koloriet, de reusachtige voorstelling van een publieken tuin: een jong mensch, uitgeput van losbandigheid en omgeven van walgelijke vrouwenfiguren.
Een ander voorbeeld. Is het mogelijk in de onmiddellijke nabijheid van Jef-Leempoels' ‘Arbeiders zich naar 't werk begevende’ - een drietal mannen, waarvan één blijkbaar half dronken, de tweede barsch van ontevredenheid, de derde volkomen lui en lusteloos, in somber-bruin koloriet (schoon verdienstelijk van samenstelling) - te genieten naast de lachend-heldere, schitterende ‘Drie’, bloedrijke ‘Zustersteden’ van Edmond van Hove? En toch dat vergt men van den bezoeker. Voor wie wat ernst aan de beschouwing paart zijn dat hartverscheurende bijzonderheden, en voor den criticus zelfs, die als een gewoontemensch moet rondgaan, koud en stram, zonder geestdrift, is het eene dubbel harde taak.
Een vierde grond van het gebrek aan aantrekkelijkheid der zalen is deze, dat vele goede, ja groote meesters in vele gevallen volstrekt hun beste of laatste werk niet hebben ingezonden. Waartoe ze te noemen? Zij zijn legio, zoowel Belgen als buitenlanders. Wij zagen deels oude werken, reeds vroeger besproken, deels verkleinde herhaling van grootere werken, enz. enz.
Met enkelen te noemen, welke verdienen onderscheiden te worden, meenen wij aan anderen te kort te doen, en bepalen ons voor heden bij de gemaakte opmerkingen, welke eenige vrucht mogen opleveren, niet alleen voor hen welke misschien geene gelegenheid hadden betere werken te leveren, maar vooral voor het bestuur, dat alles gedaan heeft wat het kon, om van den nood eene deugd te maken en van wiens goeden wil wij daarom des te eer mogen verwachten, dat de hand zal gelegd worden aan de geheele reorganisatie der exposities, daar wij hier weder een nieuw voorbeeld