Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 12
(1899)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 548]
| |
Antoon Van Dyck.
| |
[pagina 549]
| |
met genoegen de heeren Max Rooses en Henry HymansGa naar voetnoot(1). De tentoonstelling bevatte niet al de bekende werken van den meester. Ettelijke stukken en wel niet de minst verdienstelijkste, heeft men, door omstandigheden van onderscheiden aard, niet kunnen bekomen. Doch gelijk de tentoonstelling zich voordeed was zij eene der schoonste en belangrijkste kunstplechtigheden welke wij hier te lande hebben gezien. Van Dyck was eerst leerling van Hendrik van Balen. Onder de leiding van dezen meester, die Italië bezocht had, werd hij een teekenaar van eerste waarde. Daarna ging hij tot Rubens. Groot was de invloed die de onvergelijkelijke meester op hem uitoefende. Zulks is vooral aanschouwelijk in de Kruisiging van den H. Petrus en in den dronken Silenus van het rijksmuseum van Brussel, welke in de tentoonstelling voorhanden waren. De kunstenaar liet nogal talrijke altaar- en zaalstukken na. De voornaamste vonden wij in de tentoonstelling terug. Onder deze gewrochten dienen met roem vermeld te worden de Calvariënberg, van Mechelen, de Kruisiging (Christus met de spons) van Gent, de Kruisrichting, van Kortrijk en Christus aan het Kruis, met den H. Dominicus en de H. Catharing van Sienna, uit het museüm van Antwerpen. In al deze stukken bewondert men de knappe behandeling van het penceel, doch minder de vindingrijkheid, de oorspronkelijkheid der samenstelling. Onder dit opzicht stellen wij den meester geenszins boven onzen vruchtbaren Gaspar de Crayer, waaraan later menig stuk aan Van Dyck werd toegeschreven. | |
[pagina 550]
| |
Onder de eerste werken van den meester telt men Sint Martinus zijnen mantel deelende met eenen arme, der kerk van Saventhem. De samenstelling is zeer eenvoudig. Van Dyck heeft den Heilige afgebeeld gelijk de vroegere Vlaamsche kunstenaars het gedaan hadden. Wij bezitten een klein ridderbeeld van Sint Marten, in eikenhout, uit de tweede helft der XVIe eeuw, waarin wij den Heilige van Saventhem wedervinden. Ook is die gelijkenis te ontmoeten in de plaat op koper van den onbekenden etser van 1480Ga naar voetnoot(1). Het stuk is geschilderd in een anderen toon dan de overige werken van den meester. Wij zagen de schildering in de kerk van Saventhem, voor de eerste maal, over vijftig jaar. Toen wij ze in de Antwerpsche tentoonstelling terug vonden, meenden wij, op zekeren afstand, een gewrocht van onzen Brabantschen Verhaghen aan te treffen. Volgens de legende zou het stuk in weinige dagen geschilderd zijn geweest. Dit is niet aan te nemen: daartoe zijn de hoofden van den Heilige en van den behoeftige te uitmuntend gemodeleerd. Geheel het doek is met te veel zorg bewerkt om in weinige dagen, laat ons zeggen, in weinige weken, voltrokken te zijn geweest. Stellig weten wij dat de Sint Marten aan de kerk 200 guldens heeft gekost. De legende, dat het doek een geschenk van Van Dyck zou zijn geweest, heeft derhalve uitgeleefd. In het behandelen van het portret had Van Dyck zijne baan gevonden. Vast werd hij de eerste portrettist van zijnen tijd. De meester zocht te treffen door de bevalligheid, meer dan door de grootheid. Van de wezenlijkheid kwam hij tot het ideale, van de waarheid tot de poezij. | |
[pagina 551]
| |
