Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 10
(1897)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
Een nieuw Muziekdrama,
| |
[pagina 244]
| |
odiosa.... Het afgezaagde Leitmotiv wordt in het Muziekdrama Godelieve minder willekeurig gebezigd en dan ook Typisch motief genoemd. De koren zijn niet uitgesloten en er komen in het werk oneindig veel ‘gesloten melodieën’ voor, zonder aan de ‘oneindige melodie’ van het geheel afbreuk te doen. Zooals de eischen van het moderne muziekdrama dit verlangen speelt het orkest de hoofdrol en is de stem veelal een der hoofdinstrumenten van het orkest. Er is in dit werk zulk een rijkdom van muzikale gedachten en van contrapuntische schoonheid ten toon gespreid, dat men er een dozijn uitterende geesteskinderen onzer nieuwere componisten, die onder het uiterlijke kleed der instrumentatie de bloedarmoede hunner armzalige scharminkels verbergen, gezond en krachtig meê zou kunnen maken! Wat wij echter Tinel's grootste verdienste achten, is dat hij de hooge roeping der Kunst betrachtende, zijne Kunst in den dienst der Zedeleer plaatst, en daarmede in den dienst van God. Maar laat ons tot den inhoud van het werk overgaan. | |
De Ouvertureis, ofschoon slechts Voorspel betiteld, een afgesloten, volledig toondicht, dat weldra als Ouverture dramatique, want dat is zij in hoogste mate, op de programmas onzer Concerten prijken zal. Dit stuk is de korte samenvatting van het geheele drama. Reeds hier zijn de voornaamste motieven van het werk te vinden, in een glanzend gewaad. Na het ernstige, grootsche begin, waarin het Godelieve-motief de hoofdrol speelt, treft ons het zoetvloeiende, zoo natuurlijk optredende intermezzo (bl. 4 en 12 van het Klavieruittreksel) dat | |
[pagina 245]
| |
in het vierde tafereel, Godelieve's terugkeer van de vlucht, voorkomt. Grootsch klinkt dan de Stem der Kerk (bl. 6), de contrapuntische vaardigheid op bl. 7 ontwikkeld, de Veroordeeling (Più lento) op bl. 10. Genoeg. Men zal in de Ouverture gemakkelijk alle motieven erkennen indien men zich de hieronder gegeven notenvoorbeelden inprent. | |
Eerste Bedrijf. Eerste Tafereel.
| |
[pagina 246]
| |
Herhaling van het genoemde koor in E. Na eenen schoonen overgang (bl. 27), zet Elsa, Godelieve's vertrouwelinge, zich neer en weent: ‘O kinderen!’ zegt zij (hoe melodisch!): ‘Leven is geen droomen in rust en vree, hoe dikwijls doet het niet den boezem overstroomen van wee!’ ‘Geen droevige dag is 't heden!’ antwoordt men haar in een liefelijk koor, en ‘Wat deert u? Laat ons hooren?’ vragen de Kamenieren. Prachtige overgang van H-moll naar D-moll, en luistert naar die noten der Hobo, bl. 31! ‘Ik mag het niet melden’, zucht zij, maar door hare gezellinnen aangespoord zingt zij eene schoone, symbolische Ballade, waarin Bertholfs der Denen (no 8), en Godelieve's motief (no 1), eenigszins gewijzigd voorkomen. Vooral Bertholfs motief is veranderd, omdat hij zich hier onder een andere gedaante verbergt. Op bl. 40 verschijnt het echter volledig (no 3). Ga naar voetnoot(1) Een ruwe held van 't noordsche ras bemint een wonder maagdelijn, dat zich opoffert en met hem in den echt treedt om zijne ziel te redden. ‘'t Is | |
[pagina 247]
| |
Godelieve, die zij op voorhand reeds beweent!’ zingen de Kamenieren op het motief van Godelieve. ‘Zwijg, Elsa!’ roepen zij bevreesd uit, en weldra verneemt men in de verte een machtigen hoorn die Bertholfs aankomst, met diens motief, verkondt: Heinfried verschijnt: ‘Heeft ieder zich van zijnen plicht gekweten?’ - De stoet nadert: Bertholf met. Graaf Eustaas van Boulogne, Heinfrieds leenheer. Nu twee prachtige koren om hen te begroeten, en Bertholf geluk te wenschen met het schoone lot dat de Hemel hem gunt: ‘een brave huisvrouw komt van God.’ Bertholf dankt bewogen, en het koor hervat zijne taak in een allerliefst vreugdekoor met pikante orkesteffekten. Maar Bertholf, is eenigszins misnoegd omdat zijn bruid zich verscholen houdt. ‘Een arme vrouw hield haar op,....’ zegt Elsa, terwijl in het orkest (bl. 56) een motief verschijnt, waarop zich later (bl. 137) een armenkoraal opbouwt. Bertholf is daarover zeer ontstemd en de manier waarop het hem eigen motief behandeld wordt laat dit gevoelen, maar eensklaps klinkt met den overgang van F-moll naar E-dur het orkest als een verrukkelijk visioen: glanzend schoon, schitterend blank, verschijnt Godelieve.... Alle feestgenooten wijken eerbiedig achteruit. Door de harpen gedragen verheft zich volledig Godelieve's motief, zwevend gelijk het wandlend beeld der maan aan den sterrenhemel. Het koor galmt zijne bewondering uit en Bertholf is betooverd... ‘Mijn hart wat klopt ge woest en wild, mijn leden waarom beeft ge en trilt?’ Hij vat Godelieve met teederheid beide handen en nu volgt er, wat men in de gewone operas de ‘liefdescène’ noemt; maar die is hier zoo edel, zoo rein, | |
[pagina 248]
| |
zoo ideaal als er voorzeker nog nooit een geschreven werd. Hoort maar die hemelzoete modulatie van E-dur naar A, en wat er volgt!... De genoodigden stemmen het ‘Goedheil aan bruid en bruidegom!’ aan. Dan vraagt de bruidegom Godelieve, of zij wel weet wat geluk haar door zijn keuze is te beurt gevallen. Hij wil uit haar mond vernemen of zij de hartstocht, die haar aanblik in hem ontvlamde, beantwoordt. De schuchtere Godelieve echter, door zijn hevigheid verschrikt, hoort hem met maagdelijken schroom aan, hem althans verzekerend ‘dat haar hart hem toebehoort en zij hem volgen zal, gehoorzaam aan haar vader.’ Hier verneemt men het motief van Godelieve de Heilige, dat later de Stem der Kerk wordt en reeds uit de Ouverture bekend is: Wat menige vrouw bekoorde laat haar alleen dus onbekoord? Zachtmoedig smeekt G. dat B. voor haar noch hard noch ruw moge wezen en weent.... Hoort die tranen der Hobo! (bl. 79). Bertholf barst in een hartstochtelijken lofzang aan de vrouwen van zijn land uit, die met gloedverlangen in de oogen hem zouden te gemoet komen... Heinfried acht het oogenblik gekomen haar ten altaar te voeren, en de stoet begeeft zich naar de kerk, onder het zingen van een plechtig Koor in Bachschen stijl, waarin Tinel uitmunt. Het geheele tooneel tusschen Bertholf en Godelieve is treffend geschilderd: forsche mannenkracht, hevige hartstocht, waar reeds | |
[pagina 249]
| |
de latere ruwheid in doorschijnt, en vrouwelijke zachtmoedigheid der zoete Godelieve. Terwijl de Feestgenooten in de kerk zijn wordt alles geschikt om hen vorstelijk te onthalen. ‘Gezegend Godelieve!’ een wonderschoon koor der Knechten en Meiden dat later nog eens terugkomt en op het eenigszins gewijzigde Godelievemotief geschreven is. Door de woorden van een Opperknecht, die onheil en verdriet voorspelt, zijn allen hevig ontsteld, en antwoorden: ‘Wat zuiver is moet niet gelouterd worden’. Het grieft ons, niet overal stil te mogen staan. Nu nadert de stoet. Een allerliefst klein koor, achter de schermen gezongen, kondigt hem aan. Weldra verschijnen allen en nadat het koor: ‘Goedheil aan bruid en bruidegom!’ nogmaals is aangeheven, gaat men, op Heinfrieds uitnoodiging, aan 't vroolijke maal! Deze spreekt eenen puiken heildronk uit, waarop graaf Eustaas van Boulogne en de gasten treffend antwoorden. Alleen Godelieve is niet blijmoedig. Bertholf, daarover misnoegd, verwijdert zich van het gezelschap. In zijne alleenspraak zuchten er drie karakteristieke noten van den Engelschen hoorn, waarop eene heerlijke Hobo-phrase, molto espressivo, volgt, die weent en ons weenen doet (bl. 117). Hevig en met verachting verklaart Bertholf dat Godelieve ‘geen vrouw is, maar een kind, dat liefde vlucht.’ Het vroolijke, meesleepende Tafellied (koor in E) stoort hem. Na diens laatste maten speelt het orkest voort en Bertholfs motief zegt ons dat hij nog altijd in somber gepeins verzonken is. Het maal is uit, de gasten verdwijnen. Godelieve's motief toont ons aan dat zij hem nadert... Nu in 't orkest eene herinnering aan hun eerste samenspraak, plot- | |
[pagina 250]
| |
