| |
| |
[pagina t.o. 567]
[p. t.o. 567] | |
| |
| |
| |
| |
Jul. Lagae,
door Leonce du Catillon.
(Met plaat.)
De Belgen kennen hunne kunstenaars niet genoeg, want anders zouden zij er met meer eerbied en achting over spreken. Waren ze dan nog onverschillig, maar ze doen de kleine menschen in de volksbuurten na, die 's avonds na het volbrachte werk, op het stoepje degenen die vooruitgaan in den levensstrijd zitten te bedillen, te beknibbelen en niet zelden te bemorsen. Zoo is het op alle gebied: Benoit's werken noemt de Luikenaar Mockel lomp, gemeen en donderachtig ijdel! (Zie Mercure de France aflev. Mei 1897.) Constantin Meunier moest eerst door Rodin als een groot talent begroet worden om hier naam te hebben, en 't was ook geen Belg, maar de Scandinaafsche schilder Thaulow, die hem met reden op een banket te Gent, in 1892, den koning der beeldhouwers noemde. Het buitenland waardeert onze kunstenaars meer dan ons klein België.
Met genoegen lazen wij dus in the Studio van Londen, (vol. 7, nr 42-15 September 1896) het volgende over een onzer meest gewaardeerde beeldhouwers, die de kans gehad heeft bij ons zeer vroeg aller belangstelling op te wekken. ‘In Lagae, schrijft the Studio, Belgium possesses a genius of the first order.’
| |
| |
Wie de afdeeling van Schoone Kunsten ter wederlandsche tentoonstelling bezocht heeft, zal zich een oordeel over het werk van den jongen kunstenaar hebben kunnen vormen. Immers, hij heeft er gewrochten, die dagteekenen van zijn verblijf te Florentië tot heden, en getuigen van zijne gansche persoonlijke kunst, zijn machtig talent en vruchtbaar scheppingsvermogen.
Jul. Lagae is, zooals onze beste artisten, een jongen uit het volk, geboren uit geringe ouders, die hij thans vol kinderlijke liefde en fierheid samen heeft afgebeeld: den vader met zijn blauwen kiel en de moeder met den Vlaamschen kapmantel. Hij zag het licht te Rousselare, een West-Vlaamsch nijverheidstadje, in Maart 1862, vijf jaar na de geboorte van zijn' stadgenoot Albrecht Rodenbach, den genialen dichter van Goedroen, den jongeling die de Vlaamsche jeugd wakker schudde voor den strijd en zijn leven voor Vlaanderen gaf, zooals Körner het zijne voor Duitschland.
In 1888 beitelde de jonge Lagae, die hetzelfde jaar den prijs van Rome behaald had, Rodenbach's grafstede, in afwachting dat hij eens zijn standbeeld zal mogen maken, oprijzende als het zinnebeeld van de Vlaamsche jeugd midden de groote markt van de Mandelstad.
Lagae had reeds te voren den tweeden prijs van Godecharle met Abel weggedragen, als leerling van de Brusselsche Academie en van Jef Lambeaux, wiens kunst nochtans de tegenstelling van de zijne is. Met zijne vrouw trok de jonge prijs van Rome naar Italië, verbleef er aan de boorden van den Tiber en anderhalf jaar aan die van den Arno, waar hij gansch bijzonder de doorluchtige Florentijnsche kunst in
| |
| |
't algemeen bestudeerde: Cimabue, Giotto, Philippo Lippi, Donatello, Domenicus Girlandaio, Sanaro, Botticelli, Leonardo da Vinci, Andreo del Sarto, Baccio Bandinelli, Francesco Salviati en Michel Angelo Buonarroti. Hij legde zich vooral toe op Donatello, die met de ziel van de gothiekers, de plastieke vormen der oudheid bezit en de natuur zoo nabij komt. Het is buiten kijf dat de Florentijners eenen grooten invloed op Lagae hebben uitgeoefend; dit bespeuren wij het best in twee van zijne beste werken: De Boctelingen en Moeder en kind, die hij benevens Het bedrogen meisje te Florentië maakte. De eerste groep is eene episode uit de geschiedenis van Gent: twee jonge misdadigers, veroordeeld Europa door te zwerven, komen na den bepaalden tijd in hunne vaderstad aan als grijsaards, mager, afgeteerd van lijden, wroeging en ontberingen. De anatomie is volmaakt en hierin ziet men duidelijk Donatello's werkwijze, doch wat vooral treft is de ‘staande’ beweging die zóo moeilijk is. De Boetelingen zijn sober en vol gevoel opgevat. Ook verkregen zij, in 1892, te Gent de eenige medalie voor beeldbouwkunde en werden zij door het stedelijk museüm aangekocht. Het komt ons onverklaarbaar voor dat zulk werk niet prijkt op een der openbare pleinen van Gent. De plaaster van dit gewrocht werd verleden jaar aangekocht door het museüm van Dresden.
