Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 12
(1899)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Verstrooide Perels,
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||
of den anderen verzamelaar werden opgenomen, al waar zij, of om hunne oudheid, of om de kopersnede, of om de kleuren, of om het perkament, of om de doodmaren zijn bewaard gebleven. Tot nu toe heeft niemand, naar mijn wete, zijne aandacht op de letterkundige weerde der gedichtjes gevestigd, noch getracht deze Verstrooide Perels op te zoeken, te schatten, nog min den oorsprong er van en, indien het mogelijk ware, den vermoedelijken dichter op te sporen. Deze taak heeft mij bekoord. Doch, vooraleer de vruchten mijner opzoekingen mede te deelen, wil ik eerst eenen twijfel oplossen, die misschien in uwen geest is ontstaan, namelijk dezen: zijn die godvruchtige rijmkens wel weerd dat er eene ernstige Academie bij stilhoude? Op deze vraag aarzel ik niet ronduit ja te antwoorden, omdat zij een bewijs zijn van den rijkdom onzer taal, eene schakel in de geschiedenis onzer letteren; omdat zij door onze vaderen bemind werden, en ten huidigen dage nog genietbaar zijn. Een rijkdom zijn ze, dien Frankrijk ons benijden mag. Ge weet dat het gebededicht, sinds de zedelooze Verlaine, in eenige vlagen van berouw, gebeden heeft gedicht, ons als eene Parijsche nieuwigheid wordt aangeprezen, en dat zelfs de Fransche grootspraak durft uitroepen dat niemand, voór Verlaine, gebeden heeft kunnen dichten. Op dien Franschen bluf geven de Verstrooide Perels een klinkend antwoord. Eene schakel zijn ze. Ja, eene onmisbare schakel, Dietsce Rime, bij voorbeeld, door onzen achtbaren collega jhr de Gheldere uitgegeven, en de berijmde gebeden, door de achtbare medeleden, de heeren de Flou en Gailliard in 't British Museum afgeschreven, aan de godvruchtige werken van dichter Gezelle komt verbinden. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De dichtkunst der laatste eeuwen leeft niet alleen in de gemoedelijke zededichten, zeer talrijk in dien tijd, door onze voorvaderen zoo geern rond den heerd gelezen: zij leelt ook in ontelbare santjes met gebeden versierd. 't Is aan de vleugelen dier vliegende bladjes dat de dichtkunst hare heiligste gedachten vertrouwde; 't is in dien nederigen vorm dat zij in de gebedeboeken onzer vaderen plaats vond, en met hen naar het altaar des Heeren optoog. Gelukkige tijd, toen de dichter zijne stem aan de geloovigen leende, om tot God te spreken! Dan drong hij diep in het herte des volks. Laat mij hier eene persoonlijke herinnering toe, die mij telkens nog treft wanneer ik er aan denk. Eens droeg ik naar de kerk een familiestuk mede: een oud gebedenboek; 't was een Fransch nogal. Hoezeer werd ik getroffen, toen ik, op de plaats der communiegebeden, een toegevouwen bladje vond, wellicht door eene dierbare hand geschreven. Ik deed zorgvuldig de versletene plooien open: het waren twee gemoedelijke Vlaamsche dichtjes, ‘vóór en na de H. Communie’. Hoe dikwijls en hoe vurig had eene heilige Tante die niet gelezen? Getroffen was ik, ja, niet alleen als Christen, maar als Vlaming, als dichter. Zie, zegde ik, wanneer onze vaderen, door hunne opvoeding misleid, het Fransch gebruikten, dan voelden zij nochtans de ontoereikendheid dier taal in de plechligste oogenblikken van het Christen leven. Vlaamsch moesten zij hebben voor het innigste zielsgesprek. De goddelijke taal des gedichts was alleen hunne Godsmeekende lippen weerdig. Diezelfde indruk ontroert de ziel bij het lezen dier honderden gedichtjes door het godvruchtig gebruik onzer vaderen geheiligd. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het zij mij vergund tien perelkens uit het schrijn te halen, in afwachting dat ik gansch de verzameling, in kostelijke snoeren aaneengeregen, late schitteren in Vlaanderens letterkroon. 't Zijn gebeden aan Xaverius, Magdalena, Maria, Jezus, de H. Drievuldigheid en drij verzuchtingen over het bitter lijden Christi. De kleinste gedichtjes laat ik daar, alsook deze, waar de ontwikkeling der tafereelen en parabels, met de verplichte toepassing er van, te weinig plaats aan de vrije vlucht der dichtkunst overlaat. Doch ik mag verzekeren dat honderden perels voor de volgende niet moeten onderdoen. Aan Franciscus XaveriusGa naar voetnoot(1)
(Naamloos, ook S. Verbruggen.) Noch Indisch gout, noch s' werels goet
Ontstack, Xaveri, u gemoet:
Der zielen winst was uwen schat
Die had alleen u hert bevat.
