Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 10
(1897)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |
Boekenkennis.Volkenmoord van Dr Amand De Vos (Wazenaar), van de Vlaamsche Academie. Tweede druk. Gent, J. Vuylsteke, 1897. Dit gedicht van den begaafden Amand De Vos bevat een aanklacht, een kreet van verzet tegen allen - in oude en nieuwe geschiedenis - welke door hoogmoed, nijd, heerschzucht, gierigheid enz. gedreven, het aan hunne leiding onderworpen volk willekeurig hebben doen lijden. De dichter doorloopt daartoe met scherpen blik de landen der wereld en wijst overal op de teekenen der verdrukking. Met zijne bekende kracht en onafhankelijken zin wijst hij op de fouten en wonden, met onverbiddelijken moed, met oprecht verontwaardigde stem en in sprekende, kleurige zinnebeelden. Hij stelt de nalatenheid die sommige regeeringen begaan door het verzuimen der beschaving van de eene zijde tegenover de vorderingen welke de menschelijke wetenschap doet van den anderen kant. Hij zoekt en vraagt naar ‘den rechter der Turksche beulen’. De dichter haalt de onvredelijkheid der zaak Jameson op en de ‘grootmoedigheid’ van Kruger; hij zoekt den profeet, die voortaan dit en ander onrecht zal keeren, en eindigt met de woorden: ‘Ontferming voor Armenie's martelaren!
Vloek over alle menschenmoord.’
Het gedicht munt uit door levendigheid van zinnebeeld, van kleur, van tale, enz., waardig gelezen en herlezen te worden, als kunstwerk en als vermaning. Gedichten en Gezangen, door Jan Bouchery. Antwerpen. Drukkerij Hopland, 22-30, 1897, 132 blz. 't Wordt tegenwoordig nog al van pas, bij 't beoordeelen van eenen nieuwen dichtbundel naar de strekking te vragen. Dozijnen van verzamelingen zijn er in de laatste jaren van de pers gekomen, waarvan de versvorm menigmaal zoo aannemelijk is, dat de gedachte en de strekking door velen geheel worden vergeten of verontschuldigd. Wanneer wij ons nu de vraag stellen: ‘Wat is de hoofdverdienste der gedichten van Jan Bouchery?’ dan zal men moeten bekennen | |
[pagina 499]
| |
dat de strekking der gedichten alleszins waardig en rein, de bundel daarom aan te bevelen is. Tevredenheid, werklust, christelijke liefde, stralen u uit elke bladzijde tegen. De dichter is geen sentimenteel droomer, gelijk velen die met eene reeks van vage woorden de hoogste dichterlijkheid meenen te bereiken en ondertusschen zelven niet recht verstaan wat zij willen zeggen. De voor ons liggende gedichten hebben daarenboven nog de verdienste zeer geschikt te zijn om in muziek gezet te worden, zooals blijkt uit de cantaten van Blaes, het b kroonde koor De Visschers, Fïlip van Artevelde, Avondwandeling, De Winter, Broederliefde van Stordian, Heil Snieders! en eindelijk K.L. Ledeganck, beiden van Benoit. De dichter heeft zich bovendien door eene reeks prozastukken, veelal van historischen aard, bekend gemaakt, die allen een edel en ernstig streven verraden; daaronder noemen wij J.F. Willems (3e uitgaaf), F.A. Snellaert (3e uitgaaf), enz. Wij wenschen aan den nuttigen dichtbundel eene recht groote verspreiding. A.T. De muziek en hare grootmeesters. - Een gesprek. Door Ant. Rubinstein. Uit het hoogduitsch vertaald door A.M. Gerth van Wijk. Amsterdam, A.M. Van den Broecke, 1896. Voor de meeste muziekliefhebbers is dit boekje eene weldoende gave, want zij kunnen daaruit eene reeks van verklaringen vinden der schoonheden van Jo. Seb. en Ph. Em. Bach, Jos. Haydn, Mozart, Beethoven, ja Bellini, Rossini, enz. De schrijver neemt bijvoorbeeld den grooten Bach tegen de beschuldiging van koudheid en droogheid in bescherming, toont den ‘zonneschijn’ van Mozart, de natuurlijkheid van Haydn, enz. aan. Hij verraadt eene buitengewone voorliefde voor instrumentaal-muziek en meent dat geene woorden de stemmingen kunnen te weeg brengen, welke men door instrumentaalmuziek bereikt. Anderszins erkent hij gaarne, dat men bijvoorbeeld bij de