Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 12
(1899)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 447]
| |||||
Evangeline van Longfellow op mate vertaald uit het Engelsch in 't Vlaamsch.
| |||||
[pagina 448]
| |||||
het huislijk landleven af, zooals wij het kennen, met welopgevatten aard en doeninge van al deze die in 't begin, in 't midden, of op 't einde van 't werk, van verre of van bij voor onze oogen verschijnen. Longfellow dringt dáár, tot in 't diepste van hert en van ziele. De beelden van hemel, van land en van zee, zijn machtig en grootsch. Geheimvolle stilte, vreedzaam geluk, liefde, lijden en vreugde, ijslijke schriktooneelen, weedom, hope en verlangen, roerende jacht en kommervol streven, godsdienstige gelatenheid, dat al is kunstig deurééngeweven, en onovertrefbaar omraamd en versierd, met 't gene hij uit Gods scheppinge met volle waarheid weet te vatten en te benuttigen. Evangeline is e liefdeverhaal, dat eerlijk en treflijk afsteekt met zooveel hedendaagsche fransche romans, die gezwollen zijn van godloosheid, en zweeten van ontucht. Longfellow is e zeegbaar herte, en ěn godsdienstige ziele. Hij spreekt van wettige en deftige liefde, die den mensch ondersteunt, en die twee herten aanéénsnoert, om door het huwelijk, en onder de ooge van God, te samen de vreugde en den last van het leven te dragen; liefde die 't vrouwenherte veredelt, die niet broos 'n is en ongestadig, maar die, zelfs in den tegenspoed, standvastig blijft, en 't welzijn betracht van 't herte dat zij gewonnen heeft. En nu, eerzame lezers, verneemt het gedacht van Cardinaal Wiseman, over Longfellow: - ik vertale -: ‘Ons werelddeel’, zoo zegt hij, ‘'n heeft de eere niet hem te mogen rekenen voor zijn eigen kind, | |||||
[pagina 449]
| |||||
maar toch behoort hij ons toe, want zijne boeken zijn huisvrienden geworden overal waar men engelsch spreekt. Zijne lieflijke beelden, zijne zingende tale, zijne zedelijke leering, die ons boven ons eigen zelven verheft, Evangeline, die wij in al heur zoeken en dolen met en meêdoogend en minnend herte moeten volgen, dat al is genoeg, opdat dezen die mij aanhooren, verdienden lof en eere zoûn geven aan de scheppende vindingskracht van Longfellow’. Luistert naar 't gene de beroemde Godfried Kurth, de katholijken hoogleeraar van Luik, getuigt: ‘Evangeline est la fleur la plus exquise du jardin poétique de Longfellow; c'est de toutes ses créations, celle qui attirera les sympathies les plus nombreuses et les plus durables. Dans cette ravissante Idylle chrétienne où l'amour est si chaste, la douleur si résignée, le dévouement si pur, où il semble que toutes les voix de la nature prennent des accents humains, pour applaudir à nos joies, ou pour pleurer sur nos malheurs, où l'histoire la plus simple du monde, est renfermée dans un cadre d'une magnificence sans égale, Longfellow a montré jusqu'à quelles hauteurs peut s'élever le talent fécondé par l'inspiration chrétienne’. Heer J.H. Schmick, opperleeraar in de Realschule van Keulen, zegt ook dat ‘Evangeline, van den noord-americaanschen vinder Longfellow, bij al de beschaafde volkeren aanzien wordt voor e puikwerk van eerste sneê’. Hier geve ik nu in weinige woorden den inhoud van 't verhaal. Eerst e reeksken of twee uit de Geschiedenisse: Acadie was ěn fransche volkszate van Canada, en bewoond door afstammelingen van Normandsche | |||||
[pagina 450]
| |||||
