Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 12
(1899)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
Tafereelen uit de Geschiedenis der Brugsche Hanze.
| |
[pagina 205]
| |
kooplieden te Brugge, om hun het feit mede te deelen, en hun een verzoek te doen. De kooplieden te Brugge gelieven den bisschop van Munster en dien van Utrecht, den hertog van Kleef en dien van Gelderen, alsook dien van Burgondië te verzoeken smeekbrieven te sturen naar den Koning van Engeland, opdat deze het vonnis verbreke of verzachte. Langen uitstel leed de zaak niet. De Duitsche kooplieden te Brugge belastten, onmiddellijk na het ontvangen van dit schrijven, hunne twee secretarissen Hermann Wanmate en Goessen, bovengemelde brieven te vragen aan de bisschoppen van Munster en van Utrecht, en aan de hertogen van Gelderen en van Kleef. Zij gaven daarover bericht aan Lubeck bij brief van 29 December 1468. Een der gezanten, Hermann Wanmate, had den 30n December zijne zending volbracht. Hij was gelast geweest den bisschop van Utrecht en den hertog van Gelderen belang in te boezemen voor de Duitsche kooplieden te Londen. Hij smeekte van beiden af dat zij den hertog van Burgondië over het voorval zouden inlichten en aanzetten over hetzelfde naar den Koning van Engeland te schrijven. Het relaas van die afveerdiging komt voor in eenen brief van Wanmate naar den burgemeester van Lubeck, Heinrich Kastrop, waarin hij meldt dat de koning van Engeland boven de 300 ‘riddere en ghuder manne’ gevangen houdt, omdat zij ‘em tom doden wolden bringen’. Edward IV en Karel de Stoute handelden zonder talmen. De Koning had de Duitsche kooplieden kortweg gevangen gezet. Karel de Stoute moet zeker, ten gevolge der pogingen van die aanzienlijke lieden, bisschoppen en hertogen, opgetreden zijn ten voordeele der gevangenen. | |
[pagina 206]
| |
Zoo bleef de zaak wat in den draai. Zoo koelde ook het misnoegen des konings wat af. Immers, in het begin van April deed hij den gevangenen weten dat zij een losgeld te betalen hadden van 4000 nobelen en een gezantschap mochten zenden naar den Hertog van Burgondië, om in nauwere onderhandeling te treden, en alzoo tot eene oplossing te geraken. Hij verbond zich meteen het losgeld weder te geven, in geval de kooplieden hunne zaak wonnen bij Karel den Stoute. Drie maanden nadien was het geding nog niet afgeloopen. Nadere bijzonderheden zijn aan te treffen in de Dietsche Warande 1896 bl. 354. Was de hertog den Duitschen kooplieden te Brugge te dezer gelegenheid niet ongenegen, weinige jaren zouden verloopen eer hij zou trachten de stapelplaats der Hanze te Brugge op te heffen. Was er bezwaar wegens de Bruggelingen, wegens de kooplieden, tegen die stapelplaats? Wat er van zij, Hertog Karel veerdigde in 1473, in April naar het schijnt, eenen secretaris naar Lubeck en Hamburg af, met de vordering dat de stapel te Brugge opgeheven zou worden. Te dien tijde waren overigens de steden der Hanze twistziek. Er was sleet gekomen in die handelsinrichting. De schoone jaren der Hanze waren sinds lang verloopen. |
|