Ballade in F-dur van Chopin evengoed eene bloem kan denken, door den wind beroerd, als een meisje door eenen ridder overvallen; ofschoon Rubinstein slechts zeer gematigd voor programmuziek in 't veld treedt. Hij geeft verder eene beschouwing over de vrouw en hare muzikale kunstgave, benevens de redenen waarom zij nimmer een toonstuk, zelfs geen wiegenlied in 't leven kan roepen. Ook geeft hij eene vergelijking der oude clavecimbalen met onze klavieren en stelt de eerste in zekeren zin hooger dan onze speeltuigen, vooral ter uitvoering van oude muziek. Zoo vinden wij hier eene reeks van geestige opmerkingen. Ofschoon wij met allen geenszins overeenstemmen, bevelen wij het werk toch van harte aan; want het noopt tot nadenken over menig belangrijk punt der muziekontwikkeling. A.T. | |
[pagina 500]
| |
Theodoor Körners leven en Werken vertaald naar het Duitsch door Dr J. Haller. Gent, drukkerij A. Siffer, 1897. Toen ik onlangs mijne toespraak over de - laakbare - richting van ons openbaar onderwijs schreef, wist ik niet dat mijn gewezen leerling en ambtgenoot, Dr Haller, zich reeds bij mijnen wensch, nl. het bevorderen van het gevoel voor het schoone als eene opwekking tot vaderlandsliefde, aangesloten en met dat inzicht den onsterfelijken dichter en held, Th. Körner met een paar zijner werken bij ons ingeleid had. Eene betere keus tot het bereiken van dat edelmoedig doel kon S. niet doen: de woorden zijns voortreffelijken vaders indachtig: ‘Alleen op de vleugelen der dichtkunst kan het vernederd volk zich weer verheffen’ heeft hij met zijne liederen zijne landgenooten in het harnas gejaagd en zijn jong door de liefde bestraald leven het vaderland ten offer gebracht. Met diepen weemoed staren wij op het beeld van den edelen jongeling, wien de natuur de schoonste gave van den mensch geschonken heeft en waarmede hij zoowel de minder begaafden als de voor hoogere aandoening vatbare harten ontvlamd had. De levensbeschrijving van Th.K. is tamelijk uitgebreid en op de nieuwste mededeelingen gesteund, de beoordeeling zijner werken aan eenen geoefenden smaak, eene hooge waardeering van kunstgevoel en dichterlijke geestdrift getoetst. Wel is waar heeft prof. Bishoff van Luik, uit een aesthetisch oogpunt, eenige bedenkingen omtrent handeling en karakterteekening in de tooneelspelen, vooral in den Zriny geopperd, doch Dr Haller heeft die aanmerkingen naar zijne zienswijze, uitvoerig besproken en wederlegd. Het lust mij niet in het onderhavig geval als scheidsrechter op te treden, te meer omdat na zoo lange jaren, bij mijn weten, nog geen droogstoppel aan dat toonbeeld van gloeiende vaderlandsliefde getornd heeft en de vertooning nog immer door geheel Duitschland eenen aangrijpenden indruk te weeg brengt. Een paar verzen mogen bewijzen dat S. zich best van zijne taak gekweten en den Duitschen dichter een sierlijk kleed aangepast heeft; ik kies daartoe een brokje uit het gesprek van Eva, de vrouw, met Helena, de dochter van Juranitsch. Een dappere Hongaarsche hopman bemint Helena en wordt wederkeerig door haar bemind.
Helena (in de armen van Eva.)
Ach, goede, lieve moeder!
Eva.
Nu, kind, gij hoeft niet rood te worden, Liefde
Tot een heldenjong'ling strekt de maagd tot eer,
De stille knopjes, die de teedre borst
In hare lentedroomen nog verbergt
| |
[pagina 501]
| |
Ontplooien wonderheerlijk zich tot bloesem,
Als, lang gevoeld in 't scheemren van 't verlangen,
De zonne doorbreekt in de ziel en Liefde
De nog geloken kelkjes ogenkust.
Helena.
Gij zift zoo goed!
Eva.
En zou ik het niet zijn?
Gij denkt niet hoe het mij gelukkig maakt
De lang vervlogen vreugd der eigen lente
Te zien verjongen in 't geluk der dochter;
't Heimlijk, stil ontwaken der eerste liefde,
Den éenen zomerdag van 't somber leven
In u ten tweeden male te begroeten!
Ach, deze tijd keert ons slechts zoo terug,
Slechts in 't geluk der kind'ren keert hij wederGa naar voetnoot(1).