uitwijkelingen; later wierd het Nieuw-Schotland, gelegen in 't Noord-Oosten van America. Die volkszate was aangeleid in den beginne van de jaren 1600. Lodewijk XV, die met zijn ontuchtig bestier, Vrankrijk zoo leelijk bevlekt heeft, liet, lam en weêrloos, zijne uitheemsche landen, reekwijs overweldigen van Engeland. Acadie wierd aan Engeland afgestaan na den vrede van Utrecht ten jare 1713, maar de streke 'n wierd niet onmiddelijk ingelijfd, om reden dat het volk van Acadie daar hardnekkig tegen opkwam, uit voorliefde voor Vrankrijk hun gewezen vaderland, en ook uit vreeze van hun geloove te moeten verwisselen. Van daar twist en oorlogen. Acadie 'n had nog geen trouwe gezworen aan England, toen in 1755, 't volk met geweld wierd geroofd en weggevoerd. Te dien tijde dus, dáár in Acadie ligt het vreedzame dorp van Grand-Pré. De Landman Benedict Bellefontaine heeft èn zorgvuldige en deugdzame dochter, Evangeline bij name. Zij wordt verloofd met Gabriel, werkzamen en moedigen jongen, zoon van Baselis den hoefsmid. Zij gaan trouwen, en alles is gereed. De Engelschmans komen af met eenige schepen, doen al de boeren van Acadie vergaren, elk in hunne dorpkerke, nemen ze gevangen, en stieren ze naar zee. Dáár worden zip op de schepen gelaad, met hun huisgoed, hunne vrouwen en kinders, al deuréén en verscheên. De Engelschmans steken Grand-Pré en de andere dorpen van Acadie in brande, 't volk wordt meêge- | |||||
[pagina 451]
| |||||
voerd en in verafgelegen streken van America, waar hier waar daar, aan land gezet, in vreemde gouwen waar het zijn eigen beslaan moest zoeken. Vele stierven van verdriet of vergingen van gebrek en ellende, andere met zwoegen en zorgen, kwamen mettertijd tot nen behoorlijken welstand. Evangeline ondertusschen, zoo wreed gescheiden van heuren verloofden, ging ginder op zoek achter Gabriel die ook zochte naar heur. Jaren en jaren was 't zoeken, hopen, lijden en dolen, maar al te vergeefs. Evangeline op èn einde, staakt die zwoegende tochten, draagt alles op aan God, en wilt nu die edele en vrome liefde van heur herte laten werken voor 't welzijn van den evenmensch. Zij wordt Zuster van Liefde, in 't Gasthuis van Philadelphie. Dáár, binst èn smetlijke ziekte, worden er daaglijks veel vreemdelingen levende ingebrocht en dood uitgedregen. Evangeline vindt daar Gabriel weder, die er ook als doolaard en vreemdeling toekwam, en die zieltogend nu, van op zijn bedde van smerten, de Zuster, Evangeline, verkent, en sprakeloos, schijnt hij zijnen laatsten vaarwel te zeggen, vooraleer te sterven. Eerw. Heer H. Allaeys, van Woesten, en zendeling of geloofsbode in Noord-America, vertelt in één zijner brieven. - (Ziet Gazette van Brugge, van 15sten in Wintermaand - December 1890), dat hij onder zijn volk van Canada nog afstammelingen telt van die vroegere Acadische boeren, die dáár eens landden. Hij ook verhaalt de geschiedenisse van 't engelsch wanbedrijf, en voegt erbij: ‘Zie daar stoffe voor vele romans. Daaruit heeft Longfellow de stoffe van zijne Evangeline gekozen.’ Eerw. Heer Allaeys, verhaalt dan verder eenige | |||||
[pagina 452]
| |||||
bijzonderheden, gehoord en opgenomen uit den mond van Eloy Cyr, afstammeling van die ongelukkige landliên. ‘Te Grand-Pré ontsnapten er vijf familiên, met name: Cyr, Terriault, Thibodcau, Hebert en Violette; zij kwamen samen uit op de Madouaskas rivier, (nu Sint Jansrivier).’ Dan wordt er verhaald hoe zij het daar stelden. Zij zaagden hout, leîn huizen en hofsteden aan, wrochten gelijk leeuwen, en wierden welhebbend. Welhaast telden zij een groot getal afstammelingen, en Eerw. Heer Allaeys voegt erbij: ‘Om dien wonderen aangroei te verstaan, weet dat de Canadianen door den band eene dozijne kinders hebben. Nevenst elken heerd ronkte het spinnewiel, en tikketakte een weefgetouw, alleenlijk zuchtten zij: ‘Ach! hadden wij hier onze kerken die wij zagen opbranden, en onze herders, waar zijn ze nu? Maar herders kwamen algauwe de verloren schapen opzoeken en troosten.’ En verder wordt er door M. Allaeys nog 't volgende vermeld: ‘Zij trouwen jong, werken fel, hebben van zes tot zeven maanden sneeuw, en zijn bovenal deugdzaam. Zij vieren de bruiloft vier of vijf dagen lang. Bijna al de parochianen zijn verwant, en op de bruiloft genoodigd. Ook hun Pastor, tot over eenige jaren, kwam als vader van allen, den eersten dag de feeste bijwonen. Alhoewel dikwijls ongeletterd, tellen al die familiên muzicanten. Vroolijk was het, (zoo vertelt Eloy Cyr) als 's zondags de parochianen van boven en beneden de rivier, naar de messe kwamen, frisch en welgezind, met | |||||