G'en socht noch peerels noch gesteent
Maer traenen, die den somdaer weent.
Och mocht t'mij door u voorspraeck sijn
Dat al mijn werck, mijn moeijt, mijn pijn
Cost dienen tot der zielenwinst
En dat ik achte alderminst
Al wat de werelt meest werdeert
En aen de ziel het meeste deert.
Hoe schoon die tranenperels! Aan Magdalena.
(F. Huberti, S. Verbruggen, J. Hertsens.) Sondaeres, die Christi voeten
Met boetveerdigh nat begiet
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Om uw sondig quaedt te boeten,
Jesus door genade schiet]
In uw ziel een soeten regen,
En hy wascht uw smetten af;
Gy verkrygt den hemel-seghen
Vry van sonden ende straf.
Jesu! geeft myn herte suchten
En myn oogen droef getraen
Op dat ick de sonden vluchten
En beween, die ‘k heb’ begaen.
Hoe diep gevoeld! Aan Maria.
(Corn. de Boudt, F. Huberti.) O Maria graci-bron
Schoonder als de gulde son,
Claerder als de silvre maen
Die men 's avents op siet staen;
Onversuyver leli bloem,
Uytgelesen maeghden rom,
Bidt u alderliefste kindt
T'geen ghy boven al bemint
Dat myn duysterheyt verdwynt
En syn gratie my beschynt
Op dat ick geheel verlight
Magh voldoen aen myne plicht.
Hoe echt lyrisch! Nog aan Maria.
(F. Huberti.) Lieve Moeder, suyver Maeght
Die voor Jesum sorge draeght
En voor ons hebt opgevoedt
Onsen Heer, ons hoogste goed.
Uwe vreught was wonder groot,
Als hy sat in uwen schoot,
Als hy soogh aen uwe borst
Om te laeven synen dorst,
Als g'hem kuste aen den mondt
Oft hem in syn doecxskens wondt
Voor dees sorgh, voor dese vlydt
Syt van ons gebenedyt.
Hoe teeder! | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Aan Jezus en Maria.
(Corn. de Boudt, F. Huberti.) Jesus en Maria soet,
Hulp in mynen tegenspoet,
Wegh tot myne saligheyt,
Sterckte in myn flouwigheyt,
En op dat ick niet en misch,
Licht in myne duysternis,
Steunstock op dat ick niet val
Troost in alle ongeval,
Blyschap als ick droefheyt ly,
Wapens waer me dat ick stry,
Staat my by in allen noodt,
In myn leven, in myn dood.
Hoe krachtig! Aan Jezus.
(F. Huberti, C. de Boudt.) O Jesu! Jesu! Jesu soet!
Ghy syt myn hoop myn eenigh goedt
Ghy syt die ick alleen bemin
Uyt heel myn hert, gedacht en sin
Och oft ghy altyt in myn hert
Gedacht en sin gevonden werdt
O wat geluck was dat voor my,
Dat ghy, o Jesus! heerschappy
Had in myn hert en dat myn ziel
U eeuwighlyck in haer behiel
K'en vreesde dan noyt ongeval;
Want in u Jesu had ick t' Al.
Hoe diep godvruchtig! Aan de H. Dryvuldigheid.
(F. Huberti, Is. Hertsens.) Eeuwig God, dry-eenig Wesen
Vader, Soon en heylig Geest,
Uwen Naem moet syn gepresen
G'eert, gekent, bemint, gevreest
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Stuyvert my van alle sonden,
Dat myn tong bequame werdt
Om uw glori te verkonden
Stelt uw wooning in myn hert.
