mêe over het leven in Rusland in zijnen jongen tijd. - Giovanni Bovio, studie over den Italiaanschen wijsgeer door Pietro Mazzini. - L'Anarchisme à mon point de vue door William Platt ‘c'est par son côté moral que m'attire l'anarchisme: la seule moralité véritable est celle qui existe indépendamment de tout gouvernement et indépendamment de Dieu.’ Schrijver meent echter niet dat de menschheid reeds ver genoeg gevorderd is om alle wet te kunnen ontberen: de wetten zullen vallen als de menschen ze niet meer noodig hebben; 't anarchisme moet ze tot daar brengen. - Le charitable crime, novelle van L. Dumon Wilden met motto L'intensité de la vie est le but de l'homme. En weet ge waarin die intensité de la vie bestaat? In 't voldoen van zijne vleeschelijke driften, en als men oud en versleten wordt zelfmoord plegen! - Pagode ancienne, lieve verzen van Ch. Bourgault-Ducoudray. - Les Rêves et le songe prophétique, door Elie Reclus. La situation politique et sociale de l'Espagne, door R. Mella ‘La nature étant constituée par diverses régions complètement opposées dans leurs usages et leurs coutumes et aussi différentes par la langue que par leurs lois particulières, les diverses régions sont, de par leur origine, en proie à un antagonisme tel que les Andalous et les Castillans sont réellement des étrangers pour les Basques et les Catalans ou vice-versa.... Chacune des contrées tend fortement à se différencier des autres, lutte pour se gouverner elle-même, et tôt au tard, la nation se transformera par le fédéralisme, ou se morcellera par le séparatisme.’ - In dit zelfde nummer ‘Chronique des lettres espagnoles’ van Pio Baroja waaruit wij eenige zinnen knippen: ‘notre jeunesse est dépourvue de tout idéal politique, social ou religieux... dans les livres, les journaux et les revues on voit les feux d'artifice d'une rhétorique surannée au lieu des idées et des observations. Nous ne connaissons rien de notre vie nationale; la vie des champs et des villages nous est absolument inconnue... Le journalisme n'est exercé que par ceux qui, par leur fainéantise, n'ont pu se former une carrière, et par les ratés qui n'ont pas réussi à se créer une position... Ces journeaux comptent sur notre mauvais goût, sachant trop que ces narrations de brutalités, de vols, de meurtres et de violence ravissent nos âmes de concierge... Quant à la paresse nous l'emportons sur le plus indolent des sultans.’ Schrijver voegt er echter bij ‘Et pourtant l'Espagne est un pays dont on ne serait assurer qu'il est en décadence; il y a eu toujours quelque chose d'ironique dans l'atonie et dans la paresse de notre nation.’ | |
Séanees et travaux de l'academie des sciences morales et politiques. (Institut de France). Avril 1900.1o E. Levasseur (pp. 381-411). Statistiek van het openbaar lager onderwijs in de XIXe eeuw. 2o Eene bespreking van Leroy-Beaulieu, Levasseur en Bn de Courcel over Voltaire's gedacht nopens Canada: ‘Quelques arpents de neige’. Men komt eigentlijk niet overeen of Voltaire daarmede geheel Canada bedoelde. Leroy Beaulieu meent van ja, en zegt daarop. ‘Au point de vue colonial, la grosse erreur de Voltaire est pleine d'enseignements; elle montre combien il est difficile, même aux esprits les plus alertes, de se rendre compte des ressources que peut recéler une contrée neuve.’ Bij deze gelegenheid verhaalt Bn de Courcel het volgende: ‘Je causais avec Cécil Rhodes de notre possession de Madagascar. J'en parlais avec une certaine modestie; je mettais en avant les difficultés qui résulteraient pour nous du climat, des différences de température qu'il y a dans l'île | |
[pagina 629]
| |
Cécil Rhodes me répondit: Tout cela peut être vrai, mais quand on a un gros morceau de territoire comme celui-là, il y a toujours quelque chose à trouver. J'ai pris un grand territoire. J'y ai trouvé un jour de l'or, un autre jour des diamants, c'était de bonne prise.’ Doet dat niet aan den Congo denken?
