Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 10
(1897)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 574]
| |
Nicolaas Chavre,
| |
[pagina 575]
| |
Een springende geit is het sprekend wapen van Chavre. Het schild wordt ondersteund door twee kleine leeuwen en is gedekt door een kleinen adelaarGa naar voetnoot(1). Voor het eerst wordt van den door ons behandelden persoon melding gemaakt in een rekening loopende van Paschen 1366 tot Paschen 1367, waarin wordt gesproken van een aan den lombardier Nicolaas Crevre verschuldigd bedrag, wegens zijden stoffen door de hertogin Johanna en hare zuster de hertogin Maria van Gelre, gekocht. Volgens eene andere rekening was hertog Wenceslas 240 gouden mottoenen d'or aan den lombardier Chavre schuldig, wegens gouden stoffen (goud geweven stoffen?) die den 14n Januari 1370 (n.s.) betaald werden. Destijds was Chavre koopman te Brugge. Alvorens een gewichtige rol in het hertogdom Brabant te spelen, schijnt hij door den handel in deze stad langzamerhand tot rijkdom te zijn gekomen. Ook kan hij moeilijk de eerste de beste koopman zijn geweest, te oordeelen naar zijne vorstelijke begunstigers en de kostbare stoffen die hij verkocht. Het door hem vergaarde vermogen stelde hem in de gelegenheid, de steeds in geldverlegenheid verkeerende hertog en hertogin van Brabant bij te springen, waardoor hij tevens gunsten en rangen verkreeg, die hem bij zijne vestiging in Brabant tot een gezien persoon maakten. | |
[pagina 576]
| |
Hij ving aan met den tol op de wol te pachten, die door Brabant naar Lombardije vervoerd werd, en behield die concessie tot aan zijn dood. Om deze zaak goed te bewaken, moet hij zich reeds vroeg in Brabant hebben gevestigd, waarschijnlijk omtrent 1372. Een weinig later zien we Chavre aan het hoofd der Munt te Leuven. Volgens de rekeningen der Brabantsche ontvangers, kan men aannemen, dat hij in deze werkplaats munt begon te slaan, in den loop van het jaar, gerekend tusschen 24n Juni 1373 en 24n Juni 1374. Chavre ontving 1/10 der voordeelen van de Munt, en niet een zesde, zooals de schrijver van l'Histoire monétaire des comtes de Louvain, ducs de Brabant et marquis du Saint-Ermpire Romain verkeerdelijk opgeeft. De vlaamsche tekst (zie Brabantsche IJeesten, deel II, blz. 648) houdt uitdrukkelijk in, dat Chavre recht had op 10% der voordeelen: ‘doe ghi mi irst uwe munte bevaelt, en mi toe seidt den xde penninc van der baten te hebben.’ De rekening der Munt te Leuven, van 1en Juli 1375 tot 8n Maart 1383, is trouwens op den zelfden voet geschoeid: het benefice van den muntmeester beloopt onveranderlijk 10% van de voordeelen der aanmaak. Overigens is de tekst der Brabantsche Yeesten erg onnauwkeurig. Deze rekening der Brabantsche Yeesten eindigt 3n Januari 1382 (n.s.) op het tijdstip dat Chavre onontbeerlijk was geworden voor den hertog en de hertogin, die hem toen reeds een som van 10,844 gouden pieters | |
[pagina 577]
| |
en 1272 gouden francs schuldig waren, behalve de geleende 3000 francs, om voor hem de post van muntmeester te verkrijgen. Chavre maakte zich dan ook heel wat ongerust en richtte den volgenden brief aan ‘ses amés et gracieux seigneur et dame.’ Hij zegt hen ‘dat ze hem wel zullen willen helpen, en een gedeelte van het geld teruggeven in gereede penningen, tin einde dan een gedeelte van de schuld te delgen (Chavre had een gedeelte van dit geld van anderen geleend, om zijn vorst te verplichten), opdat hij dan ook ieder jaar de onkosten en de renten van die schulden kan verminderen; dat zij voor een gedeelte van die sommen hem ook wel eene jaarrente zullen willen verzekeren, waarvan zij dan het kapitaal zullen kunnen teruggeven wanneer zij willen; of op eene andere manier de achterstallige renten der schulden betalen, opdat hij hen getrouw kan blijven dienen, zooals hij zegt: ‘want altoes lijf ende goet ende al dat ic hebbe tot uwen gebode staen sal.’ Daarna volgt de lijst der geleende gelden, gespecificeerd. Chavre had dus zijn benoemingen niet gekocht door een geschenk van 3000 gouden francs, zooals een numismaat vertelt, maar door het leenen van 3000 francs, 't welk nog al een opvallend verschil is. De vlaamsche tekst luidt: ‘dat ic u leenen soude.’ Zeker is het, dat Chavre een volmaakt hoveling was, maar deze lombardier was voornamelijk een man van zaken, en hij wist zeer goed, dat hij door geld te leenen aan zijne vorsten, indirect grove winsten werden behaald, door de waardigheden en voordeelen, die hij er mede verkrijgen zoude. | |
[pagina 578]
| |
Weldra verkreeg hij werkelijk eenige jaarrenten, tot dekking zijner voorschotten, terwijl hij voortging met geld te leenen aan den hertog en de hertogin. Alhoewel hij duizenden diensten aan zijn vorsten bewees, moet men Chavre niet voorstellen als een ‘galant homme’, die geheel belangeloos zijn uiterste best deed, aan een natuurlijken drang gevolg gevende, om zijne beschermers met geld en geschenken te overladen. De rekeningen van de munt te Leuven van den 1en Juli 1375 tot 8en Maart 1383, de oudst bekende van Brabant, berusten in het Algemeen Archief van het koninkrijk te Brussel en zijn tot heden hier en daar zeer onnauwkeurig en kort behandeld. Zoo zijn van den 1en Juli 1375 tot 1en Januari 1379 (n.s.) 24285 zilveren marken geslagen, en niet 27075 stuks, zooals gezegd wordt. De zilverstukken met het verlengde kruis zijn hersmolten. Het is ook niet waar, dat de hersmeltingskosten 1959 gouden pieters zouden hebben bedragen. De som doelt op de onkosten van het aanmunten van 90 gouden marken en 800 zilveren dito's. Het zuiver deficit van deze verwerking bedraagt 1909 pieters en de rekening wijst niet aan wat het versmelten heeft gekost van de stukken met het verlengde kruis. De aanmaak van de heele en halve brabantsche grooten (22325 mark) wordt niet gedekt door een verlies van 5535 gouden pieters. In werkelijkheid werd deze verwerking op een deficit van 399 pieters geschat. Deze 5535 pieters maken het bedrag uit van het passief van vijf aanmuntingen, en het actief der drie eerste, zijnde 3336 pieters, daarvan aftrekkende, wordt het passief teruggebracht op 2199 | |
[pagina 579]
| |
pieters; dan komen nog 126 en 1959 ⅔ pieters het passief verminderen, zoodat de geheele onderneming van den 1en Juli 1375 tot op den 8en Maart 1383 het geringe deficit oplevert van 113 ⅓ of 163 pieters, indien men de aan Vranc van Bogaerden terugbetaalde 50 pieters daarbij telt. Dit was dus een zeer onbeduidend verlies! Wat het nadeel betreft van den aanmaak der Schuerkens’, dit kan op precies 1360 pieters gesteld worden. Nicolaas Chavre had den 8en September 1373 zijne zaken nog niet aan kant gedaan. Hij ondernam zijn bedrijf aan de Leuvensche munt dus niet vóór het einde van 1373 of het begin van 1374. Van af dit tijdstip (bij opene brieven van 15en April 1374) deelt Chavre mede in de houtdistributies van het tot het domein behoorend bosch van Zonien. Men heeft gezien dat Chavre van hertog Wenceslas eenige jaarrenten wenschte te ontvangen, om de groote geldelijke voorschotten die hij zijn vorst gedaan had, eenigszins te dekken. Toen hij dat verzoek tot zijn schuldenaar richtte (in 1382, n.s.) had hij reeds een begin van voldoening ontvangen, want den 3en Februari 1381 (n.s.) erkent Nicolaas Chavre, kamerheer van den hertog van Brabant en muntmeester, ontvangen te hebben van Denis Tranchant, ontvanger van den hertog te Coulommiers in Brie, 90 gouden francs, als achterstallige rente van een jaarrente, den 1en Januari 1381 verschenen, die den hertog ten zijnen behoeve zijn leven lang gedurende op zijn goederen te Coulommiers had gevestigd. Chavre had dus reeds een tamelijk aanzienlijke lijfrente verkregen en, wat meer is, moet hij even daarvoor tot kamerheer zijn benoemd, daar dit de eerste acte is, die hem deze titel toekent. | |