K' singe: lof zy uwen Naeme
Alderhoogste Maiesteyt,
Vader, Soon en Geest te saeme,
Nu en inder eeuwigheydt.
Hoe statig! Op Jesus Lijden.
(F. Huberti.) O alder-soetste lydsaemheydt!
O wondere sachtmoedigheydt!
O goedtheydt sonder eynd' oft maet,
Die al ons schuldt te boven gaet;
In al uw' lijden, en verdriet
En klaeght ghy, oft en dreyght ghy niet
Ey siet myn' droeve traenen aen
En hoort de banghe suchten gaen,
Die schieten uyt myn rouwigh hert
Dat door uw Doodt ghemorselt wert
Verschoont toch Jesu myn misdaedt
Vergeef my, Jesu, al myn quaedt.
Hoe smeekend! Op de afdoening van het Kruis.
(F. Huberti.) Van 't Cruys wordt Jesus afgedaen
Men siet syn vrinden opwaerts gaen
De nagels worden uyt-geboort
Geen droever sught wirt oyt gehoort
Dan als Maria 't lichaem sagh
En hooft op hooft te neder lagh
Bedroeft, beswaert, vol druk en rouw
In pyn en smert, noyt droever vrouw
Ach! was myn hert nu Jesus graf
Ach! dat den Heer die ionst my gaf!
Hoe treffend van beweging! | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Op de wonde der rechte hand.
(F. Huberti. C. de Boudt, A.G. Heydricx.) Jesu, k' bid u door de wonde,
Die ghij in u rechte handt
Hebt ontvangen voor myn sonden,
Stelt my aen den rechten kant,
Als ghy sittend, op een wolcke
Sult op dien ionghsten dagh
Oordeel over alle volcken
Strycken, geeft dan, dat ick maph
Hooren: comt gebenedyde.
Comt besit myns Vaders ryck,
T' geen hy u van alle tyden
Heeft bereydt voor eeuwighlyck.
Hoe Vondeliaansch van snede?
Nu wij de letterkundige weerde der gedichtjes hebben getoetst, zullen wij eenen oogslag op den samenhang van het geheele werpen. Rond de 500 gedichtjes heb ik nu verzameld, dank aan de ieverige medewerking van talrijke vrienden en kennissen, aan wie ik heden gelukkig ben mijnen innigsten dank te betuigenGa naar voetnoot(1). De verzameling bestaat uit genummerde reeksen en ongenummerde. De eerste zijn volledig. Drie boekskens heb ik aangetroffen, waarin sommige reeksen zijn bijeengebonden. De volledige reeksen (meest in 't zwart) dragen den naam van F. Huberti. Men vindt dezelfde ook geschilderd, soms met eenen anderen naam en soms ongenummerd. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ook wel met een klein verschil in den tekst. Die reeksen bestaan uit:
De ongenummerde santjes bestaan uit gedichten over het Lijden, evangeliën en godvruchtige uitboezemingen ten getalle van 160, meest van 12 verzen, 48 over Heiligen van 12 verzen, en een zestigtal van 2 en 4 verzen van minder belang. Hoeveel er nog te vinden zijn, kan ik natuurlijk niet weten. De namen, die het meeste voorkomen, zijn F. Huberti, Susanna Verbruggen, Corn. de Boudt, Michel Bunel, A-J. Heydreix, Isabella Hertsens, L. Fruytiers. Enkele santjes dragen den naam van Jo van Sande, M. Gabbaye, Vereycken, Van Bale, C. van Merlen. Eenige zijn naamloos, doch schijnen mij meestal aan Huberti te moeten toegeschreven worden. Somtijds staan er twee namen te lezen, zooals: J.-C. Craen - F. Huberti. Al deze namen zijn namen van plaatsnijders, die in de kunstwereld weinig gekend zijn. De Liggeren van St.-Lucasgilde, zoo nauwkeurig door Rombauts en Van Lerius uitgegeven, leveren ons aangaande die kunstenaars de volgende inlichtingen: F. Huberti (eigenlijk Frans Huybrechts) werkte van 1656 tot 1687Ga naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||