selijk ruw afgebroken door B.'s motief: ‘Wat geeft mij haar braafheid? 't Is liefdegloed dien ik begeer!’ roept Bertholf uit, en nu, nadat zij schuchter naar hem toegekomen is, bl. 128, Andante, wordt hij ruwer en ruwer... Men hoort dat zijn liefde, die slechts zinnelijk was, in haat veranderd, naarmate Godelieve's terughouding toeneemt. Godelieve weent... ‘Wenscht gij den nieuwen band verscheurd?’ roept hij uit. - ‘Heer, 'k verdiende dit vermaan, doch laat me met u gaan.’ Dan doet zij hem haar eerst verzoek: ‘Mag ik den armen mijn laatsten groet brengen?’ De bladzijden 131-132 behooren weer tot de schoonste. In het orkest verschijnt nu het ‘unheimliche’ ‘Wraakmotief: ‘Heur harte mint alleen dat vuige slaafgebroed!’ Een oogenblik bedenkt hij zich nog. Dan de Veroordeeling. Dit motief is innig met Bertholfs motief (3) | |
[pagina 251]
| |
verbonden. Wij beven als wij het pianissimo der twee trompetten hooren..... Hij heeft zijn middel tot wraak gevonden!... Wild juicht hij nu! Zijn toon wordt hoonend, terwijl in het orkest bij de eerste maten van het Andantino con moto het vleiend smeeken van voorheen bespot wordt. ‘Wee haar, die Bertholf heeft getart!’ en schrikbarend laat zich Bertholfs motief hooren... Dan volgt een overgang, die een geheel drama is, tot het Koraal der armen, in een gregoriaanschen toon geschreven, en dat recht innig hunne droefheid, verlatenheid en ellende uitdrukt... Godelieve troost hen; ‘God verlaat de zijnen niet.’ Het motief der Heilige (2) verschijnt weer. In sombere gedachten verslonden treedt Godelieve op den voorgrond, terwijl het orkest door hare beide motieven (no 2: bazuinen en tuba; no 1: fluit en hobo, waartusschen de engelsche hoorn) treffend schildert wat er in haar hart omgaat. Zij zegt vaarwel aan Londefort, aan alles wat zij zoo teer bemind heeft. Zal zij nooit meer in weiden en bosch smaken de lentevreugde? (bl. 141). Dit finale is een der glanspunten van het geheele werk! ‘Hij, wiens brandende blik scherp als een zwaard mij kwetste, zal de eenige zijn dien ik voortaan mijn hart mag oopnen?... God, U had ik mijn leven bestemd. Was de gift te gering?... Uw wil geschiede | |
[pagina 252]
| |
'k wil u loven in vreugd en smart.’ - De armen nemen afscheid. Steeds zal zij in hun midden leven. Let op het invallen van het orkest in dit heerlijk koor! ‘De Heer vergelde u onze schuld’! Met de 2 motieven van Godelieve sluit het eerste bedrijf. | |
Tweede Bedrijf. Tweede Tafereel.
| |
[pagina 253]
| |
kom en treden dan met de genoodigden in de feestzaal. Iselinde: ‘Is deze uw bruid, die raaf met heksenharen?’ Godelieve wil Iselinde naderen, maar wordt verstooten. Zachtmoedig smeekend is de melodie waarmede zij Iselinde's weerzin wil genezen. Maar deze richt zich tot Bertholf: ‘Uw geslacht ten vloek gingt ge voor die slang op zoek.
Eenmaal dient uw kroost ten spot aan het vuigste slavenrot,’
Bertholf zal ‘die schande’ wel ontloopen, ‘maar hij juicht omdat zijn doel bereikt is,’ en hij zijn vijand Volkhart van Uxem, die Godelieve beminde, diens geliefde onttogen heeft! - ‘God wat hoor ik!’ roept Godelieve uit, en weent..... Iselinde stoot Bertholf, aan wiens arm Godelieve zich gehecht heeft, achter de gordijn die de halle afsluit. Godelieve's gebed bl. 170!.... - Met uitzinnige vreugd juicht Iselinde over haar zegepraal. Tot Godelieve: ‘Nooit zal Bertholf uwe spond genaken. Dat uwe dood hem weldra vrij make!’ Heerlijk is Godelieve's, met het motief der Heilige (2) beginnend antwoord. De kwade schoonmoeder verlangt dat zij hare juweelen aflegge, want nu ‘is zij geheel in Iselinde's macht.’ Zij onderwerpt zich, doch 't kruis, laatste erfenis harer moeder zaliger, mag zij dit niet houden? (bl. 174). - ‘Neen! gij zult in ruil ontvangen een grooter kruis met looden stangen.....’ Zij stoot haar naar den uitgang. Eene worsteling ontstaat... ‘Bertholf red uwe bruid!’ - ‘Hoor zijn antwoord’ hoont Iselinde. 't Is het drinklied der gasten in de feestzaal, dat, zeer levendig, de luidruchtige vreugde der dischgenooten voortreffelijk uitdrukt, alhoewel zonder een oogenblik woest en gemeen te worden. Dit geheele tafereel is van buitengewone dramatische kracht en leven. | |
[pagina 254]
| |
Derde Tafereel.
