| |
| |
| |
| |
De Roman,
een kunstproduct en een middel van beleering, door Sylvia.
Romans lezen is de lust van ontelbaar velen: ouden en jongen, vrouwen en mannen. Ikzelve heb, als vrouw, aan de romans nogal veel te danken; want de verdichting is toch eene levensbehoefte! Uren van edele geestesontspanning, van nadenken en genot, zóó weldadig als mijn deel ware geweest bij het aanhooren van schoone muziek, het zien opvoeren van een goed tooneelstuk, het aanschouwen van een lieflijk landschap of eene heerlijke schilderij. Wat heb ik er verslonden als kind en jong meisje, na volbrachte schooltaak, tusschen het vlijtige breien in, terwijl de broers er nog wat meer lazen; want wandelend of sigaretjes rookend gaat het heel wat gemakkelijker. Conscience allereerst, Cremer, Dickens, de meeste werken van Van Lennep, Walter Scott, Auerbach - hoevelen nog - kwamen afwisselend in onze handen. Gelukkige, gezegende tijd, toen wij leefden met onze helden, onze idealen, in hun lief en leed deelden en geen hooger genot verlangden. Duizendmaal gezegende verhalen, als ze in dien tijd van jeugdige ontvankelijkheid in het gemoed de
| |
| |
kiem leggen van duurzamen leeslust, die de volwassenen zal helpen beschaven en ook nog steeds genot en verpoozing aanbrengen. Inderdaad, later begeert men ook ernstiger lectuur. De strijd om het bestaan laat dikwijls zoo weinig tijd over tot ‘nietsdoen’, waar een oppervlakkig beschouwer het romanlezen zou kunnen toe rekenen. Edoch, het bijwonen van concerten, bezoeken van schouwburg en museum, reizen om schoone landstreken te zien, enz., enz., - staat dat alles hooger dan het lezen van een schoonen roman, waarin kunst van opvatting en sierlijkheid in de voorstelling, aan menschenkennis gepaard, het van elkander pogen af te winnen? Allen toch zijn uitspanningen van zedelijke waarde, - het laatste echter doorgaans het goedkoopste en dus voor de meeste beurzen alleen bereikbaar.
Gelukkig heet ik de min begoede, de ware huisvrouw, die nadenkend leerde lezen en, al was het enkel een paar uren in de week, dáárdoor uitspanning mag vinden van hare talrijke bezigheden en zorgen, elken dag dezelfde, jaaruit-jaarin! Gelukkig het huisgezin, waar men den juisten weg weet naar eene of andere bibliotheek, wel voorzien in 't opzicht van hoedanigheid en hoeveelheid; van waar men aldus met het goede boek van verdichting in huis kan brengen: humor en ernst, lach en traan, en zeer dikwijls de werkelijkheid van het leven kan veredelen, die somwijlen zoo plat en zoo grof kan zijn; iets, dat de zedelijke atmosfeer van het huis rein houdt, de gevoelens kan verfijnen, de taal zuiveren en verrijken; kortom, iets dat verheft en beschaaft.
Beschaafdheid toch beteekent wat anders dan geleerdheid of technische vaardigheid. ‘Beschaafdheid bestaat hierin, dat men het beste wat er
| |
| |
gezegd is en gedaan in de wereld, kent,’ zegt de engelsche geleerde Huxley, en hij meent ‘dat de letterkunde dit alles omvat’.
Het hoeft dan ook geen betoog, of zij, die in de fraaie letteren verhoogde cultuur willen zoeken, moeten de gewrochten daarvan maar met oordeel lezen. Zonder dat is de bestudeering van handboeken over het vak, theoretische, geschiedkundige of critische, ernstig noch vruchtbaar. En dat nu is geene schade! Een goede roman is immers een kunstproduct, en wij hoeven gelukkig niet buiten onze eigene letterkunde te gaan om er vele van blijvende waarde te vinden: daarover is men het eens.
In den roman - oorspronkelijk of vertaald - zal men allerlei levenstoestanden leeren kennen, waarvan men te voren geen besef had: een goede roman helpt tot levenservaring. Hij gunt ons een blik in 't leven en streven van lieden uit andere standen dan dien waarin het lot onszelven geplaatst heeft. Hij geeft ons zedeschetsen en landbeschrijvingen uit ver verwijderde streken en lokt alzoo uit tot vergelijken met hetgeen rondom ons bestaat: Chateaubriand, Pierre Loti en Multatuli, - waar zal men elders de tropische gewesten in al hun luister en met zóó veel schilderende kracht beschreven vinden? En zie, door Busken Huet wordt ons een ander treffend voorbeeld aan de hand gedaan. Over de nieuwe russische letteren sprekende, laat hij zich uit als volgt: ‘Wanneer de romanschrijvers daarginds, zonder aan ons te denken of zich om ons te bekommeren, enkel vervuld met de behoeften van het lezend publiek onder hunne eigen landgenooten, - wanneer zij verhalen wat er in de russische zielen omgaat, dan openen zij ons nieuwe vergezichten.
| |
| |
Wij maken kennis met aandoeningen, nooden, verwachtingen, die ons toeschijnen den sleutel te geven tot veel schijnbaar raadselachtigs. Het is een voorrecht, wanneer bij een volk in een gegeven tijd de fraaie letteren op die wijs de draagsters en tolken van iets belangrijks worden.’
