had zich hooge en machtige beschermers weten te verwerven.
Hij heeft veel geschreven en over allerlei onderwerpen; het kleinste zoowel als het grootste stemde zijne lier en altijd op eigenaardige wijze. Zijn vorm is soms verwaarloosd, zijn vers weinig gepolijst, maar altijd stout en onstuimig, zoowat overeenkomstig met het karakter des mans. Nochtans het rhythmus faalde hem zelden, zijn oor was zijne prosodie, ook had hij als stelregel aangenomen dat poezij dient gezongen te worden.
De lijst der werken van Hiel is thans overal te vinden; zijne faam is hij vooral verschuldigd aan zijne cantaten en oratorio's. In 1864 werd zijne cantate De Wind door het Staatsbestuur bekroond en dit is misschien zijn beste gedicht.
In samenwerking met Benoit schreef hij drij oratorio's: Lucifer (1865), de Schelde (1866) en Prometheus (1868) en met den bijval van Benoits muziek steeg ook de faam van Hiel.
Lucifer werd te Parijs in het Fransch en te Londen in het Engelsch opgevoerd. Verschillende zijner andere gedichten werden te Leipzig in het Hoogduitsch vertaald uitgegeven.
Men heeft Hiel als pantheïst en vrijdenker willen doen doorgaan. Wat het eerste betreft, bij gebrek aan hoogere studiën, faalde het hem soms aan kritiek; maar een doorgedreven wijsgeerig stelsel aankleven dat beaamde hij niet; hij schreef wat hij dacht schoon te zijn en dat was alles. Een vrijdenker of ongeloovige was hij evenmin en het zou niet moeilijk zijn een geheel boekdeel op te stellen met de vrome gedachten, die als parels te midden zijne talrijke gedichten verspreid liggen.
Antwerpen.
S.