| |
| |
| |
Een verklarend woordenboek.
Verklarend Woordenboek met platen voor België en Nederland, door Joz. Bal, prof. - Tweede vermeerderde en verbeterde druk. - Gent, drukk. Siffer, 1899.
Dr. Claeys, van de Kon. Vlaamsche Academie, schreef een voorbericht bij dit boek, en hij sluit dit met de volgende woorden: ‘Wij twijfelen er niet aan, waar dit werk gekend wordt, zal het gewaardeerd worden, en, om het groot nut dat het volk er uit zal genieten, zullen veel weldenkenden aan de verspreiding van het boek meêwerken.’
Dit is ook ons oordeel; het boek geeft degelijke waar, die met veel zorg uitgestald en bewerkt is.
Wat den inhoud betreft, gewaagt het van ‘woordafleidkunde, geschiedenis en aardrijkskunde, literatuur en godgeleerdheid, schilderkunst, genees- en rekenkunde, enz. enz.’ Kortom, al wat wij gewoon zijn in dergelijke boeken van vreemde volkeren aan te treffen, wordt hier ook meêgedeeld, doch voornamelijk met het oog op ons volk. Een werkelijken dienst, o ja zeker! bewijst dan deze uitgave, en niet enkel in de school, maar ook in de huiskamer zal men die met veel vrucht raadplegen.
Daarbij is zij insgelijks eene goedkoope uitgave: zij behelst nagenoeg een duizendtal blz. met dubbele kolom, dichten druk en vele platen. En dat werk kost 4 fr.
Doch, al ben ik er nu uiterst meê ingenomen, acht ik mij niettemin ook ten plichte de losse nota's over te schrijven, welke ik bij het gebruik en het onderzoek van dit woordenboek opteekende Wellicht zal deze of gene bijdragen, om het werk eene schrede dichter bij de volmaaktheid te brengen.
En vooreerst dienen sommige platen verbeterd: ik noem enkel die van den Paus en van den Koning. Nochtans mag niet verzwegen, dat vele andere merkweerdig en prachtig zijn.
Ten tweede moet, mijns erachtens, eene reeks bastaardwoorden uit het boek verdwijnen. Men zal wellicht opwerpen, dat het gebruik
| |
[pagina t.o. 490]
[p. t.o. 490] | |
Paleis der Prins-Bisschoppen (Luik).
| |
| |
er van in Noord-Nederland de opneming er ook noodzakelijk van maakt. Och neen! Dat gebruik aldaar is een misbruik, en een misbruik dat men uit alle kracht moet tegenwerken. Die bastaardwoorden onder de oogen der studeerende jeugd rangschikken, hun door het opnemen zelf in de woordenlijst een schijnbaar burgerrecht toekennen, kan niet veel, of liever geen goeds aanbrengen, en zelfs, bij sommige personen zullen zij ongetwijfeld eene niet al te gunstige gedachte over onze taal doen oprijzen. In dat vak sluit ik mij aan bij hetgene Dr Nassau in zijne Taalmijmeringen ergens neêrschreef: ‘Eene taal door woorden uit eene andere te willen veredelen, dit kan den toets niet doorstaan. Aan zulk een-taal-veredelen is geen bepaald einde te denken, waar 't moet ophouden; dien ten gevolge moet het op eene algemeene verbastering uitloopen der dus veredelde taal. Er moet eindelijk een mengsel ontstaan, veel en veel zonderlinger dan 't Hoogduitsch zou zijn geworden, indien men, volgens 't verhaal, op het voorstel van Frederik II, naar de wijze der Italianen, achter ieder woord eenen klinker had gevoegd... De veredeling van iedere taal, gelijk van iederen mensch, is ontplooiing, ontwikkeling van haar eigen wezen en natuur, van de in haar slapende eigenschappen en krachten; dit alleen is haar waarachtige adel.’
Wat beteekent dit? Dat men al de bastaardwoorden, die zonder nood in de taal trachten te sluipen, moet van kant weren; dat men enkel de deur openen mag voor die, welke iets nieuws uit vreemde streken meêbrengen of huns gelijke in onze taal nog niet bezitten, of sedert jaren alreede door een gezagvoerend gebruik werden gehikt en goedgekeurd. De andere sluite men ongenadig buiten met beleefd verzoek ons eigen schoon niet te komen ontsieren noch ons eigen goed te willen verdringen. Het Noorden handelt wel zóó niet; maar ligt daar voor het Zuiden eene reden in, om slecht, doorslecht werk te helpen voortzetten?
