Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 10
(1897)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |||||
Mystiek.
| |||||
[pagina 486]
| |||||
de physische eigenschap, van volkomen helderheid missen; maar niemand, die niet aanstonds met volkomen helderheid inziet van welke donkere of schemerige dingen er spraak is; maar noemen wij ‘mystiek’, bijvoeglijk of zelfstandig, dan kan men aan zóo veel en zóo weinig te gelijk denken, dat - de ‘driemaster op de Middellandsche Zee in gebruik’Ga naar voetnoot(1) nu eens buiten rekening gelaten - dat wij althans een poging om het hoofddenkbeeld, door het woord Christelijke Mystiek uitgedrukt, in den geest onzer lezers tot zuiverder omlijnde duidelijkheid te brengen, niet geheel ongerechtigd achten. 1. Slaan wij eerst een blik op het woord mystiek in zijne afleiding, dan worden wij door de Grieksche taalgeleerden teruggevoerd tot het stamwoord of liever den wortelklank μν̃ of μν̓ (moe), een partikel, dat ‘het door den neus komend geluid te kennen geeft van iemand, die met gesloten mond een zucht loost of steent’; vandaar beteekent μν́ω: toedrukken, sluiten, bijz. de lippen of den mond; vandaar in het alg. sluiten, bv. de oogen enz. Uit dit μν́ω nu is o.a. μνἐω voortgevloeid, dat beteekent: ik houd den mond gesloten, ik zeg in het geheim; v.d. ik deel de godsdienstgeheimenissen mede, ik wijd daartoe in en verder in 't algemeen: onderwijzen, inwijden. Met μνὲω, in de gecursiveerde beteekenissen, staan wij in het hart der questie: van dit grondwoord toch komt mystiek, mystisch, mysterie, mysticisme enz. af; ook blijkt daaruit hoe reeds bij de Ouden de bepaalde zin van godsdienstig geheim, ‘van hoogere godsdienstige kennis,’ aan het woord eigen was. De eigenlijke beteekenis van ‘geheimzinnig’ op godsdienstig gebied is dan ook aan het woord mystiek, | |||||
[pagina 487]
| |||||
mystisch enz. bijgebleven; en slechts oneigenlijk heeft men later de beteekenis veralgemeend en op alles of althans zeer veel toegepast, wat eenvoudig geheimzinnig of verborgen is, ook op bloot profaan en burgerlijk terrein, in welken zin echter mysterieus nog meer gebruikelijk is dan mystiek of mystisch. Van een raadselachtige gebeurtenis bv. zal men wel zeggen; dat is een mysterieus geval, niet: dat is een mystiek, mystisch geval. 2. Gaan wij een stap verder en vatten wij nu het zelfst. nw. Mystiek in het oog. Dat dit, grammaticaal, eigenlijk een zelfstandig gebezigd bijvoeglijk nw. is, behoeft geen betoog en is ook voor ons doel van geen belang; gelijk men spreekt van een rhetorica, een hermeneutica, een logica, met verzwijging van het oorspronkelijk daarbij behoorend zelfst. nw. ars of scientia, zoo gewaagt men ook o.a. van (theologia) ascetica, mystica, met weglating van het hoofdwoord, en uit dit mystica is ons nederlandsch bastaardwoord mystiek ontstaan, hetzij als zuiver bijv., hetzij als zelfst. bijv. nw. gebezigd. Wat dan wil men zeggen, wanneer men spreekt de Mystiek? Wij antwoorden:
| |||||
[pagina 488]
| |||||
3. Beschouwen wij deze omschrijving van Mystiek, door P. KleutgenGa naar voetnoot(1) gegeven, iets nader, dan zien wij: | |||||
[pagina 489]
| |||||
Vooreerst, dat de naam van Christelijke Mystiek, in engeren zin, kan gegeven worden en feitelijk gegeven wordt zoowel aan het mystieke leven zelf (mystica experimentalis) als aan de leer van het mystieke leven (mystica doctrinalis). Deze leer of wetenschap der Mystiek kan wederom in dubbelen zin worden opgevat, namelijk of voor den inhoud dier hoogere beschouwingen, voor de hoogere waarheden, welke aan den beschouwende worden medegedeeld, bv. den inhoud der openbaringen van een H. Brigitta enz.; of voor de leer, de uiteenzetting, de beschrijving der verschillende acten, trappen en toestanden van het mystieke leven, waarbij gemeenlijk een leiddraad van de wijze, waarop men zich daarin moet gedragen, zoowel bij het ontvangen dier buitengewone gunstbewijzen als in de buitengewone beproevingen, welke daaraan beantwoorden. In het eerste geval behoort de leer der Mystiek, althans in zoover zij geloofswaarheden tot voorwerp heeft, tot de