[pagina 580]
| |
Chavre stond in handelsbetrekking met een zekeren Benedic du Gal, koopman te Parijs, en later muntmeester van den koning van Frankrijk. Zijn lijfrente van Coulommiers droeg hij op du Gal over. Ook gaf de hertog van Brabant kennis aan den ontvanger zijner goederen te Coulommiers, dat hij het pensioen, dat hij aan zijn vriend den kamerheer Nycolas Chavere had gegeven, in 't vervolg moest betalen aan du Gal, den tegenwoordigen houder der acte, en zulks ieder jaar op den vervaldag en zoolang dit Nicolaas Chavre zal goeddunken (Leuven, 10en Maart 1383, n.s.). Ondertusschen wordt bij Chavre steeds geleend, en zelfs blijft hij borg tegenover Bartholomaeus de Goutsmet, burger van Brussel, ter garantie van eene leening van 3000 gouden pieters door den hertog en de hertogin bij hem aangegaan. In 1381, of althans in het begin van 1382, komt Chavre als kastelein van Leuven voor. Dit was voorzeker een nieuw gunstbetoon van hertog en hertogin ter zake van de groote geldsommen, die hij hen had geleend. In dien tusschentijd nam hij met ijver zijne functie van kamerheer waar. Spoedig verkreeg hij de pacht van den tol der wol, en wel een concessie voor zijn leven lang. In het tijdvak van den 24en Juni 1392 tot den 24en Juni 1393 begaf hij zich naar Rijssel om tegenwoordig te zijn bij het proefslaan der vlaamsche munten door Renaud de Gondry, muntmeester, ten overstaan der rekenmeesters dezer stad, op last van den hertog van Bourgogne en der hertogin van Brabant. Den 24en Juni 1394 pachtte hij voor vier jaren den tol der Engelsche wol. Den 29n Mei 1395 begaven Nicolas Chavre en | |
[pagina 581]
| |
Jean van den Opstalle zich te paard naar Parijs, om van heer Guillaume de la Trémouille uitstel te erlangen in het terugbetalen van gelden, die de hertogin hem schuldig was, en dewijl la Trémouille borgstelling eischte. Luidens eene acte van den 24en Juni d.a.v. stelde Chavre zich met anderen borg voor deze schuld. Hij wordt daar schildknaap genoemd. Op den zelfden datum blijft hij nog borg voor eene schuld der hertogin ten behoeve van Benedic du Gal. Ook regelde de hertogin hare rekening met Chavre, aan wien zij in 't geheel 8886 gouden francs schuldig was. Deze erkentenis is gedagteekend van den 19en Mei 1395, en daarin wordt Chavre den titel gegeven van ‘getruwe rait ende camerling’. Het geld voortspruitende uit de heffingen der veertien dorpen van de meierij van Leuven wordt ter beschikking van Chavre gesteld. De zaken van Chavre namen steeds in bloei toe, naarmate hij zijne finantiëele ondernemingen uitbreidde, o.a. door twee nieuwe tollen te pachten: Hofstade ten zuiden van Mechelen, lag op den weg der koopwaren, die door dw Dijle, en Calfort, tusschen Ruijsbroeck en Puers, bestreek zonder twijfel den weg van den Rupel. Maar het oogenblik van Chavre's dood is gekomen. De ontvanger van Brabant, Willem van Gorichem, deken van Lier, zegt o.a. in zijne rekening, loopende van den 24en Juni 1397 tot Woensdag den | |
[pagina 582]
| |
