Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 11
(1898)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Zedegeschiedenis.
| |
[pagina 37]
| |
L.V. den voorrang op dat van St Michiels, maar dezes gemijterde abt had den voorrang op den deken van O.L.V. Zoodra echter Antwerpen eenen bisschop bezat, had deze den voorrang op den abt, wat evenwel tot menig geschil aanleiding gaf, te meer daar de abt van rechtswege deken der Schermersgilde was, welke in O.L.V. kerk eenen autaar bezat. Vermits de bisschop van Kamerijk, van wien onze stad afhing tot in 1558, jaarlijks niet naar Antwerpen kon afreizen, werd het bisschoppelijk ambt in het begin ten onzent uitgeoefend door dezen of genen bisschop, daartoe door dien van Kamerijk gemachtigd. Maar sinds de XIVe eeuw had onze stad haren eigen bisschop in den persoon des priors der Groote of Geschoende Carmelieten, die de functiën van wijbisschop vervulde. Elke priester bezat gewoonlijk zijn eigen gewaad; elke geestelijke kwam 's morgens met zijnen kazuivel op den arm naar de kerk. In O.L.V. werd tot in de XVIIIe eeuw de wijn voor elke mis, door den knaap der kapel, waarin de mis werd opgedragen, gekocht bij een vrouwken, wijnvrouwken geheeten, dat in Sinte Ursula's kapel, tegenwoordig Sint Joseph's kapel, zat. Insgelijks in die kapel verleed het magistraat, evenals het kapittel, menigmaal akten, verzoeningsakten, gekend onder den naam van mond- en oirzoen, en die in recht getuigen. Venerabel-kapel leende haar ostensorium aan de andere kapellen; in de 18e eeuw rees er twist op tusschen de kapelmeesters van O.L.V. en die van Venerabel, zoodat dezen het gebruik des ostensoriums weigerden. Dit ontwapende de kapelmeesters van O.L.V. niet: wekelijks des Zaterdags gingen zij in processie ter Sinte Anna's kapelle in de Korte Nieuwstraat het H. Sacrament | |
[pagina 38]
| |
uithalen, tot de hooge geestelijkheid tegen dat ergerlijk misbruik optrad.Ga naar voetnoot(1) Alomberoemd was de relikwie der H. Besnijdenis. Herman Modet onstal ze op den dag der Beeldstorming, en niemand zag ze ooit weder. Er bestond in de kapel van het H. Preputium eene congregatie van ridders, die te Jerusalem geweest waren, en die tot herinnering hunner reis een gevest in vorm van palmtak aan hunnen degen droegen. Op Palmenzondag trokken twaalf dier ridders een houten ezel voort, waarop een in Christus verkleede ridder gezeten was. Zij maakten den toer der kerk, om nadien processiegewijs naar Ste Walburgis te gaan.Ga naar voetnoot(2) De registers dier belangrijke corporatie berusten tegenwoordig, zegt men, bij den heer baron de Borrekens. Een glasraam uit den kruisbeuk onzer hoofdkerk maalt de instelling af dier ridders door Godfried van Bouillon. De processiën, gekend onder den naam van Sint Gummaris' ommegang, werden luisterrijk gehouden. De Antwerpenaars toogden met hoogmoed eene aanzienlijke relikwie van den patroon van Lier, en op zijnen feestdag trokken zij met vliegende vaandels naar Lier en verbleven er twee dagen. Heden nog wordt dit feest met plechtigheid gevierd. Met de groote feestdagen spreidde men takken of strooi op den kerkvloer. In de XVIe eeuw ging het binnen de kerk te bont op zulke dagen, zoodanig dat het magistraat verbieden moest aldaar te wezen: ‘zich war- | |
[pagina 39]
| |
mende met lollepotten, haring bradende, zich kammende, zich luizende, enz.’ Het vuur, dat men medebrachtbewijst dat er hier spraak is van Kerstmis. De geestelijke overheden kwamen terzelfder tijd op tegen de ontstich, tende drachten der freules. Met O.L.V. Boodschap en met Sinxen liet men in de kerk eene blanke duif op. Met Onnoozele Kinderen verkleedden zich de koorknapen in kanunnik en zongen als kanunniken op het koor. Op Verloren Maandag ontvingen zij een worstenbrood. Op Hoogweerdig en op O.L.V. Hemelvaart kregen zij ‘een pak suiker’; in vroegere tijden werd hun een schotel rijstpap opgediend met suiker en gember, in het Sint Nicolaas godshuis, Lange Nieuwstraat, bereid. Op alle plaatsen der kerk hoorde men biecht tot in de XVe eeuw: eene schilderij van Van der Weyden. in het museüm van Antwerpen, stelt het toedienen van dit sacrament zeer duidelijk voor: de biechteling knielt voor den kanunnik, die op eenen stoel zit met het armelijn op het hoofd. In verscheidene onzer kerken had de godsvrucht toegelaten eene kluis te maken; zoo was er in St Jacobs en in St Joris nevens de kerk een celleken gebouwd, waarin eene boetelinge zich liet metsen, waaruit zij zicht had binnen de kerk, en waar het volk haar dagelijks levensmiddelen aanschafte. Leed zij [gebrek, dan mocht zij met een bijzonder klokje kleppen. 't Is verwonderlijk! Naar dit plaatsje dong menige groote familie; kwam eene dier boetelingen te sterven, hare opvolgster was onmiddellijk gevonden. Bisschop Malderus schafte in 1624 dien aard van godsvrucht teenemaal afGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 40]