leerstellige theologie, omdat ze dan niets anders bevat noch bevatten kan dan eene diepere, klaardere of volledigere kennis dier geloofswaarheden, welker openbaring in Christus en de Apostelen is voltooid; in het tweede is zij hoofdzakelijk een deel der practische theologie, die ten doel heeft 's menschen doen en laten volgens het licht van geloof en rede te regelen en waarvan dan de theologia moralis, ascetica, mystica als de drie trappen in opwaartsche richting vormenGa naar voetnoot(1). Vervolgens zien wij dat de eigenlijke en wezenlijke acte van het mystieke leven bestaat in de zoogenaamde beschouwing (contemplatio, het ‘schouwen’ onzer middeleeuwsche schrijvers). | |||||
[pagina 490]
| |||||
4. Zeggen wij daarom een enkel woord van deze hoogere beschouwing. Waarin bestaat zij? Gelijk het woord zelf aanduidt, in eene acte van het verstand, dat, door een hooger genadelicht bestraald, God in Hem zelven en in het geschapene beschouwt, zoodat de wil zich in de innigste liefde met God vereenigt, en de klaarheid dier beschouwing de ziel van bewondering vervult, en de innigheid dier vereeniging haer het zoetste genot doet makenGa naar voetnoot(1). De hoofdeigenschappen dier beschouwing zijn, dat dit schouwen a) eenvoudig is, zonder redeneeringen; b) vrij van ongeregelde neigingen, angst, zorg; c) klaar en doordringend, ofschoon altijd, ook in zijn hoogste volkomenheid, getemperd door de nevelen van het geloof; d) zeker, vooral waar het de zuiver intellectueele beschouwing geldt; e) voortkomend uit, gedragen door en leidend tot de goddelijke liefdeGa naar voetnoot(2). Volgens het gevoelen der meeste schrijvers, is deze beschouwing, zoo niet uitsluitend, dan toch mede een vrucht van de gaven des H. Geestes: wijsheid, wetenschap en verstand, met name van de gave der wijsheid; en zelve is zij de hoogste wijsheid, in dit leven bereikbaar, immers de klaarste en innigste kennis der eerste Waarheid en hoogste Oorzaak, die God is. Men onderscheidt voorts de mystische beschouwing in een gewone en buitengewone: deze laatste gaat gepaard van geestverrukkingen en andere buitengewone verschijnselen; en in aangeworven en ingestorte be- | |||||
[pagina 491]
| |||||
schouwing: de eerste is die, waartoe de ziel heeft medegewerkt door het aanwenden der middelen, welke haar in eene geschikte gesteltenis brengen tot de hoogere beschouwing, ofschoon zij deze nimmer eigenlijk verdienen kan; de tweede wordt door God, zonder eenig toedoen harerzijds, de ziel ingestort. De overweging, zegt de H. Franciscus van SalesGa naar voetnoot(1), is de moeder der liefde, de beschouwing is hare dochter; m.a.w. de overweging brengt de liefde, de liefde brengt de beschouwing voort. Het eerste is duidelijk: hoe beter wij een goed kennen, des te meer zullen wij het beminnen. Doch hoe hebben wij het tweede verstaan? Hoe vooral is het te verstaan, dat, volgens de mystieke schrijvers, in de beschouwing de intensiteit, de volmaaktheid der liefde niet evenredig is aan de volmaaktheid der kennis, maar deze overtreft? Vooreerst, geen liefde zonder eenige kennis: nil volitum quin praecognitum, dat spreekt vanzelf; maar daaruit volgt niet, dat de liefde, welke men een voorwerp toedraagt, niet grooter kan zijn dan de kennis, welke men ervan heeft, m.a.w. dat onze wil zijn voorwerp niet volmaakter kan omhelzen dan ons verstand; dat een weinig kennis niet voldoende kan zijn om een voorwerp grootelijks te beminnen; ja, hoe volmaakter een goed is, des te minder kennis ervan volstaat om ons hart van liefde daarvoor te ontvlammen: hoezeer geldt dit derhalve niet van het oneindige Goed zelf? Kennis toch is wel voorwaarde, maar niet eigenlijke beweegreden der liefde; wij beminnen een goed, niet om de kennis, welke wij ervan hebben, maar om het goed zelf; nu nog daargelaten, dat de proefonder- | |||||
[pagina 492]
| |||||
