Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 10(1897)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 508] [p. 508] Bijlagen. Decemberavond. Buiten stad. Een zomeravond?... - Neen!... December reeds, Hoe schoon het Westen ook in 't goudlicht blink'! Een witte smoor klimt in de verte omhooge En wendt, 'lijk wierookwalm, met licht doorwemeld, Naar 't luchtgewelf dat de eed'le zon verloor, Maar de avondsterre in 't gulden Schild vertoonde! O zie! daar straalt zij hoog in voller glanzen, En schouwt de wereld diep beneên haar liggen, En lacht ons toe, bodin van zachte ruste, Van zoete hope en kalme levensbeelden!... 't Is alles stil! - Geen enk'le klank die klimt Ter nevelverte waar er bergen droomen In grijze mantels langs de grauwe kimmen. Doch hoor!... stil!... hoor!... Een lang en zacht getoet: 't Vaart herwaarts aan, 't rijst dichtebij, 't stijgt verder; Een dof gegrom... een witte wolke in 't westen, Een strijdgeklank, een schitt'rend zeeggeroep, En, heerlijk, in de stilt' des schoonen avonds, Snelt druischend aan, gelijk een oorlogsridder, Met koop'ren helm en blanken reigersbos, En bronzen borstkuras en brieschend peerd: Het stoomgevaart', de wijde vlakt' doordaverend! Poperinghe '93. [pagina 509] [p. 509] Nacht. Op het Dorp. Op het dorp, 't is al in slape. - Allen sluim'ren, werkensmoê... Hoog ten hemel blinkt de mane, Lacht en schittert de aarde toe... Op het kerkhof, door de boomen, Ruischt de wind zoo zoet en zacht; En de houten gravenkruisen Blikk'ren in den klaren nacht. Alles vrede en heime stilte. Alles ruste... God die waakt! - Zie! door 't flikkrend kerkevenster 't Lichtje van de godslamp blaakt! Oostnieuwkerke '96. Morgen. Te Lande. In 't Oosten striemt een schemerlicht Door 't duister van de verre kim. Zacht straalt nog 't stille sterrenkoor Doch kwijnt met 't krankend maangeglim. Geen windje speelt ter boomenkruin. De beke rolt heur reine baar; En nu en dan, klinkt door het bosch, De stemme van den merelaar. [pagina 510] [p. 510] Het duister deinst naar 't verre West. Het Oosten klaart in rooden glans En duid'lijk rijzen veld en bosch In 't stralen van den hemeltrans. Daar komt de delver met zijn spâ, En zingt een liedje welgezind. Hij gaat al wakker naar zijn werk Terwijl hij denkt aan vrouwe en kind. En klaarder, klaarder roodt het Oost, En blinkt de dagraad 't duister door. En alle vogel juicht en zingt En wacht den blijden zonnegloor. Nu zie!... De kimme brandt en blaakt. De nacht vlood gansch uit 't verre West. De zonne rijst in gulden gloed, En glanst ter stralende Oostervest! O goede God! die alles schiept En lucht èn aarde èn zonnegloed, We aanbidden Uwe almachtigheid, Ontvang der schepping dankb'ren groet! Poperinghe '95. Vinc. Lefere. Vorige Volgende