Inhoud en vorm van dit boek zijn alleszins aanbevelenswaard; waarom zou het niet door de regeering en de gemeentebesturen als prijsboek aangenomen worden? Een paar drukfouten hinderen den nauwgezetten lezer. Ook heeft Körner eene fout tegen de geschiedenis begaan. In Jozef Heyderich noemt hij Lannes ‘Maarschalk’; bij Montebello was hij nog generaal; hij werd Maarschalk in 1804, bij de uitroeping van Napoleon tot Keizer. J. Micheels.
De Invloed van het Wielrijden op het menschelijk Organisme, door Dr. Martin Mendelssohn, vertaald en toegelicht door Dr. W. Pijnappel, met afbeeldingen; Erven F. Bohn te Haarlem, prijs fl. 0,60. In dit werkje wordt, zooals de titel aanduidt, het wielrijden onder een hygienisch oogpunt beschouwd. Men zal daarin vinden dat het fietsen voor velerlei kwalen aan te bevelen is, al moet men er ook in den beginne voorzichtig meê wezen. De apostel der waterkuur, wijlen Mgr. Kneipp was voor het gematigde wielrijden, even als voor alle soort van gymnastische oefeningen zeer ingenomen. Dr. Pijnappel heeft het werk van Dr. Mendelssohn niet alleen vertaald, maar de waarde ervan door zijne toelichtingen verhoofd.
Handschrift en Karakter, door H.W. CONNELIS, Utrecht, H. Honig, 1897; prijs fl. 2-, fr. 4,20. Dit is een volledig werk over graphologie, zooals er in Neder- | |
[pagina 502]
| |
land nog geen enkel bestond. De schrijver heeft alle werken, tijdschriften en opstellen van verschillenden aard geraadpleegd, die er op dit gebied in Duitschland, Frankrijk en Engeland bestaan. Zelfs de russische en czechische werken zijn hem niet onbekend. Ons publiek profiteert dus in dit boek van de gezamenlijke voortbrengselen van andere volken. Versierd met 118 facsimile's van handschriften, biedt het werk een volledig overzicht van al wat er tot heden bekend is op dit interessant gebied, wat bijna meer nog dan de hypothesen der historici tot de kennis eens karakters kan bijdragen. Jammer maar dat de middeleeuwsche potentaten het zwaard gemakkelijker voerden dan de pen!
Le Socialisme et le droit de propriété par A. Castelein, S.J. professeur de philosophie morale et sociale. Bruxelles, Goemare, 1896 in 8o, 584 bl.
Het is een treurig maar onloochenbaar feit dat het socialisme in België groote vorderingen maakt, en niet alleen in de steden, maar ook op het platte land nieuwe aanhangers wint. Het volk laat zich door bedriegelijke leuzen verleiden, en volgt blindelings eenige heethoofden en leiders, welke vrijheid, volkomen gelijkheid, rijkdom en zingenot, gouden bergen beloven, maar beginselen huldigen, die alle maatschappelijke orde vernietigen, en op de wreedste slavernij van den werkenden stand uitloopen. Deze vijanden van alle gezag, van allen godsdienst, van alle ware vrijheid en volkswelvaart moeten onophoudelijk bestookt en bestreden worden, zoo wel langs praktischen weg, als op theoretische en wetenschappelijke wijze, wil men het kwaad met tak en wortel uitroeien. Welkom zijn derhalve alle werken, bestemd om het socialisme in zijne ware gedaante voor te stellen, en zijne beweringen aan de eischen van het gezond verstand en van openbaring te toetsen. Onder deze zal het werk van den Eerw. P. Castelein eene eereplaats bekleeden. Als uitmuntend theoloog en wijsgeer (Mgr. d'Hulst, een bevoegd rechter, noemde P. Castelein onder de beste wijsgeeren van onzen tijd), als kundig socioloog, is P. Castelein uiterst geschikt om het veelzijdig vraagstuk volledig te behandelen, en menig duister punt op te helderen. Zijn boek bewijst dat hij, bewust van de moeilijkheid en het gewicht zijner taak, geen moeite noch studie heeft gespaard om haar behoorlijk te vervullen. Degelijke wetenschap gaat hier gepaard met eene heldere voorstelling van begrippen en argumenten, en de strijd om de beginselen, laat de praktische zijde der vraagstukken tot haar recht komen. Een volledig overzicht van den rijken inhoud van het boek zou te veel plaats vorderen, wij moeten ons tot de hoofdzaken bepalen. De eerste afdeeling (bl. 115) geeft in vier hoofdstukken eene beschrijving van het karakter en de macht van het socialisme. | |