Moeder en kind is reeds meer Lagae's eigen werk; het is wel de herleiding tot de natuur en de kunstenaar kent zijn ambacht. Men kan de moeder en haar kind niet zien zonder ontroerd te wezen. Men ziet het dat zij beiden maar een wezen uitmaken. De groep is tevens breed en lief opgevat en zal blijven als een der treffendste en puikste werken
| |
| |
van de Belgische beeldhouwkunst. In München werd die groep met goud bekroond.
Lagae weet overigens met voorliefde zijn klein huisgezin in marmer of brons af te beelden. Van hem hebben wij een lief groepje gezien: zijne kinderen; een knaapje en een meisje met kroezelhaar houden elkander omstrengeld, hoofdje tegen hoofdje. In een der zalen der Belgische afdeeling voor schilderijen hebben wij nog een ivoren kinderkopje van denzelfden meester ontwaard, waarmede hij in 1895 de gouden medalie te Antwerpen verwierf.
Nog opgemerkt zijn H. Jan de dooper: een jonge knaap, die voor de eerste maal de oogen voelt opengaan voor een nieuw licht en in extase de stemmen hoort, die hem zullen voortdrijven om langs den Jordaan boete te plegen en de aanstaande komst van den Messias te verkondigen. Hier weeral vindt men de sierlijkheid der Florentijnen terug.
Onder zijne borstbeelden munt vooral dat uit van den West-Vlaamschen dichter Guido Gezelle. Wie den zanger van den Tijdkrans kent, staat verbaasd niet alleen voor de anatomie van den kop en vooral van het breed, gewelfd en gerimpeld voorhoofd, maar voor de ziel, die uit het beeld straalt. Wat da Vinci met zijn penseel vermocht, heeft Lagae met zijne lenige vingeren nagedaan. Het is een borstbeeld, dat volmaakt mag geheeten worden. Hierin heeft Lagae weeral geslaagd de natuur zeer nabij te komen.
Een kunstenaar, die reeds zooveel blijken van talent gegeven had, verlangde eene gelegenheid te hebben zich aan nog hoogere monumentale kunst te wagen. Die gelegenheid vond hij in de bestelling van Van Beneden's en Ledeganck's standbeelden. Dit laatste
| |
| |
werd den 29n Oogst te Eekloo onthuld. Het is gekend hoe weinig goede standbeelden ons land telt. (Wij mogen dit ook van andere landen zeggen.) Dit komt hieruit voort dat de kunstenaars verplicht zijn het beeld tusschen de vier muren hunner werkplaats uit te voeren, zooals eertijds de leerlingen der academie van Antwerpen genoodzaakt waren landschappen in de klas te schilderen naar Neurenbergsch speelgoed: houten boompjes, huisjes, schaapjes, enz.! Het zou mogelijk dienen te worden dat beeldhouwers in open lucht konden werken gelijk moderne landschapschilders, en voor hunne verbeelding goed de plaats zagen, waar een standbeeld moet oprijzen. Ondanks al de knepen van het ambacht, de verlichting en het spel der gordijnen is het nog een waagstuk een standbeeld voor een openbaar plein te maken. Daarbij, het verkeerd plaatsen van het voetstuk kan de lijnen breken en het uitzicht bederven. Dit is het geval met het standbeeld van Charles Rogier te Brussel, dat overhoeks op zijn voetstuk prijkt en daardoor er nog alledaagscher uitziet dan het wezenlijk is.