Zijne portretten leven, gevoelen, spreken. Wanneer men ze eens gezien heeft verliest men ze nimmer uit het geheugen. Wat op zijn talent een weldadigen invloed uitoefende was de voortreffelijkheid zijner modellen. Niet alleen de prachtigste mannen, maar vooral de schoonste vrouwen van Groot Brittanje kwamen zich, als tot een feest, voor zijnen schilderstoel nederzetten. Hij leefde onder de bekoorlijkheid harer rozenwangen en harer heldere blauwe oogen. Hare blonde haarlokken ontknoopten zich voor hem in gouden tressen; terwijl hare blanke schouders zich ontsluierden en hem toelieten meesterstukken van gevoel en kleur voort te brengen. Onder de vrouwenportretten, ten voeten uit, welke in de tentoonstelling voorkwamen, dienen vermeld te worden degenen van de Markiezin Paulina Adorno-Brignole-Sala, van Penelope Wriothesleys en van de gravin Pembroke. Onder de vrouwenportretten in borstbeeld, waren merkwaardig degenen van Anna Maria de Camudio, Lady Ritchië, markiezin Spinola, Dorothea Sidney, gravin van Sunderland, en van de bevallige hertogin van Croy. Het portret van Maria Ruthven (?), afgebeeld in Herminia zich het harnas van Clorinde aangespende, is voortreffelijk van kleur. Men meent dat het in 1641, dus het jaar van het afsterven van den meester, geschilderd is geweest. Voortreffelijk, aangrijpend zijn de portretten, ten voete uit, van Arthur Goodwin, van den abt Alexander Scaglia, van een lid der familie Brignole, van den graaf Albert van Arenberg, van lord John en lord Bernard Stuart. Meesterlijk zijn de portretten van graaf Thomas Arandel en zijn kleinzoon, Lucius Cary, lord Falkland. Thomas Killigrew, tooneelspeler en Thomas Carew, dichter. Dit laatste stuk behoort aan het kasteel van Windsor. | |
[pagina 552]
| |
Minder goed vinden wij het portret, ten voeten uit, van Ambrosio Doria, doge van Genua, uit het rijksmuseum van Brussel. Is het wel een gewrocht van Van Dyck? Heerlijk zijn de portretten van Cavendisch, Edward Sackville, Hendrik Liberti, den bisschop Malderus, Marten Pepijn, enz.
De drie oudste kinderen van Karel I, geschilderd in 1635, zijn voortreffelijk van groepeering, gevoel en kleur. Lief, recht bevallig, is het portret, ten voeten uit van een jong meisje (is het soms geen jonge zoon?) vergezeld door eenen hond, uit het museüm van Antwerpen. De portretten van Van Dyck treffen, behagen door de zwierigheid der posen, den smaak in de schikking der kleederen en de harmonie van het koloriet. Te Venetië had hij de werken van Georgione en Titiaan doorgrond. Deze studie had bijgedragen om de kracht zijner kleur te verhoogen. Ook onderscheidene schetsen en teekeningen van den meester die in de tentoonstelling voorkwamen, zag men met genoegen.
Hooger hebben wij doen opmerken dat al de werken van Antoon Van Dyck in de tentoonstelling niet aanwezig waren. De schilderstukken van zijne hand, welke de museüms van Madrid, Parijs, Weenen, Munchen en Amsterdam versieren, waren afwezig. Ondanks dit gemis moest het verwondering baren, dat een man alleen binnen de tijdruimte van twintig jaren zoo veel heeft kunnen voortbrengen. De tentoonstelling was onder alle opzichten van hoog belang. Ook durven wij hopen | |
[pagina 553]
| |
dat zij niet alleen zal gediend hebben om den grooten Vlaamschen meester beter te doen kennen, maar tevens om aan menig jong schilder de oogen te openen over hetgeen hem te doen staat om in de kunst te gelukken. Onze jonge mannen hellen maar al te veel naar het realism over. Van Dyck behoorde tot eene school welke een roemrijk voorleden had, en aan wier beginsels hij getrouw bleef. Door de studie zijner werken hebben onze kunstenaars kunnen opmerken hoe heilzaam het is van een goed beginsel uit te gaan en er getrouw aan te blijven. Het is een goed beginsel, gevolgd door de eeuwen heen, dat de groote tijdstippen in de kunst deden ontstaan, en als sommige schilders, met het doel oorspronkelijk te wezen, ervan afweken, liepen zij verloren en sleepten de kunst zelve mede in hunnen val. Om in de kunst vooruit te gaan moeten onze jonge schilders tot de beginsels door de oude meesters gevolgd, terugkeeren. De werken dezer hoogbegaafden zullen, door alle eeuwen heen, typen van schoonheid blijven, van het schoone verwezenlijkt in het Avondmaal van Leonardo Da Vinci, in de Gedaanteverwisseling van Raphaël en in de Kruisafneming van Rubens, de drie meesterstukken der meesterstukken uit den roemrijken voortijd. Edw. V. |
|