S. Verbruggen staat vermeld in 't jaar 1711Ga naar voetnoot(1). M. Bunel werkte van 1699 tot 1735Ga naar voetnoot(2). G. de Boudt werkte van. 1687 tot 1735Ga naar voetnoot(3). L. Fruytiers werkte van 1750 tot 1753Ga naar voetnoot(4). De anderen zijn van hetzelfde tijdvak, tot J.-C. Craen, den laatste, die in 1780 vermeld staatGa naar voetnoot(5). Izabella Hertsens en A.-J. Heydreix, wier namen in de Liggeren niette vinden zijn, behooren waarschijnlijk tot de jaren 1736, 1737-1748, 1749 waar de rekeningen van ontbreken. Uit dit alles mogen wij de volgende besluitselen trekken: 1o Dat de plaatsnijder, wiens werken nog meest te vinden zijn, namelijk F. Huberti, ook de eerste was in tijdsorde. 2o Dat zijn werk, gedurende meer dan honderd jaar, is nagemaakt geworden, somtijds tot zeven maal toe, door verschillende plaatsnijders; bij zoo verre dat rond 1780, Huberti's naam alle beteekenis verloren hebbende, de plaatsnijder J.-C. Craen dien naam behield en zijn eigen naam er nevens zette. 3o Dat de gemelde gedichten meestal moeten gemaakt zijn vóór 1687, jaar van Huberti's dood.
Nu wij het tijdstip der kopersneden hebben vastgesteld, blijft er ons den oorsprong der santjes na te gaan. Zoeken wij eerst of gemelde gedichten in boeken te vinden zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Toen ik de eerste ontdekte en die aan Biekorf mededeelde, gingen mijn gedachten van Poirters naar Vondel. Ja, naar Vondel zelven, en dit moet u niet verwonderen als gij den meesterlijken versbouw hebt opgemerkt van het gebed aan de Wonde der rechte Hand. Nochtans is er in Vondel niets van te vinden. Enkel hier en daar een half vers van het Onze Vader en van de Tien Geboden getuigen van eene al te nauwkeurige navolging vanwege de Santjesdichters. In Poirters vind ik een enkel dichtje in zijn geheel, in den Spiegel van Philagie, te weten een gebed voor de geloovige zielen, aldus beginnende: Verlost, o Jesu, uit de pijn. Verder ook hier en daar een half vers. In een boek, gedrukt bij Wwe Jacobs in 1711 onder den naam van Godvruchtigheyt der Uitverkoren, behelzende een soort van Kruisweg van 18 statiën, vind ik gedichten uit Poirters afwisselend met andere uit de santjes; somtijds verzen uit beide bronnen ondereen. Niets anders heb ik in boeken kunnen vinden. Trachten wij nu het doel der santjes na te gaan. Voorzeker zijn deze eene tegenwerking geweest tegen het protestantismus en wel bijzonderlijk te Antwerpen. 't Is daar dat de santjes gesneden zijn en ook wel gedicht. Sommige bijzonderheden van spelling en van rijm duiden het aanGa naar voetnoot(1). De gedichten der santjes kunnen, nog min dan de prentjes, uit eene bloote koophandelsonderneming voortgesproten zijn. De eenheid van geest en de breedte | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van opvatting verraden het werk eener kloosterordeGa naar voetnoot(1). Nu, iedereen kent de machtige werking der vermaarde societeit Jesu te Antwerpen in de XVI en XVII eeuwen. Door hare uitgebreide sodaliteiten deed zij haren invloed in al de rangen der maatschappij gevoelen. Niet min dan zes sodaliteiten bloeiden er te dien tijde, en Rubens zelf schaamde zich niet er deel van te makenGa naar voetnoot(2). Aan de leden dezer sodaliteiten werden suffragiën of maandpatronen uitgedeeld, en lang heb ik gemeend dat onze Verstrooide perels suffragiën waren, doch verdere navorschingen hebben deze gissing niet gestaafd. Immers die suffragiën zijn gekend, pater Ad. Poirters heeft er voor de suffragiën der heiligen geschrevenGa naar voetnoot(3), die men denkt eene vertaling te zijn der Fasti Mariani van Bruner, en deze behelzen geen gedichten. 