vindelijke kennis (notitia experimentalis), welke men van God in de beschouwing opdoet, eene ware kennis is, al is zij als zoodanig geene formeel verstandelijke kennis (notitia intellectualis). Een blind geboren kind, om eene grove vergelijking te gebruiken, dat de lieveling zijns vaders is, zal dien vader, dien het toch nooit aanschouwd heeft, meer beminnen, dan een ander kind, dat van jongsaf dien zelfden vader gezien en gekend heeft, maar minder innige liefdeblijken van hem ontvangt. Zoo beminde - het voorbeeld is van den H. Franciscus van Sales - de H. Catharina van Genua, ‘femme idiote’, maar eene serafijnsche schouwster, God met eene veel grootere liefde dan de zoo ‘subtyle’ godgeleerde Willem Occam, door sommigen ‘de scherpzinnigste der menschen’ geheetenGa naar voetnoot(1). Dit neemt echter geenszins weg, dat aan de grootere kennis van een waarachtig goed slechts per accidens eene daaraan niet evenredige liefde beantwoordt; dat daarom in het andere leven de mate van het licht der glorie in ieder der gelukzaligen ook eene gelijke mate van zaligende liefde voortbrengt en zelfs in dit leven de grootste kenners van God en het goddelijke ook de grootste minnaars daarvan zouden behooren te zijn. Uit het gezegde valt gemakkelijk af te leiden, welke de zin is van kortere bepalingen der beschouwing als deze: ‘notitia simplex et sapida divinorum, de een- | |||||
[pagina 493]
| |||||
voudige en genotvolle (lett. smakelijke) kennis van het goddelijke; of: ‘simplex intuitus veritatis, het eenvoudige zien, de eenvoudige aanblik der waarheid;’ of zoo kort mogelijk: ‘contemplatio veritatis, de beschouwing der waarheid.’ De ‘waarheid’ toch, waarvan hier spraak is, is niets anders dan God, beschouwd in Hem zelven of in zijne werkenGa naar voetnoot(1). Veel, zeer veel zou hier natuurlijk over de mystieke theologie in het algemeen en de beschouwing in 't bijzonder kunnen bijgevoegd worden, daar, van de eerste eeuwen der Kerk af, zich eene rijke litteratuur over dezen tak der heilige wetenschap en de toestanden van dit in God verborgen leven ontwikkeld heeftGa naar voetnoot(2); juist daarom echter vergenoegen wij ons hier de belangstellenden naar die geschriften en met name naar het degelijke en duidelijke werkje van P. Scaramelli te verwijzen. Men kan zich daar overtuigen, hoe de Christelijke Mystiek eene wetenschap is zoo goed als ieder ander vak van godgeleerdheid en het mystieke leven, of met andere woorden, het hooger beschouwend gebed, zijn duidelijk bekende en onderscheiden toestanden en geleidelijke ontwikkeling heeft; hoewel uiteraard de gunstbewijzen van Gods vrije liefde aan geen onveranderlijke wetten zijn gebonden en het hier vooral geldt: ‘dividens singulis prout vult, aan een ieder deelt Gods Geest uit volgens zijn welbehagen.’Ga naar voetnoot(3) Wat wij met deze weinige regelen alleen beoogen, is het begrip der eigenlijke Christelijke Mystiek voor sommigen nader toe te lichten en daardoor de schromelijke verwarring te | |||||
[pagina 494]
| |||||
doen verminderen, die er vooral in den laatsten tijd door het kwalijk toepassen van het woord ‘mystiek’ op allerlei strevingen en verschijnselen van geheel anderen aard ontstaat. Wil men spreken van een ‘duivelsche Mystiek’, het zij, mits men in 't oog koude, dat dan ‘Mystiek’, zooals wij reeds zeiden, in een algemeenen zin opgevat, en ook de Mystiek des Satans, om een bekend woord van Augustinus in herinnering te brengen, eene ‘naäping’ is van die van God: het averechtsche similis ero Altissimo blijft immers de grondslag van des duivels wezen en werken; ‘aan de vruchten echter kent men den boom,’ bij uitstek in dit geval. Oneigenlijk in vollen zin, wordt het woord gebruikt in ‘natuurlijke Mystiek’, zoover daaronder de werkingen van nog onbekende of niet algemeen bekende natuurkrachten worden verstaan, daar van oudsher, zooals wij opmerkten, niet alleen het geheimzinnige, maar bovendien het godsdienstige element in de beteekenis van ‘mystiek’ ligt opgesloten. In de meer algemeenen zin van verborgen, geestelijk, hooger, wordt ‘mystiek’ ook beurtelings gebezigd van iederen zin der H. Schriftuur, die niet de eigenlijk letterlijke is, hetzij men daarmede dan den zuiver typischen, ofwel den toegepasten zin, of zelfs den symbolischen of allegorischen wil aanduiden, welke laatste toch tot den overdrachtelijk-letterlijken zin der Schrift moeten teruggebrachtGa naar voetnoot(1). In een verwante beteekenis wordt de Kerk ‘het mystieke lichaam van Christus’ genoemd, omdat Christus niet alleen als haar Hoofd de bron en bestuurder is van haar bovennatuur- | |||||