In 's Heeren Bal's plaatse liete ik dus - en zonder spijt - wegvallen: laborieus, legislatuur, legitiem, litigieus, locutie, lucratief, luguber, signatuur, surséance, susceptibel, surplus, surprise, suppediteeren, suite, geadopteerd, geassureerd, gedecideerd, gedresseerd, genereus, geroutineerd, gratuit, en soortgelijke meer, - want ik bepaal mij bij het vluchtig overzicht van twee, drij letters. Die openvallende plaats ware licht aan te vullen met zoo menig keurig spreekwoord, met zoovele bevallige en snedige spreuken, met zoovele wetensweerdige eigenaardigheden uit den rijken schat onzer taal,... en geen redelijk mensch zou het euvel opnemen, die vreemde lappen in een degelijk Nederlandsch woordenboek te missen.
Dit gezeid, moet er echter worden bijgevoegd, dat de Heer Bal, meer dan eenig ander opsteller van woordenboeken, met het onloochenbare recht van ons Zuidnederlandsch taaleigen rekening houdt.
Onder de werken, die hij raadpleegde, staat De Bo's Idioticon opgegeven: waarom ik van de Brabantsche Idioticons geene melding zie
| |
| |
gemaakt, van de bijdragen namelijk der Heeren Schuermans, Tuerlinckx en Rutten, begrijp ik niet. Althans menig degelijk woord uit onze volkstaal, dat door het Noorden wel ten onrechte verworpen wordt, vind ik hier met eere opgenomen. Dat nu de Heer B. op dit pad te verre schrijdt, zal men hem niet verwijten: mij dunkt, dat hij er met wijzen overleg in te werk ging.
In 't voorbijgaan durf ik zijne aandacht op de volgende - ik geef u toe - kleinigheden nog vestigen; men late mij die zonder orde overschrijven, zooals zij op mijn notaboekje voorkomen.
1. | Bij blozen (bl. 97) ontbreekt blozaard, iemand die bloost, die rood ziet, b.v. van appelen gezeid. Ook gebruikt, om een flukschen, gezonden jongen te beduiden : een dikke blozaard of blozerd. Bij Kiliaan: Blosaerd: ruber facie. |
2. | Gegeerd, in den zin van: gewild, gezocht, ontbreekt. Men hoort het w. nog in het spreekwoord:
Een oude man en een oud peerd
En is van niemand gegeerd.
Gheren, bij Kiliaan = cupere, appetere. |
3. | Dik zou ik bij ‘dikwijls’ aanhalen. T.H. Buser (cfr. Nieuw Nederlandsch Taalmagazijn, III jaargang, 1856) schrijft daarbij: Het gebruik van dik voor dikwijls bij de ouden is bekend. De taalkundige Alewyn, voorbeelden uit Vondel en Poot er van aanvoerende, voegde er deze, ook nu nog behartigenswaardige aanmerking bij: ‘Dik voor dikwijls, een woord waarmede onze hedendaagsche poëten het vakerige vaak en het stugge staag wel eens mochten afwisselen.’ - Dik leeft nog altijd voort onder het volk. |
4. | Does, m. nw. De geleerde Halbertsma, in 1836, gaf het woord op: ‘doeskop = geestelooze en onverschillige jongen.’ Wij gebruiken het alhier ook nog in denzelfden zin: een onverschillige een sture, een koppige jongen. |
5. | Klot, m. nw., het Eng. clod. Een klot aarde, d.i. een klomp, enkel van aarde gezeid. Zie Kiliaan. |
6. | Volarms vind ik bij Justus De Harduyn (cfr. Goddelycke Wenschen, uitg. 1629, bl. 193), en hoorde ik nog gebruiken. |
7. | Bij denzelfden schrijver (bl. 193): snellig. Ik name dit op, daar snelligheid wel opgenomen wordt. |
8. | Daar ook vind ik (bl. 276): lustgierig. Daar ook teenemaal, d.i. heel en al, heelemaal. Dit teenemaal of teenenmaal, nu nog in alledaagsch gebruik, zou ik in den ban niet slaan, al spreken anderen er het raca tegen uit. |
9. | Nog een schoon woord aldaar aangetroffen: Vertrotsen (bl. 211). Sprekende van eenen hert: ‘Alsdan al het ghene hem te vorenkomt, verwerrent in braemen ende in dorenen, sal hy vertrotsen met eenen lichten spronck.’ - De Harduyn is een dier menigvuldige geestelijken, die ons de ‘kwezel-literatuur’ der XVII en
|
| |
[pagina t.o. 492]
[p. t.o. 492] | |
|
Rijksmuseum (Amsterdam).