Voor het groote publiek althans zijn de romans de inleiding tot de kennis van, en het uitzicht op de geschiedenis en het wezen van vroegere eeuwen, die langs een anderen weg wel nooit tot zijne kennis zouden komen. Men denke, voor ons land, aan den ‘Leeuw van Vlaanderen’ en aan ‘Jacob van Artevelde’,
Waar is overigens het wetenschappelijk boek, waarin wij de Kempen en de leefwijze harer bewoners leeren kennen? Zulk een boek is nooit tot stand gekomen! De romans van Conscience en de beide Snieders vullen die leemte aan. Hoe't op zee gaat? Fenimore Cooper zal u menig tafereel daar van ophangen. Het huiselijk leven der Berlijnsche burgerklas wordt u op eene onvergetelijke wijze voor de oogen getooverd door den geestigen Julius Stinde, die de burgerlui ook door het Oosten weet te doen reizen nog beter dan zelfs Cook en Baedeker dit als leidsman en gids zouden doen. Wisemans verhalen verplaatsen u in de edelste gevoelens der eerste christen eeuwen en Spilmann's historische verhalen verdienen, om de getrouwheid waarmeê de toestanden geschetst worden, veel aanbeveling. Nergens werd het arbeidersleven in en om de koolmijnen beter beschreven dan in ‘Germinal’; en waar leerde men ooit zoo goed de inwendige ordening van de groote parijsche modewinkels kennen als in ‘Le bonheur des Dames’?
Wat anderen, elk van een verschillend standpunt
| |
| |
uit, over de zaak mogen denken, toch komt het mij voor, dat het lezen van lettergewrochten, waarbij de reinheid van verbeelding en het streven naar het schoone, naar het ideale, de overhand hebben, eene zekere zachtheid van gemoed teweegbrengt, den omgang met menschen veraangenaamt, ja vaak den gewonen mensch, die door het materieele zijner dagtaak langzamerhand tot dorheid overgaat, tot een gemoedelijk cultuurmensch verheft. Meteen vermindert de bekrompenheid zijner uitzichten en wordt hem gaandeweg een maatstaf aan de hand gedaan tot het beoordeelen van toestanden, die hij anders niet, of teenemaal verkeerd, zou leeren begrijpen. Uit het kennisnemen van idealen komt allicht de verkiezing van een eigen ideaal. En wat is hij, of zij, wien het aan een ideaal ontbreekt?
Goedgeschreven verhalen, uit de pen van meesters in 't vak, verrijken, zeide ik, den taalschat; zij brengen bij 't gesprek zoo gerieflijk het rechte woord op de lippen en maken de omgangstaal rijker van vorm en gewaad, en kiescher in de uiting van gevoelens en gewaarwordingen.
Zijn al die eigenschappen van den roman geene goede? En staat buiten dat alles het loutere kunstgenot, dat zij opleveren, niet gelijk met eene verhooging van het levensgenot? En is het einddoel van alle ware kunstuiting niet juist de verheffing van den mensch uit het stoffelijke en de veredeling, de loutering van zijn zieleleven?
Het zal dan ook menigeen verwonderd hebben doen opzien, toen nog onlangs een vlaamsch kunstblad, dat het kunstleven behulpzaam wil zijn, met weinig verholen kleinachting de waardeening van romans en verhalen overliet aan ‘de zorgelooze
| |
| |
jeugd en de werkelooze vrouw’. Op dat standpunt zou ik mij nimmer kunnen plaatsen. Of stond de beoordeelaar misschien onder den onhebbelijken indruk van dat slag van fransch-belgische feuilleton-verhalen die, bij afleveringen, als zoo vele bossen onkruid het veld onzer degelijkere literatuur komen overwoekeren? Men moet toch alleen oog hebben voor het goede en degelijke in de romanletterkunde. Dat heeft nog steeds de overhand. Slechte waar en onnut goedje zal wel niemand prijzen, want kunst ontbreekt daar - en veredeling tevens.
Laat mij de hoop uitdrukken, dat onze tijdschriften al meer en meer den lof der letterminnaren zullen nastreven, door den leeslust aan te wakkeren en met kennis en goeden smaak te wijzen naar hetgeen op onze boekentafel diende te verschijnen.
Het buitenland, vooral Nederland en Duitschland, levert thans veel in dien aard, dat ten onzent zou moeten bekend staan. Frankrijk brengt, het eene jaar door het andere, duizenden afzichtelijke stukken verbeeldings-literatuur op de boekenmarkt, doch daar-tusschen ook menig kostelijk werk; en wie meest zin heeft voor echte gezonde kost ga liefst bij de engelschen ter leen. Spanje heeft sedert jaren herwaarts flinke moderne opmerkers onder zijne verhaalschrijvers, en Italië staat er niet bij ten achter. Op de Russen doelde ik hooger reeds.
En onder ons, Vlamingen, waar is hij, die ons wat nieuwe, jonge, veredelende literatuur zal schenken? Ach, het peil zinkt maar altijd voort...
|
|