[pagina 495]
| |||||
lijk leven, maar dit leven bovendien door zichtbare teekenen en menschelijke bemiddeling in haar blijft uitstorten en aankweeken, enz.Ga naar voetnoot(1). Uit het hier aangestipte valt tevens gemakkelijk af te leiden, dat door scholastieke en mystieke godgeleerdheid wel twee verschillende, maar geenszins twee vijandelijk tegenovergestelde takken, richtingen, scholen of hoe men 't heeten wil, der gewijde wetenschap worden verstaan. Vijandig, noch uit den aard der zaak, noch feitelijk. Niet uit den aard der zaak: immers, voor zoover de Mystiek eene diepere kennis van God en de geopenbaarde waarheden bevat, verschilt zij van de Scholastiek alleen door den weg, waarop zij tot de kennis dier waarheden komt. ‘De Scholastiek’ zegt P. Kleutgen zeer juist, ‘kwam tot hare uitkomsten door de geloofsleer, welke de bovennatuurlijke Openbaring haar deed kennen, met het licht der natuurlijke rede te beschouwen; en de Mystiek droeg voor, wat de ziel omtrent die zelfde geloofswaarheden leerde kennen bij het niet slechts bovennatuurlijke, maar buitengewone licht der ‘beschouwing’. Letten wij verder op beider doel, dan was het der Scholastiek vooral te doen om verdediging des geloofs tegen dwaling en ongeloof, der Mystiek vooral om de ziel van den geloovigen beschouwer in de meer verborgen diepten der geloofswaarheden binnen te leiden’Ga naar voetnoot(2). Het voorwerp derhalve der scholastieke en mystieke theologie is hetzelfde: de geopenbaarde waarheden; de Scholastiek beschouwt die bij het natuurlijk licht der rede, de Mystiek bij het bovennatuurlijk licht der hoogere ‘beschouwing’; de scholastiek beoogt daarbij vooral de leer des geloofs | |||||
[pagina 496]
| |||||
te handhaven voor de rechtbank der gezonde, te verdedigen tegen de aanvallen der afdwalende rede; de Mystiek zoekt slechts inniger vereeniging met God door diepere kennis en vuriger liefde, voor zichzelf en anderen. Feitelijk zijn, op het voetspoor der beroemdste Vaders, zoo der Oostersche en Westersche Kerk, ook de grootste theologen der Middeleeuwen, wat de zaak betreft, beoefenaars zoowel der scholastieke als der mystieke theologie geweest, hebben zij de geopenbaarde waarheid zoo diep mogelijk trachten te doorgronden èn bij het licht der natuurlijke rede èn bij dat der bovennatuurlijke beschouwing, in hen zalven of in anderen ontstoken; werd de leer der Mystiek in de Summae theologicae behandeld, en zetten met name de mystici der 16e en 17e eeuw, wier werken met den bloeitijd der nieuwe Scholastiek samenvallen, de mystieke theologie uiteen volgens de beginselen en leerwijze der School. Geen scheiding derhalve, maar vereeniging der beide wijzen om God en het goddelijke meer en meer te kennen en te doen kennen: ziedaar in dit punt wederom de geest der Kerk, belichaamd in hare geschiedenis. Doch anderzijds ook evenmin verwarring, maar onderscheid: onderscheid tusschen scholastieke en mystieke theologie in de Kerk, onderscheid vooral tusschen echte Christelijke Mystiek en de droomerijen der gevoelsphilosofen, Aziatische en Europeesche pantheïsten daarbuiten. Is het rationalisme eene ontaarding en daardoor eene caricatuur der Christelijke Scholastiek, het valsche mysticisme, onder welken vorm ook, is eene verbastering der Christelijke Mystiek; en hoe gemakkelijk en in zekeren zin natuurlijk eene zwenking van het eene uiterste naar het andere, eene vermenging der schijnbaar verst uiteenliggende elementen is, hoe verklaarbaar eene zucht naar vergoeding, om zoo te spreken, van de buitensporigheid der rede door | |||||
[pagina 497]
| |||||
de buitensporigheid des gevoels, kan blijken uit den oorsprong en de ontwikkeling der leer van het Protestantisme, zoo rationalistisch in zijn methode van het vrije onderzoek. zoo vol valsche mystiekGa naar voetnoot(1) in zijn leer van den slafelijken wil, het geloof met den Bijbel alleen en den spiritus privatus. |
|