|
| |
| |
|
XVIII e. achterlieten... ‘Kwezel-literatuur’, o ja, maar zij die er zoo verwaand op schimpen kennen haar niet! |
10. | Geniet o. nw. komt in de wdboeken niet voor. Het volk zegt nochtans algemeen, b.v.: ‘Hij heeft van zijn leven weinig geniet, geen geniet gehad.’ Bij vroegere schrijvers lees ik o.a.: ‘Het geniet der heilige sacramenten...’ Bij Kiliaan: Gheniet = usus, usura, enz. |
11. | Toevlucht. Zou bij dit woord ons gebruik van 't mann. geslacht niet mogen aangestipt worden? Bij mijne weet was dit woord reeds vóór eeuwen van 't m. geslacht. |
12. | Ik zie bl. 735 spilpenning opgenomen. Ik kwam ook spilpenningerij = verkwisting, tegen. |
13. | Bij wereld staan vele woorden opgesomd. Zou verwereldlijken daar geen plaatsje mogen innemen? - Pater Poirters in Het Duifken in de Steenrots spreekt ook van ‘eene verwerelde ziel’. Dat woord staat me fel aan. |
14. | Naast bedreven, geoefend, bekwaam, las ik ook reeds welbedreven. Misschien te rangschikken onder de talrijke samenstellingen met ‘wel’. |
15. | Niet nw. zie ik in vorige eeuwen, en hoor ik nu nog door het volk in het mann. geslacht gebruikt o.a.: ‘Zij zullen voor eenen niet achten, dat .... Eene ziel, die haren niet bekent...’ |
16. | Bij Pater Van Santvoort (cfr. Den kortsten Wech tot de hoochste Volmaecktheyt; Antw., 1631) las ik op bl. 17: ‘De waerachtighe ontblootinge ende vertijdinge van alle dinghen.’
Is 't niet spijtig, dat zulk zinrijk woord vertijden, vertijding uit de taal schijnt weggevallen? Bestaat het ergens nog? Kiliaan geeft vertijden = vertyghen = abnegare. |
17. | Ommelanden, voor: naburige landen, een oud en schoon woord, dat ik niet zou ter zij' laten. |
18. | Ware 't niet geraadzaam de oude en door het volk nog gebruikte en bij de dichters nog voorkomende vormen dobbel, locht, uitrechten, enz. naast dubbel, lucht, uitrichten, op te geven? Ook vermeldde ik bij laatst(e) den vorm lest(e), dien wij dagelijks gebruiken, en die, zoo niet althans dan toch vroeger, in 't Noorden insgelijks gekend was. Zoo valt me daar nog juist in L. Meyer's Nederlandsche Woordenschat, 4e druk, Amsterdam, 1663, onze uitdrukking ten lange lesten onder de oogen. |
19. | Het oude en bij Kiliaan en anderen opgenomen bijw. zonderling, in den zin van: voornamelijk, is nog niet heelemaal uitgestorven. |
20. | Kortelings schijnt thans afgekeurd, waar men er de toekomst meê bedoelt. Of dit gewettigd is, durf ik niet bevestigen. Ons volk gebruikt het onverschillig voor het verleden en de toekomst. In vroegere eeuwen tref ik het met denzelfden dubbelen zin aan, en Kiliaan ook vertaalt het: breve, prope diem. |
21. | Bij over zou het goed zijn aan te stippen, hoe dit woordeken meer- |
| |
| |
| malen als voorvoegsel in den zin van ‘zeer’ voorkomt. De Heer Bal geeft menige dier samenstellingen op; nog meer andere worden gebruikt. Aldus lees ik bij L. Meyer, loc. cit.: ‘Met overtrage stappen voortkruipen’... |
22. | Bij het w. schok geeft de Heer B. nog al veel uitleg. Zou er onze uitdrukking op schok gaan, d. is op zwier gaan, niet bij mogen? L. Meyer voornoemd schreef in nog een anderen zin: ‘In 't tweede deel heb ik alle de konstwoorden gheschokkeert en op haar orde gheplaatst... Woorden, die in 't schok van de konstwoorden staan.’ |