[pagina 453]
| |||||
eenen violonist op elke schuite. Het kerkmuziek, bij gebrek aan orgel, wierd met violen begeleid, na de messe zag men 50 schuiten vol blijde wezens over 't water glijden, terwijl het snaargespel den roeiers de mate gaf, en langzaam in de verte wegstierf.’ Uit 't gene Eerw. Heer Allaeys hier heeft aangehaald, zal de lezer van Evangeline genoeg kunnen opmerken, dat Longfellow gansch het leven van dat volk, met werk, met gebruiken en zeden, getrouw en volledig heeft wedergegeven: Longfellow is ne waren BEELDHOUWER. In Hiawatha gebruikt Longfellow de kleine reke van vier voeten. In Evangeline zijn 't lange blanke zesvoeters, dus zonder rijmen, bestaande ofwel uit volle trippels, zoo als bij v.: thīs ĭs thĕ / fōrĕst prĭ / mevăl thĕ / mūrmŭrĭng / pīnes ãnd thĕ / hemlocks. ofwel gemengeld met voeten van twee boekstaafgrepen (sterk en zwak) bij voorbeeld: wēst aňd / soūth thĕre wĕre / fiēlds ŏf / flāx ănd / ōrchărds ănd / cornfields. 't is in den zin van de grieksche en latijnsche Hexametrons of zesvoeters. De Latijners gaven aan de boekstaafgrepen wetenschappelijke weerde, die in 't scheiden van de voeten niet altijd overeen 'n kwam met de stemzate der vrije uitsprake. In de engelsche en vlaamsche tale volgt men enkel de uitsprake. 't Is de stemzate die de zoogezeide korte en lange, of liever de sterke en zwakke boekstaafgrepen doet kennen. Die lange reken, bestaande uit gelijke of ongelijke voeten, zijn soms moeilijk om lezen van den eersten | |||||
[pagina 454]
| |||||
keer, omdat de tonge kan verrast worden door 't verschil der voeten, maar men geraakt dat allichte gewend, en 't is den bouw van de reke die de ooge moet leiden. Bemerkt wel dat ieder reke begint met èn vaste of sterke boekstaafgrepe, en eindigt met nen voet van twee. De voorlaatste voet is altijd trippel. In mijn vertalinge, heb ik de vlaamsche stemzate zuiver en ongeschonden trachten te bewaren. Bij voorbeeld: Volle trippel: stāan dăar lĭjk / Drūdĕn dĕr / Oūdheĭd dĭe / roūwvŏllĕ / mārĕn vŏor / spellen.
Ik heb mijn beste gedaan, om èn goede en deugdlijke vertalinge te geven, streng en getrouw, reke voor reke, voor zoo vele de leest en de mate, alsook de geest van de tale het mij toelieten. Soms zijn er voor 't gemak van de vlaamsche wendinge, engelsche woorden versmeten, reken of deelen van reken gescheiden of inééngeschoven, 't gene, voor iemand die engelsch kan, gemakkelijk zal onder de ooge vallen Deze die nog op mate vertaald hebben, kunnen weten met wat al moeilijkheden men somtijds te worstelen heeft, rechte zin, echte bewoordinge, geest der tale, voet en mate, gemak van wendinge, enz., dat al moet men inzien, wilt men deugdelijk werk verrichten, en Evangeline 'n is niet gemakkelijk om vertalen. Heden ten dage, kijken wij te vele naar 't Zuiden, en niet genoeg naar 't Noorden, alwaar er voor ons nog zoo vele onbekende schatten gedolven liggen. E puikwerk vertalen, dat is diamant slijpen Den edelsteen, die menigéén bij gebrek aan vreemde taalkennisse als onnuttig of weinig gebruikbaar moest | |||||
[pagina 455]
| |||||
laten liggen, die steen met de vertalinge wordt glanzend voor aller oogen, en iedereen kan hem genieten. Eerw. Heer G. Gezelle, met Hiawatha, en Eerw. Heer Eug. De Lepeleer, met het overzetten van Weber's Dreizehnlinden, hebben getoond dat ons vlaamsch, voor kracht en zwier, voor rekbare omvattendheid, en afwisselende verruwpracht, noch voor 't Engelsch noch voor 't Duitsch 'n moet onderdoen. Voor de tale, houde ik mij zooveel mogelijk aan 't echt Germaansch. (Ziet inleidinge van mijnen ‘Gusten’, 2de uitgave, gedrukt bij Pollet-Dooms, te Thielt.) Aertrycke (Thorhout), den 2n in Lentemaand 1899. |
|