A.P.W. | |
The Yale Review, a quaterly journal for the scientific discussion of economic, political and social questions. Newhaven, Conn. U.S.Het Februari-nummer besteedt eenige bladzijden aan de wetten over Porto-Rico. Sedert 1870 was dit eiland Spaansche provincie en stuurde't vier senators en twaalf kamerleden naar Madrid. De Amerikanen hebben, met schoone vrijheidsbeloften, Porto-Rico van het moederland afgescheurd en geven thans minder vrijheid dan onder Spanje. De meest tyrannisch bestuurde kroon-koloniën van Engeland hebben meer economische vrijheid. Hoe gaat men nu aan de Philippijnen kunnen wijs maken dat Amerika hun vrijheid brengt. Zal Cuba nu meer lust krijgen om geannexeerd te worden? Sidney Sherwood (bl. 362-372) acht dat grootsche nijverheids-inrichtingen op onze dagen noodig en onvermijdelijk zijn. De Trusts werken zeer voordeelig op de ontwikkeling van het ondernemingsvernuft. Het bestuur van de ondernemingen moet thans noodzakelijkerwijze in de handen der bekwaamsten komen, en de verliezen, die het gevolg zijn van onbehendigheid of verbrokkeling worden vermeden. (John W. Faxou schrijft ook ter verdediging van de Trusts in The Bankers' Magazine (New-York) van Maart 1900). Vladimir Gr. Simkhovitch (bl. 373-384) geeft een overzicht van onlangs verschenen werken over economische Russische toestanden. Max West schrijft over het door 't Fourteenth amendment gegeven veto-recht (bl. 384-402), William H. Allen over landelijken gezondheidsdienst in Engeland (bl. 403-419), en Clive Day (420-443 over Hollandsche ervaringen in tropicalen arbeid. Het kultuur-stelsel, dat in zwang is geweest van 1830 tot 1860, en den staat tot den grootsten entrepreneur der wereld maakte, bestond hierin, dat de inboorlingen den tol zouden betalen met een gedeelte van hun land en hunnen arbeidstijd ten dienste van het gouvernement te stellen. Zoo bewerkte de staat koffie, suiker, indigo, thee, tabak, enz. enz. Dit stelsel van gedwongen arbeid moest met dwangmiddelen toegepast worden. Het mislukte in geldelijk en politiek opzicht. G.K. Anton (Schmoller's Jahrbucht, 1899, 23) meent dat de misbruiken eerder aan de toepassing dan aan het princiep te wijten zijn; Clive Day acht integendeel dat het stelsel van gedwongen arbeid zelf de schuld van alles is.
A.P.W. | |
The Nineteenth Century. London, May 1900.Dit nummer bevat zes artikels over oorlogszaken. Ed. Robertson schrijft over onderzeesche vaartuigen; Ch. E. Lart over zee-ingenieurs; H. Birchenough over nationale verdediging; colonel Stopford over de vrijwilligers en Engeland's onveiligheid; W. Baillie Grohman over boog- en geweerschieten, en H. Bowen over de openbare denkwijze in Amerika betreffend den oorlog. Dit laatste opstel is goed geschreven maar beteekent niets. John Macdonnell wil de banden tusschen Engeland en de koloniën zien vaster maken bij middel van de eenheid der wet. Ch. Black vraagt eenen Engelschen spoorweg door Zuid-Azie, op den 30n breedtegraad: zulks is noodig om den Russischen invloed te keer te gaan. A. Philips bestudeert de onlangs door hem ontdekte sehilderij van Titiaan: ‘Perseus en Andromeda’. Alex. Sutherland schrijft een aangenaam artikel over 't vrou- | |
[pagina 630]
| |
welijk brein, dat in den regel 10% lichter is dan dat der mannen; doch hij komt tot geen besluit. Lord Iddesleigh ontwikkelt de stelling, dat Jane Austen, in hare romans, niet eng is; daarvoor ontleedt hij talrijke karakters uit hare werken. Van al hare romans verkiest hij ‘Emma’. Walter Scott ook. Miss Austen, zegt hij ten laatste, was begaafd met een inzicht in 't leven zooals weinige romanschrijvers ooit hebben gehad, en hare beschrijving en zegswijze overtreft bijna Horatius. Wij vinden in dit nummer verscheidene artikels, door vrouwen geschreven. Barones van Amstel geeft, in tamelijk naturalistischen stijl, de ergens aan haar vertelde of voorgelezen ware geschiedenis van den gevangene van Chillon, en gelukt erin, ons genot van Byron's gedicht te bederven. Die Bonivard was een kerel, die godsdienst, zedelijkheid, beleefdheid, alles vertrapte, en zijn gevang niet gestolen had. Mrs Hugh Bell gaat na wat er in rijkdom goeds en kwaads zit; een geestig praatje, maar wat lang: ik heb de laatste bladzijden overgeslagen. Mrs J.R. Green acht dat de vrouwen het stemrecht niet noodig hebben om tot iets degelijks te komen; overigens is het leven van 't Parlement ten einde en alles gaat per bureaucratie: om dit te bewijzen ontwikkelt zij eene zinsnede van Disraëli die een Parlement voorzag zonder overheid, wagewijd open voor ‘a horde of obscure and selfish mediocrities, incapable of anything but mischief.’ Margaret Polson Murray geeft een vrij verward gedacht van vrouwen-clubs in Amerika.