23. | Daar ook aangetroffen: ‘Ghebruikt deze schriften t' uwen besten, en vaart wel.’ |
24. | Niet oneigenaardig, en op te teekenen aldaar: ‘Een zuivere en van bastaardtwoorden gheschuimde taal.’ |
25. | Uitsloven is enkel w. ww. bij den Heer B.. Bij L. Meyer is het bedr. ww. o.a. in: ‘Vrankrijk, Italien, Spanjen slooven 't mergh hunner herssenen uit, om hunne taalen... te beschaaven.’ |
26. | Zou bij het ww. vatten, en 't daarop volgend nw. vat, de uitdrukking niet passen: op iets of iemand vat hebben? |
27. | De Heer B. neemt het w. toeschikken, d.i. toezenden, op. Maar ook schikken wordt, naar ik gis, bijna overal in dien zin gebruikt. Kiliaan spreekt van ‘schicken oft senden: mittere, destinare.’ |
28. | Scheutig, bijv. nw., vertaalt Kil. door: promptus ad jaculandum; in overdr. zin voegt hij er bij: ‘scheutigh ter borsen: promptus et facilis ad numerandum pecuniam; scheutigh tot arbeyden: promptus ad laborem, expeditus...’ - Pater Engelgrave schreef o.a.: ‘Hij was niet scheutigh om van een ander kwaed te ghelooven.’ (cfr. Meditatiën... Antw. 1670.) Nu nog gebruikt ons volk dagelijks dat woord. Waarom het dan verworpen? |
29. | Aldaar ook opgenomen: ‘Gij ziet ze flinken achter straten, gij ziet ze dansen en springen...’ Hetzelfde als flikken, flikkeren, en vandaar: flinker, zeker kunstmatige sprong, zooals de Heer B. schrijft. Ik gave flinken ook op. Zie Schuermans. |
30. | Knippertanden. Nog een woordje, dat ik niet liete wegvallen. Zoo las ik ergens: ‘Hij neemt zijn plaisir, ook in den kouden nacht, vóór de deur te knippertanden.’ Bij Kil. en ook bij den Heer B.: kleppertanden. |
31. | Hellicht, vr. nw., hetzelfde als helft. Dit w. komt in 't Midd.-Nederl. voor; zoo lees ik b.v. in de keure der Berthouten aan die van Mechelen (1301): ‘Deen hellicht sal horen ons ende onser kerken.’ Sleeckx neemt dit w. in zijn wdb. op, en bij andere hedendaagsche schrijvers zag ik het nog wel eens gebruikt. |
32. | Amper staat bij Kil. als adj.: acerbus, immaturus, austerus, asper, amarus. Dit komt overeen met het gebruik onder 't volk. ‘Zoo amper en zoo bot’, hoorde ik meer dan eens zeggen, en Jan Ferguut, in zijne makame De morgendrust, dichtte: ‘Ik ben amper - tegen den schamper...’ |
| |
| |
33. | In dezelfde makame komt de vorm bei voor. De Heer B. geeft enkel beier = bezie. Zie Schuermans, Idiot., bl. 38. |
34. | Enkeling, m. nw. Over dit w. schreef ik in mijne Verzameling tot Taal- en Stijlzuivering, bl. 77. Mijns dunkens verdient het burgerrecht op gelijken voet als menig ander neologismus. De Heer J. Bols gebruikt het op bl. 443 van 't Belfort, Juni, 1893; en M. Johan Winkler, ibid., bl. 138, 1894. |
35. | Ook het w. slender of slinder, v. nw., mis ik bij den Heer B. Na hetgeen ik er bij Schuermans over lees, zou ik het inlasschen. Zie ook Kiliaan. |
36. | Af, in den zin van ‘over’ of ‘van’, zoude ik almede niet vergeten. De volkstaal bewaarde trouw dit woordje in menige uitdrukking, waar ook de schrijvers van Noord en Zuid het vroegertijds in gebruikten. Zoo zeggen wij dagelijks: ‘Ik weet er niets af... Wat denkt gij er af?’ Gisteren nog las ik in Olfert Dapper's vertaling van Herodoot: ‘Hij schijnt daar af een ander gevoelen te hebben... Mannen, waar in dit boek af gesproken wordt’ enz. |
