Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Zuiderzonne. o Zuiderstreken, 'k zag uw glansen, Ik voelde 't warmen van uw gloed, Ik zag de Aprilzon met een vloed Van weelderige bloemenkransen U tooien, 'k mocht de wellust speuren Van uw bedwelmend zoete geuren; Maar 'k vond toch niet, Wat 'k in de Lente liefst geniet! Ik zag uw loof in weelde pralen: Eén straal der zon, en 't was ontstaan! Maar 't botje teêr, dat, vreesbegaan, En dauwbepereld, nog blijft dralen, Maar 't knopje, dat, in 't bloesem worden Nog talmt, eer 't gansch zich wil ontgorden, Ontdekte ik niet, Ofschoon ik zorgzaam heb gespied! Vaak stond ik bij het laaie lichten Van dageraad of avondvuur Te turen, of geen schemeruur Den scherpen gloedglans kon doen zwichten. Maar steenige aarde en stalen hemel, Wat kennen die van 't kleurgewemel, Het tintenlied, Dat uit het waas der neevlen schiet? [pagina 74] [p. 74] Mijn hart, benard door heimlijk trachten, Verviel in weemoed, zwaar en naar. Ik min u, zon, gij, bron en aar Van Godgeschonken vreugd en krachten! Maar 'k min u als bescheiden maged: Geen zuiderdriestheid mij behaget. 'k Herkende u niet In vlammengloed, die zengt en ziedt! Hilda Ram. Vorige Volgende