A.W. | |
Civilta cattolica, 7 April 1900.Il prossimo congresso internazionale di archeologia cristiana (17-25 April 1900). - Zes jaren geleden vergaderde het 1ste wederlandsch congres van oudheidkunde te Spolato in Dalmatie. Daar het 2de congres te Ravenna in 1899 niet kon plaats hebben, besloot men het te Rome te houden in 1900 ter gelegenheid van het jubeljaar. Geen beter tijdstip kon men voorwaar uitkiezen noch geschiktere plaats dan Rome, na de merkweerdige ontdekkingen en geleerde studiën van De Rossi, dank aan welk deze wetenschap sinds 50 jaren zulken reuzenstap heeft gedaan. Het Congres staat onder de hooge bescherming van Z.E. Kardinaal Parocchi. Befaamde geleerden als Duchesne, Marucchi, Wilpert, Gatti, Grisar maken deel uit van het bestuur. De toebereidselen in de ruime zalen van het Romeinsch seminarie door Leo XIII ter beschikking gesteld, en de menigvuldige deelnemingen van groote geleerden uit heel de wereld zijn een waarborg voor het welgelukken. Determinismo e libertà. - Volgens de positivistische school bestaat de vrijheid in eene ingewikkelde samenvoeging van werktuigelijke bewegingen, noodzakelijk voortgebracht volgens eene algemeene wet die men ‘determinísmus’ noemt. Volgens deze is bijgevolg onze wil onbekwaam het eene veeleer dan het andere te kiezen. Schrijver bewijst dat het determinismus der positivisten volkomen strijdt met de vrijheid, natuurlijke hoedanigheid van onzen wil. Hij geeft de leering van St. Thomas aangaande de vrijheid: vrij zijn is tot werking zich kunnen bepalen of er zich van kunnen onthouden, het eene voorwerp kunnen kiezen eerder dan het andere, zelfs als al wat er tot de werking noodig is, daar is. Hij bewijst de vrijheid van onzen wil door metaphysieke bewijsredenen en door het algemeen gevoelen van het menschdom en weerlegt vervolgens eenige opwerpingen der positivisten. De werking van het voorwerp op den geest ontneemt de vrijheid niet omdat dan alleen eene noodzakelijke werking volgt als het dadige in kracht het lijdende overtreft. Gezien Gods eeuwigheid strijdt ook Dezes onfeilbare kennis niet met onze vrijheid. | |
[pagina 631]
| |
Della stela del foro e della sua inscrizione arcaica. - Schrijver haalt de opwerpingen aan van taalkundigen aard door Bonfili en Monti gedaan tegen den uitleg van Prof. Ceci. - Opwerpingen van geschiedkundigen aard zijn gedaan geweest door Gatti en Gamurrini. Schrijver beoordeelt deze nieuwe verklaringen, - geeft verder het gedacht van Mariani - en eindigt met eenige bemerkingen nopens het tijdstip der stichting van Rome. Del portento eucharistico di Lourdes. - Schrijver bespreekt de menigvuldige wonderbare genezingen verkregen sinds 1888 te Lourdes waar de Goddelijke moeder de geloovigen heentrekt om ze door haar Zoon in het H. Sakrament te doen genezen, en doet de volkomen onmogelijkheid uitschijnen eener natuurlijke uitlegging door de zoogenaamde ‘suggestione’. - 21 April 1900. - Liberta delusoria. - Wat heeft de nieuwe Italiaansche vrijheid sinds 50 jaren voortgebracht? In den naam der vrijheid moest het ‘ééne Italië’ tot stand komen, maar verre van roem en grootheid, verre zelfs van een één organiek lichaam te doen ontstaan, heeft zij geleid tot die verdeeldheid en die verwarring waar de omwenteling van Milanen en het laatste ‘ostruzionismo’ een staaltje van hebben gegeven. Die vrijheid is eene alleenheerschappij en dwingelandij geworden van het Parlamantarismus. Die vrijheid heeft geleid tot armoede en ellende van het volk en tot eene ongehoorde zedeloosheid. Het voornaamste kenmerk van die vrijheid is de oorlog tegen de Kerk en de verdrukking der katholieken. Een goed is nochtans uit die vrijheid ontsproten: de nauwere vereeniging der katholieken, zekere waarborg eener toekomende ware vrijheid. Presentimenti e telepatie. - Schrijver gaat voort met de valsche stelsels te weerleggen. Eerst onderzoekt hij de ‘sdoppiamenti occulisti e spiritici’ en de ‘doppio io’. Vervolgens zegt hij een woord over de ‘sdoppiamenti di santi o bilocazione’ en toont aan hoe deze feiten geene de minste uitlegging vinden in de verschillende systema's van ‘ipnotismo’ of ‘chiaroveggenza’ of ‘simpatie elettriche’ enz. Eindelijk doet hij de verschillende stelsels der ‘vibrazioni de l'etere’ uiteen en weerlegt ze achtereenvolgens. La religione del primo console. Vervolg. - Na lange verwachting komt het antwoord des Pauzen aangaande het ontwerp van concordaat te Parijs aan. Dit antwoord voldoet het Fransch bestuur en nieuwe onderhandelingen worden aangeknoopt nopens een 6de ontwerp. 's Pauzen gezant weigert nogmaals een ontwerp nog slechter dan de voorgaande te onderteekenen. De schrijver doet de inzichten uitschijnen van den 1sten Consul in al deze onderhandelingen. Beter dan iemand gevoelde hij, gezien den toestand van land en volk, de noodzakelijkheid eener overeenkomst, maar de moeilijke vraag wilde hij slechts oplossen mits de groote macht van den godsdienst en diens bedienaars in eene sterke politieke macht te hervormen.
A.V. |
|