| |
Wanneer men van de O.L.V. kerk spreekt, moet men noodzakelijk van den reusachtigen toren gewagen. Dit gebouw verheft zich op de plaats, waar eertijds de kapel van O.L.V. op 't Staaksken was gebouwd. Van dezen tempel is eene beschrijving gegeven in de verhandeling over O.L.V. op 't Staaksken. In 1124 werd O.L.V. als patrones van Antwerpen uitgeroepen. Tot dan toe werd St Michaël als beschermheilige der stad aanzien. De kerk werd grootendeels door de opbrengst van aalmoezen gebouwd, als blijkt uit de rekeningen beginnende met 1422 in de archieven der kerk bewaard. Uit ambtelijke stukken blijkt, dat Jan Appelmans en zijn zoon Pieter dit gedeelte der kerk aanlegden. Tot nu toe weet men niet hoe de stad eigenares van den grooten toren is geworden. In alle geval heeft zij hier een ‘olifant gekocht’, want nooit zou de kerk in het onderhoud van dit gevaarte hebben kunnen voorzien. De bijzonderste klok in den toren gehangen, wegende 12000 pond, werd Gabriël genaamd. Zij slaat thans de uur en is de toon ut in den beiaard der stad. Zij werd gegoten in 1459 door de gebroeders Jan en Willem Boerke; zij heeft het volgende opschrift:
Haer geluijt hoert men in elcke sijde
Sij clept van blande, sij luijt ten strijde.
Dit opschrift is dus nagenoeg hetzelfde als dit van clocke Roelant te Gent. In de uitgave der graf- en gedenkschriften hebben wij getoond, dat er ongeveer negentig klokken op den toren aanwezig zijn, veertig voor den beiaard der stad en veertig voor den beiaard der kerk. Tot dezen laatsten hoort de klok Karolus toe, die de noot ut is. Op al de klokken der kerk is het O.L.V. beeld gegoten en op die der stad, het wapen der stad. Wanneer nu in 1507 de kerk de groote klok Karolus liet gieten, deed | |
[pagina 41]
| |
zij eene omhaling van de noodige stoffen zilver, tin, koper, enz., zooals blijkt uit den akt in het archievenblad medegedeeldGa naar voetnoot(1). Deze klok werd versierd met het O.L.V. beeld en drijmaal het wapen van Antwerpen, volgens het model, gesteken door meester Pieter Claes Heijns, goudsmid der kerk. Zij werd gegoten door de gebroeders Wilhelmus en Gaspar Moer en had voor peter den kanunnik Karel Cotereau, der heeren van Westmalle, tresorier der kerk. Volgens de overlevering werd de klok Karolus ter eere van den jongen aartshertog, later Keizer Karel V, genaamd. Met deze klok heeft de kerk en de stad gedurig voor hare feesten geluid. Het groot gedeelte der klokken van de beiaarden werd gegoten door Du Mery en Hemony. Schier al de kerken der Scheldestad bezaten hunnen beiaard: St Michiels' abdij, St Jacobs, St Andries hadden elk hunnen beiaard. Uitgenomen die van O.L.V. werden allen gesmolten tijdens den inval der Franschen op het einde van verleden eeuw. Tot in de XVIIe eeuw verzamelde het magistraat rond Paschen de namen van al de ter dood veroordeelden, en op Goeden Vrijdag, die insgelijks nieuwjaarsavond was, liet men onder den naam van Barrabbas dengene die door het College aangeduid was, los: wel is waar ontbraken de gevangenen gemeenlijk: de misdadigers werden korts na hun vonnis opgeknoopt. De stad Antwerpen is beroemd om haar groot getal Mariabeelden: van twee slechts zal ik hier melding maken. Wie over de Meir wandelt, is licht verwonderd over het beeld, dat den hoek der Colvenierstraat versiert, omdat het - eene uitzondering te Antwerpen - in kleur is gezet. Volgens sommigen stelt het de H. There- | |
[pagina 42]
| |