[pagina 503]
| |
In de tweede afdeeling (bl. 464) worden de argumenten der socialisten ontwikkeld en getoetst. De schrijver onderzoekt achtervolgens de stelsels van Plato (de harmonie der maatschappelijke standen), van J.J. Rousseau (de natuurlijke gelijkheid der menschen), van Louis Blanc (het recht op den arbeid) en van Karel Marx (het recht van den arbeid). De stellingen van den hoofdman van het wetenschappelijk socialisme worden niet zorg en uitvoerig gewikt en gewogen. Zijne eerste stelling over de waarde der koopwaren en van den menschelijken arbeid is valsch. Zijne tweede stelling over de verhouding tusschen het kapitaal en den arbeid is onvolledig en overdreven. De derde stelling omtrent de onbeperkte ontwikkeling van den strijd tusschen het kapitaal en den arbeid mist allen grond. Zijne laatste stelling nopens den overgang van het privaat vermogen tot maatschappelijk kapitaal is willekeurig en uit de lucht gegrepen. Wie deze wederlegging met aandacht leest, komt tot de overtuiging dat de socialisten geen enkel steekhoudend argument voor hun stelsel bezitten. Zij verzwijgen of verdraaien de feiten, maken statistieken volgens de eischen van hun stelsel, stellen beginselen op zonder zweem van bewijs, zien bestaande moeilijkheden over het hoofd, houden geen rekening met de hartstochten van den mensch, en verwerpen zonder onderzoek alle geneesmiddelen der maatschappelijke kwalen. Zij hebben slechts één doel: de gapende wonden van den misdeelden werkman open te houden, om bij gelegenheid hunne omwentelingsplannen uit te voeren en in troebel water te visschen. Men zou zich verwonderd afvragen hoe zulk onbekookt stelsel zoo vele aanhangers telt, wist men niet dat de dwaling het verstand benevelt, de hartstochten streelt, en met groote woorden, holle machtspreuken en ijdele beloften den onnadenkende in hare strikken vangt. Daarop volgt eene algemeene wederlegging van de theorie der socialisten. Komt ooit een socialistische staat tot stand, dan zal hij alle eigenschappen missen, welke iedere regeering gebiedend vordert; hij zal met de gebreken behebt zijn, die hij vooral moest vermijden en kwalen baren, oneindig grooter dan de thans bestaande. Schennis der persoonlijke vrijheid en waardigheid, verdrukking der natuurlijke gaven, algemeene ellende, ziedaar de onvermijdelijke gevolgen van een stelsel, dat men ons als het hoogste ideaal voor het menschdom durft voorspiegelen (bl. 497). Vooreerst verdient de methode door den schrijver gevolgd allen lof. Zij is de ware methode der sociale wetenschappen, reeds vroeger door P. Castelein in eene bijzondere verhandeling verdedigd en gewettigd. Zij bestaat niet enkel uit het tellen en opsommen van feiten en verschijnselen door de ervaring geleverd, noch enkel uit het redeneeren volgens de wetten van het gezond verstand, maar uit beide bronnen wordt de waarheid geput, welke op de ervaring rust en door de beginselen wordt verklaard en betoogd. Zij is noch zuiver historisch, noch louter rationeel, maar beide kenbronnen gaan hand aan hand en verschaffen ons een wetenschappelijk inzicht der economische feiten en verschijnselen. | |
[pagina 504]
| |
De lezer vreeze derhalve niet door speculatieve beschouwingen, afgetrokkene redeneeringen of dialectische kunstgrepen vermoeid te worden. Het boek is rijk aan positieve gegevens, daadzaken, cijfers en statistieken. Wanneer de schrijver de geneesmiddelen tegen het socialisme behandelt, bespreekt hij de door God gewilde overeenkomst tusschen de belangen en de behoeften van den mensch; den vooruitgang van het machine-wezen, de wijze tusschenkomst van de wet, de vakvereenigingen, de kamers van koophandel, de nijverheids- en arbeidsraden, het patronaat en de werken van maatschappelijke verbetering en hervorming lbl. 216-289). De derde en laatste afdeeling (bl. 560) behandelt het eigendomsrecht en de verschillende vragen, die met hetzelve in verband staan. Dit recht wordt beschouwd op zich zelf, in zijne juridische en maatschappelijke grenzen, in