In Ledeganck heeft Lagae die misslagen vermeden, omdat hij het monument breed en decoratief heeft opgevat. De silhouette van den zanger der Drie Zustersteden teekent zich goed en zwierig af. De kunstenaar heeft vooral den romanticus, door den waaienden mantel en het opgetogen gelaat willen uitdrukken. Hier en daar is misschien een plooi, die te wenschen laat, doch het heele beeld is indrukwekkend en moet tot het volk spreken, en het volk is een factor, die sommige jongere kunstenaars totaal schijnen te verwaarloozen. Welnu, als men aan abstracte kunst doet, dan moet men die voor zich houden en de tentoonstellingen vluchten. Het tegenoverstelde heeft echter plaats....
| |
| |
Professor Van Beneden is voor den kunstkenner beter geslaagd dan Ledeganck: het karakter moest niet gezocht worden daar de natuur het opdrong. Het is wel degelijk de geleerde, de ontdekker, die diepzinnig nadenkt en onderzoekt. Zware plooien rollen zich in de professorstoga over een moderne jas, die, 't is te hopen, eens voor goed bij den oud-kleerkooper zal gedragen worden. En de gelijkenis? Kan ik beter doen het oordeel aan te halen van onzen geachten hoofdopsteller, die zich eens bij toeval met mij in Lagae's werkhuis bevond - voorwaar eene aangename herinnering! - Welnu, Dr Alberdingk Thijm vond het beeld van wijlen zijnen collega sprekend van waarheid en wenschte den jongen kunstenaar hartelijk geluk. Hij roemde van het beeld vooral de vereeniging van het natuurlijke leven met de monumentale rust.
Van Beneden's standbeeld zal aanstaande jaar te Mechelen op zijn voetstuk geplaatst worden.
Wij weten het niet, doch wij hebben hooren zeggen dat Jul. Lagae met de uitvoering van het Vlaamsch gedenkteeken op Groeningveld zou belast worden. Bij hem hebben wij eene maquette gezien, die de verheerlijking van Vlaanderen verbeeldt: een Vlaamsche hengst, waarop de Vlaamsche moeder is gezeten met het kind der toekomst voor zich, slaat met zijn machtig hoef sparken vuur uit Vlaanderens bodem, waarin de heele macht van het ras gedoken ligt. Dit zou iets anders beduiden, dan de banale leeuwen... zonder klauwen, die men op alle hoeken van de straten ontmoet.
Wenschende dat dit hooren zeggen waarheid moge worden, moeten wij er nog bijvoegen dat Lagae werkt aan eenen mast, de vier ouderdommen ver- | |
| |
beeldende: het kind, dat onschuldig naakt op zijne beentjes waggelt, vastgehouden aan beide handen door een meisje en eene vrouw; van achter neigt een ouderling het hoofd grafwaarts. Ook is de jonge beeldhouwer gelast geworden het borstbeeld te maken van Kardinaal Goossens, aartsbisschop van Mechelen en is hem nog het beeldhouwwerk opgedragen van het te herstellen Bakkershuis, op den hoek van de groote markt van Brussel en de Boterstraat. Aan den voorgevel komt een trophee met de beelden van Karel II van Spanje, twee slaven verlossende, en boven de deur het borstbeeld van eenen bisschop.
Op Lagae zijn Albrecht Rodenbach's verzen toe te passen:
...lijk gij 't leven in u leven voelt
en rond u, dwingt het in uw lied te leven,
o zanger, echt en trouw gelijk een kind.
wat Goethe in dezer voege had voorgezegd: ‘De natuur alleen baart de groote kunstenaars.’
|
|