't Is dus voor een ander doel dat die santjes moeten gediend hebben, waarschijnlijk, als aanmoediging van de kinderen voor het werk der Christelijke Leering, waar de Jezuïeten het bestier van hadden en waar de sodaliteiten zoo machtig aan medewerktenGa naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het gebruik van santjes te geven bestond reeds in de eerste helft der zeventiende eeuw te Meenen. De Jezuïeten van Kortrijk die daar den catechismus leerden, ontvingen toelagen van de stad voor het aankoopen van boecxkens en sentjesGa naar voetnoot(1). De eerste santjes, die men in de catechismussen deelde, waren er dus zonder rijmkens, aangezien Huybrecht slechts in 1656 begon te etsen. Hoe is men nu op 't gedacht gekomen van minder belang te hechten aan de prentjes en er geestelijke verskens bij te voegen? 't Was waarschijnlijk om met minder onkost meer goed te stichten. De plaatsnijders moesten dan niet van eersten rang zijn, 't geen de onze ook niet waren. De verskens spraken minder tot de oogen dan tot het hert, ze vielen gansch in den smaak van het volk. En wie hadden de paters Jezuïeten van Antwerpen toen onder hen, om het dichtwerk aan te vangen? Wel, pater Adrianus Poirters zelven, hem die den grootsten bijval toen verwierf met zijne predikingen en zedeboeken, beide met rijmkens doorspektGa naar voetnoot(2), die de ydelheyt der | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||
werelt schreef in 1644, in 1658 Rosalia, opzettelijk gemaakt voor de sodaliteit der jongelingen, en stierf in 1674. Huybrechts werkte van 1656 tot 1687. Dus kon hij 18 jaar met P. Poirters werken. Ik heb volle vertrouwen dat dat de nauwkeurige opzoekingen dte de E.P. Droeshout thans doet, om de volledige geschiedenis op te maken der Societeit Jesu, te Antwerpen, ons weldra met zekerheid de betrekkingen zullen doen kennen, die ik vermoed tusschen Poirters, Huybrechts en de sodaliteit der Christelijke Leering bestaan te hebben. Het werk der Christelijke Leering bestaat nog te Antwerpen, en over weinige jaren deelde het nog suffragiën aan zijne leden uit. Deze, in 1836 gedrukt door J van Merlen, Korte Nieuwstraat, droegen nog de kopersneden van Huberti boven op het blad geprent; de verzen hebben met den gedrukten tekst niets gemeens. Ik vermoed dat die plaatjes, voor de santjes der kinderen gemaakt, na de afschaffing der Jezuïeten, in t bezit van het werk der Christelijke Leering gebleven zijn, en later, nadat de plaatjes uit den smaak der kinderen waren geraakt, op de suffragiën te pas gebracht. Stellig zijn deze bewijzen niet, ik beken het gewillig. Doch indien iemand mijne gissingen wilde tegenspreken, zou ik hem vragen: wie anders dan Poirters, in de tweede helft der XVIIe eeuw, te Antwerpen bekwaam was om de lieve verzen der Verstrooide perels te dichten? In afwachting houd ik het voor hoogst waarschijnlijk dat pater Adriaan Poirters de dichter is, dien wij zoeken, hetzij hij alleen of met de medehulp zijner kloostergenooten de santjes dichtte. We weten dat Poirters, naar 't voorbeeld van Rubens, somtijds het mindere werk door anderen, onder | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zijne leiding, liet verrichtenGa naar voetnoot(1). Mogelijk is het ook dat deze medewerkers den arbeid nog eenige jaren na Poirters' dood hebben voorgezet, zoolang er nog handschriften van den meester voorhanden waren.
Mijne taak is volbracht. Ik wilde vier duizend vijf honderd verzen, van de tweede helft der XVIIe eeuw, uit de vergetelheid redden, en zooveel perels aan de kroon hechten van onzen gemoedelijksten dichter uit dien tijd. Mocht mijn nederig werk de aandacht op een te veel verwaarloosd punt onzer lettergeschiedenis vestigen; mocht het de verzamelaars, met wie ik nog niet in betrekking kwam, aanzetten om mij hunne schatten bekend te maken, opdat de heruitgave, die ik bereid, zoo volledig mogelijk weze, dan ware mijn vurigste wensch vervuld. |
|