sia voor, in 't zwart gekleed, voor het kruis des Zaligmakers geknield, en den doek van Veronica toonende. Dat is eene dwaling: het beeld stelt de H. Maagd voor in rouwkleederen en geknield voor de werktuigen van het lijden Onzes Heeren. Op het voetstuk leest men: Maria in solitudine, ora pro nobis. Wat bedoelen dit beeld en die woorden? Op de Meir stond sedert 1614 tot aan de Fransche Omwenteling een klooster genaamd der Minimen. Deze orde, door den H. Franciscus de Paula gesticht, had voor bijzonder kenmerk den eeredienst der H. Maria onder den titel van Maria in solitudine. Het broederschap in het klooster der Minimen in de 17e eeuw opgericht had voor hoofdman den geleerden Andreas van Valckenisse, als blijkt uit een opschrift van het register dat thans op de stedelijke bibliotheek bewaard wordt, en luidt als volgt: ‘Hierotheca charitatis, inscripta praenobili et consultissimo D. Andreae Eugenio de Valckenisse, perantiqua et equestri apud Zelandos familia oriundo, urbis Antverpiensis a consilio et secretis, Monchiaci ac Bordeghemii Domino, bibliothecae publicae curatori, politioris litteraturae studiosissimo, Regiae confraternitatis D. Virginis a solitudine electo Majordomo, dum die Jovis sancto erecta Servatori funebri ara, clavi sepulchri dominici condecoraretur. Charitopoli (typis Basilicis).’ Het beeld op de Meir, door den invloed der Paters Miniemen opgericht, beteekent dus hetzelfde als het broederschap der VII Weeën door de Paters Minderbroeders ingesteld. In het midden van den hoofdgevel van het stadhuis prijkt het beeld der patrones van de Scheldestad. Er stond er reeds een op het oude stadhuis; doch de bouwmeester van het nieuwe - Cornelius De Vriendt bijgenaamd Floris - verwaarloosde voor dit godsdienstig pand eene plaats in te ruimen; immers in de | |
[pagina 43]
| |
middennis waar thans Maria's beeld staat, troonde Brabo, tot in 1586, toen de Jesuïeten gelden inzamelden om den gevel van het stadhuis met een beeld der Moeder Gods te versieren. Het werd verveerdigd door Jan Colyns de Nole den oude en onthuld den 7e April 1587. Het is een prachtig, reusachtig beeld, uit opeengestapelde steenen schijven bestaande. Dit beeld beleefde menige wederweerdigheid tijdens de Fransche overheersching, en gedurende geheel den Hollandschen tijd bleef de nis onbezet. Toen na 1830 de heer Legrelle burgemeester was, ontbood hij eens op eenen Vrijdag 's Vrijdags voór de Kermisprocessie, - na het schepencollege, den bouwmeester Bourla: ‘Ik heb een aantal brokken van een schoon O.L.V. beeld op den zolder van het stadhuis zien liggen. Ontbreken daar steenen aan?’ - ‘Geen enkele, antwoordde Bourla; hel is het beeld, dat voormaals op den gevel van 't stadhuis stond.’ - ‘Welaan, wedervoer de burgemeester, morgen met spoed aan 't werk, en, voór de processie uitgaat, staat er het beeld, dat de laatste overblijfselen der vreemde overheersching zoo spoedig mogelijk verdwijnen!’ 's Zaterdags in den namiddag was het gemeenteraad. De leden - daar waren er van alle gezindheden, - op de Groote Markt aankomende, zagen met ongemeene verwondering van uit de ramen op het verdiep van 't stadhuis planken uitsteken en tot eene stelling aangroeien. Onder de zitting werden zij natuurlijk ingelicht, en tegen deze afgeloopen was, troffen zij op de ruime plaats eene blijde menigte in beschouwing voor het verrezen beeld van Antwerpen's patrones. In de oude stad, overal waar de straten kruiswijs uitkomen, treft men een beeld aan van de Moeder Gods of van heiligen, bijzonderlijk, waar ruien loopen, van | |
[pagina 44]
| |
Sint Joannes Nepomucenus. Boven de ruien prijkten doorgaans kruisbeelden, zooals heden nog in de Schrijnwerkersstraat, in de Korte Nieuwstraat, en boven den doorgang naast het Vleeschhuis of Bloedberg. Voor het kruis der Gevangenisbrug aan het Steen stortte de terdoodverwezen gewoonlijk zijne laatste bede. Het kruisbeeld, dat voormaals op de Falconrui stond, werd naar het groot portaal van St Paulus' kerk overgevoerd. De stadspoorten van de Spaansche vestingen waren met godsdienstige schilderingen versierd. Den 3e Juli 1586 beval de stedelijke overheid aan de schilders der stad in de Kronenburgpoort af te beelden Onzen Lieven Heer in het hofken van Oliveten; in de Keizers- of Berchemschepoort, langs den eenen kant de kruisdraging, langs den anderen een Ecce homo. In de Kipdorppoort was de kruisiging voorgesteld; in de Roode poort, de afdoening van 't kruis; in de Sleyckpoort, de VII Weeën van O.L.V., en op de Werfpoort Onze Heer met het kruis in den arm, die in eenen kelk het bloed opvangt, dat uit de wonde zijns harten vloeit. Alles, zegt het magistraat, ‘ter eere Godts ende tot achting ende beweginge van de passagiers vuijt ende ingaende.’ 1896. |
|