zijne verhouding met de wet van het Evangelie, en eindelijk in het historisch gebied der feiten. Dit recht vloeit voort uit de natuur van den mensch, als persoonlijk, voor volmaking vatbaar, en maatschappelijk wezen. Het kan niemand verwonderen dat in de talrijke en ingewikkelde vragen, welke met het socialisme in verband staan, punten voorkomen die niet dezelfde oplossing bij alle katholieke denkers vinden. De eenheid der beginselen leidt niet altijd tot eenheid in de toepassing, en dezelfde zaak kan van verschillende zijden beschouwd worden. Daarbij is het uiterst moeilijk en soms ondoenlijk eene scherpe grenslijn te trekken tusschen de persoonlijke vrijheid en de rechten van den staat, tusschen de eischen van den werkman en de rechten van den werkgever, tusschen de naastenliefde en de rechtvaardigheid, tusschen het eigendom en de rechten der regeering. De geleerde schrijver heeft deze strijdvragen niet willen ontwijken, maar met fijne kritiek aan de eischen van het gezond verstand getoetst. Klaar en duidelijk stelt hij zijne opinie, vergezeld van argumenten voor, en laat aan den lezer over door onderlinge vergelijking der bewijzen, zich eene wetenschappelijke overtuiging te vormen. Men leze bijvoorbeeld de verhandeling over den loonstandaard (bl. 544), bestemd om de rechten van den werkman en den werkgever te verzoenen. Hierbij sluiten zich leerrijke beschouwingen aan, over het wezen der vakvereenigingen. Wij prijzen als eene uitmuntende hoedanigheid van het werk zijn onpartijdig en gematigd oordeel. Wanneer de schrijver het socialisme bepaalt en beschrijft geeft hij het woord aan de hoofdleiders van het stelsel, en wacht zich hunne beweringen in twijfel te trekken; wij verkrijgen daarom een waar beeld van het socialisme, door de socialisten geteekend. Worden de overdreven stellingen der socialisten met klem wederlegd en gewraakt, van den anderen kant is de schrijver niet blind voor de gebreken en de misstanden der tegenwoordige samenleving. Hij heeft een open oog voor de ellende en de verdrukking van de werkende klasse, voor de hartvochtigheid van het kapitaal, en tracht door de toepassing | |
[pagina 505]
| |
der christelijke liefde de verzoening tusschen de standen te bevorderen. Moge zijne waarschuwende stem van beide zijden gehoor vinden. Wij besluiten met den wensch, het nuttige boek als veiligen gids en rijke bron in handen te zien van allen, welke op populaire wijze het socialisme zoeken te bestrijden. Zij zullen er met gezonde beginselen en afdoende bewijzen tal van feiten, cijfers en statistieken vinden, die hunne taak wezenlijk zullen verlichten en gemakkelijk maken.
Dr A. Dupont.
Contes choisis d'Alphonse Daudet, François Coppée, André Theuriet, précédés d'une notice littéraire et accompagnés de notes explicatives en langue néerlandaise, par E. Lacomblé, prof. à l'école moyenne d'Arnhem. Groningen, P. Noordhoff, 1897. Drie deeltjes. Prijs: 60 cents het stuk. Alles wat de firma Noordhoff uitgeeft is even praktisch als fraai. De keuze dezer drie deeltjes Contes is uitstekend en niet alleen voor de schooljeugd maar voor iedereen aan te bevelen, die het fijn gevoel en de geestigheid dier drie uitstekende conteurs weet te schatten. De heer Lacomblé heeft zich op waardige wijze van zijne taak gekweten.
Für Radfahrer. Kleines Handbüchlein verf, v. Dr. J. Hoffnung, prakt. Arzt in Luckenwalde, 2. Aufl., Berlin, Alb. Goldschmidt, 1897. Prijs fr. 0,75. Het rijwiel begint meer en meer eene behoefte te worden en is de uitdrukking van de zeden van onzen tijd. Daarom is het niet te verwonderen dat er in een tijdschrift voor zedegeschiedenis gewag van gemaakt wordt. Dit boekje, behandelt het fietsrijden onder verscheiden oogpunten. Vooreerst: wie mag en wie mag niet wielrijden. Ten tweede: beschrijving aller deelen en onderdeelen van een vélocipède. Ten derde: praktische wenken, die voor den geoefenden zoowel als voor den ongeoefenden wielrijder nuttig zijn. Het werkje is fraai en goedkoop, het kost slechts 75 centiemen. Mocht het weldra vertaald worden. |