37. | Bij den Heer B. staat neffens, d.i. nevens. Ook beneffens vond ik soms gebruikt. |
38. | Ter bedenking schrijf ik uit Olfert Dapper nog over: adelheersching in tegenstelling met ‘volksregeering’ en ‘opperhoofdige regeering, monarchie’. - Dit herinnert me andere verdietschingen, die wellicht onze aandacht verdienen, en in hedendaagsche schrijvers, doch niet in 't Verklar. Wdb. voorkomen: zenuwslaap, voor hypnose; slaapgebieder: hypnotiseur; influistering: suggestie... Elders nog: ‘De nuttigheidsleer noem ik een dubbelganger van het Epicurisme’. Ik beslis over de waarde dier woorden niet, doch meen, dat alle poging om de taal te zuiveren van onkruid of te verrijken met nieuwe scheuten, in aandacht mag genomen worden. |
39. | Zou ons woordje kommerschap, oudtijds ‘comenscap’ of ‘comescap, komenschappe’, v. nw: d.i. kleinhandel, koopwaren, niet dienen opgeteekend? - Ook het w. verwatenis, om ‘geestelijken ban’ te beduiden, liete ik niet onverlet. - Afgekweten (renten) vind ik schoon gezeid. Ik kan algelijk niet aannemen, dat die woorden zouden verouderd zijn. Hetzelfde meen ik voor ons woord: jaarschaar, vr. nw. b.v. in: ‘Zijn huis is op jaarschaar gebouwd’; it. voor jaargebed, zondagsgebed, enz. enz. |
40. | Krikkel tref ik bij Sleeckx aan. Het beteekent: gauw vertoornd, gestoord, grammoedig: ‘Een krikkel man’. Vgl. krijgel, kregel. Eene tweede beteekenis: sprokkel, b.v. ‘krikkel hout’. Alhier algemeen gebruikt. |
41. | Keest. Men zie B., doch vergelijke er meê Schuermans. Mij dunkt dat het art. van 't Verklar. Wdb. dient volledigd.
Doch bepalen wij ons hierbij. |
Zij nog eene drukf. aangewezen: ‘In raren moede’ verbetere men: ‘in arren moede’; z. bl. 52, bij 't w. Ar; - en op bl. 476 weze
| |
| |
bij mijnen naam aangemerkt, dat ik opziener ben, niet voor het godsdienstig onderwijs, maar voor het onderwijs der talen in de humaniora-klassen, en dat niet ik, maar de eerw. Heer De Ruysscher, met den Heer Bols de Eenige Regeltjes opstelde...
Ten slotte een vriendelijk verzoek tot den geleerden en eerw. Heer Bal:
Hij gelieve deze mijne nota's ten goede uit te leggen. Ik stelde mij geene kibbelarij voor; ik waardeer zijn nuttig boek en zijn onverdroten ijver al te zeer, om eenigszins te mogen verdacht worden zijne verdiensten te willen verkleinen. Zijn boek is eenig in zijn slag voor België; het is handig en zaakrijk, met zorg afgewerkt in opzicht van inhoud en druk. Wat kan men meer verlangen? Wat mijne kritiek betreft, ik deel enkel mijne nota's meê, zooals ik die los en vrij bij het doorloopen van het werk opteekende: 't Zijn veeleer invallende gedachten nopens dit of dat woord, punten ter bedenking. Ik deel ze mede voor wat ze zijn... Velen zullen er misschien geenen vreê meê hebben, zij b.v. die schermen met het aloverheerschend recht van 't Noorden. Dat dwangjuk echter past op mijne schouders niet. Duide mij ten kwade wie wil dat ik het woord opneme ter verdediging van zoo menig verstooteling in het woordenregister van het Zuiden... Ik heb echter de vaste overtuiging dusdoende te werken, niet ter verarming en vernedering, maar ter verrijking en veredeling van de taal des vaderlands.
Kanunnik J. Muyldermans.
|
|