6en December 1397: De tol der engelsche wollen goederen in transito naar Lombardije, waarvan Nicolas Chavre vroeger pachter was, is voor een jaar gekocht door Gabriel (in den Aer) te Mechelen, ingaande den 18en Mei 1397, toen Nicolas Chavre is overleden (op den xviijten dach van meije xcvij doe Nijclaes Chavre starf) voor den prijs van 501 hollandsche guldens.’ Het is dus zeker, dat Chavre reeds den 18en Mei 1397 was overleden. Jacob Carenson, van Lucca in Toscane, neef van Chavre, bewerkstelligde de liquidatie van den tamelijk ingewikkelden boedel van zijn oom, en we zien hem in vele acten verschijnen. Laten we als bijzonderheid vermelden, dat op de aanvraag van de hertogin, Carenson van Gerard van Schierveld, echtgenoot van Marie Hoste, dochter van Gillis, van Brugge, en voormalige huisvrouw van zijn oom Nicolaas Chavre, den brabantsche tol op de engelsche wollen stoffen bestemd voor Lombardije had terug gekocht, welke tol aan genoemde Marie Hoste, bij wijze van douaire, door haar eersten man, Nicolaas Chavre was toegewezen geworden. Dit document is merkwaardig, omdat het ons den naam der vrouw van Chavre leert kennen, die, zooals we zien, zich wel haastte om te hertrouwen met Gerard van Schierveld, daar zij zelfs geen jaar sedert den dood van haar eersten man heeft laten voorbijgaan. Tevens doet het ons de aanzienlijke som (12,352 gouden francs en 28 vlaamsche grooten) kennen die de hertogin aan de nalatenschap van haar beminden kamerheer schuldig was. | |
[pagina 583]
| |
Verder leert het ons nog dat Nicolaas Chavre, zooals al reeds zijn naam aanduidt, van Italiaansche herkomst was. Zijne zuster, de moeder van Jacob Carenson, was waarschijnlijk herkomstig van Lucca, en stellig in Italië geboren. Zooals vele andere Italianen, zal Nicolas Chavre, een man met ondernemender geest, zich te Brugge zijn komen vestigen, welke stad toen de groote stapelplaats van Europa, ja zelfs van de geheele bekende wereld der middeleeuwen was. Hij maakte er zonder twijfel in korten tijd groot fortuin, en wij zien hem dan ook, dank zij zijne slimheid en zijn geld, spoedig in de gunst van den hertog en de hertogin van Brabant. Hij begon in 1371 met het pachten van den tol der wollen goederen bestemd voor Lombardije, dien hij tot zijn dood behield; vervolgens, verkreeg hij omstreeks 1374 tot het eind van 1386 het muntmeesterschap van Leuven; hij deelde in de houtverdeelingen van het domaniale bosch, wellicht in genoemde functie of in die van slotvoogd van Leuven, waarvan hij titularis was van af 1381 of 1382 tot aan zijn dood. Hij wordt vermeld als kamerheer in 1381, als raad in 1395, en schildknaap in 1396. Chavre koopt den tol der Engelsche wollen stoffen den 24en Juni 1394, en die van Hofstade en Calfort den 24en Juni 1396. Ziedaar een korte schets van dit werkzaam leven. Chavre wist er toe te geraken, om, dank zij zijn groot fortuin, zijn menigvuldige voorschotten en zijn goed inzicht in zaken, een onmisbaar persoon te worden voor hertog Wenceslaus en hertogin Johanna van Brabant, die altijd in geldverlegenheid zaten en door hunne menigvuldige schulden in onrust leefden. | |
[pagina 584]
| |
Bovenstaande bijzonderheden zijn 't kort verslag van een wel doorwrochte arbeid, door onzen geleerden confrater den Heer Georges Cumont, oud president van de Société d'Archéologie de Bruxelles, in een nieuw tijdschrift ‘la Gazette numismatique française’ gepubliceerd. Ze stellen een persoon aan 't licht, die door de historieschrijvers geheel voorbijgegaan en door numismaten niet anders dan verkeerdelijk wordt voorgesteld. Wij meenen onzen lezers een dienst te bewijzen, deze belangrijke studie, die in een buitenlandsch tijdschrift geplaatst is, in 't kort weêr te geven. Chavre is niet een der onbeteekenende figuren aan dat Hof van Brabant, dat te dien tijde zoo vol van intrigues en lofwisselingen was, en we mogen den schrijver geluk wenschen, met het resultaat van zijn ijverig onderzoek in de archieven, waardoor hij een man, waarvan men slechts wist, dat hij muntmeester van Leuven was geweest, en wiens naam men zelfs niet nauwkeurig kende, in 't volle daglicht heeft gesteld.
Brussel, Juni 1897. |
|