heden in gansch zijne breedte niet omvangen; daargelaten nog dat tijd en vermogen aan zijnen weetlust maar al te nauwe perken en palen stellen.
Zal het dagblad hem niet berichten over alles wat rond hem in de geleerde wereld omgaat! Niet voldoende. Het dagblad, dat alles wat op aarde roert en waagt aan den lezer bliksemsnel wil kenbaar maken, heeft geen tijd om het onduidelijke, het onzekere, het valsche van de ware gebeurtenissen af te scheiden; geen tijd om het gevolg uit de oorzaak, de oorzaak uit het gevolg te trekken, noch om de vondstend der geleerdheid en de scheppingen der kunstenaars grondig te toetsen.
Het tijdschrift kan daarin voorzien.
Het tijdschrift is eene voorraadkamer waar de geleerde zijne schatten bergen kan; een spreekgestoelte waar de bedreven lezer de vruchten zijner belezenheid aan de weetgierige menigte kan mededeelen; het is eene toogzaal waar allerhande boeken en kunstwerken, kort en bondig gekeurd, onder de oogen komen; een strijdperk waar de wordende gedachten en stelsels besproken worden en opgeklaard.
Dat bovendien het Vlaamsche tijdschrift noodzakelijk is blijkt hieruit, dat wij, Vlamingen, meer en meer begeren in onze eigene taal de uiting van ons eigen leven te mogen nagaan.
Ten andere, de vaderlandsche geest is, na pijnlijk lijden en strijden, voor goed in Belgenland ontwaakt; de openbare besturen hebben de Nederlandsche taal als wettig kind binnengelaten; de liefde voor eigen woord, eigen kunst, eigen leven steekt alom de herten in gloed; de