| |
[pagina 255]
| |
voor de sopranen alleen, die als een zonnestraal zijn, en dan het verhevene slot: ‘God geve u 't loon, het eeuwig loon!’ De armen af. Doch een vrouw uit het volk, Riprim, is blijven staan... Zij heeft een kind dat nooit het daglicht heeft gezien; Godelieve alleen kan het genezen... Maar... haar kind is Bertholfs kind... (no 3), die schande het werk zijner moeder (no 4). Bijna waanzinnig is Godelieve over die wreede bekentenis, maar zij vraagt vergiffenis aan God voor hem en haar, en zal bidden voor het kind. ‘O God! schenk me uw gena, die haat en wrok verwint! Een prachtige bladzijde, zoowel als Godelieve's gebed bl, 218. - ‘O vrouw! zeg vaarwel aan schande en oneer’, smeekt G.! - ‘O God, wilt gij dan toch dat ik mijn lot ontvluchte! Geef licht mij, Heer! Toon mij den weg der plicht!’ Ondertusschen is de jacht afgeloopen. De jagers verschijnen met den buit. Een flink koor. Nu komt alweer een der muzikaal indrukwekkendste tooneelen van het heele werk. Bertholf treedt op. Hij is mistroostig. Riprim ontvluchtte zijne armen. Geen menschenhart wil zijner zich ontfermen. ‘Ook 't harte van uw ega niet?’ smeekt Godelieve, en een vloed van melodie wordt over ons uitgestort. Zij knielt voor hem neder en smeekt zoo zoet, dat hij weer het eerste vuur in zijn boezem voelt, terwijl het orkest geheel aan het eerste optreden van Godelieve te Londefort herinnert. Op het oogenblik dat zij over Bertholf gaat zegepralen verschijnt Iselinde: ‘Lafaard! zijt ge wel mijn zoon! Voor getraan en vrouwenklacht geeft gij op wat gij besloot!’ De muziek verandert en laat ons voelen hoe Bertholf langzamerhand tot zijne ruwheid terugkeert.... Eindelijk: | |
[pagina 256]
| |
‘'t Is waar, ik zou een lafaard zijn!’ roept hij uit. ‘Komt makkers, omhoog den beker! Weg de smart!’ En de muziek drukt nu krachtig uit dat het mannenhart niet onder een vrouwenjuk buigt. Daarmede sluit het tweede bedrijf. | |
Derde Bedrijf. - Vierde Tafereel.
| |
[pagina 257]
| |
Hij kent een vrouw die de macht bezit harten te vereenen waaruit liefde ontvlood. Zeekren nacht zal zij tot Godelieve komen... ‘Meer dan tooverwoorden kunnen d'Englen en Gods Moeder, doch uw wil zal ik niet wederstreven,’ zegt zij onderworpen. Met overdreven warmte verzekert Bertholf haar nogmaals dat haar vertrouwen hem overgelukkig maakt. De stoet verwijdert zich onder het zingen van een vaarwel aan dit somber slot. Deze stemming is geheel in tonen uitgedrukt! | |
Vijfde Tafereel.
| |
[pagina 258]
| |
bidt zij tot God dat Hij haar voor geweld bescherme... Onder het raam hoort men de armen zingen... (Twee schoone koralen.) Treffend in zijn eenvoud is de overgang naar Es-moll, blz. 295. Dat klonk haar toe als een vaarwel! Haar harte klopt... In 't orkest wordt haar stijgende aandoening prachtig uitgedrukt. Zij neemt afscheid van 't leven en bidt, dat haar bloed op Bertholfs hoofd niet nederdale. ‘'t Moge op zijn boosheid zegepralen!’ Zegevierend bekrachtigt het orkest die woorden. Plotselijk wordt alles kalmer... God aanhoort haar. Wij bemerken dat zij geen schrik meer heeft, en zacht zweeft het eenigszins veranderde Godelieve-motief boven de diepe basnoten. Dan motief 2. Een slotakkoord.... Eensklaps - wij behoeven niet naar het tooneel te kijken om het te weten - verschijnen Hakka en Wolfhart... Zij verdwijnen door de deur van Godelieve's slaapvertrek. Nog eenige wildbewogen akkoorden.... Godelieve's motief in hoogsten nood....., dan afgebroken, (hobo en clarinet)..... Orgelpunt..... Pianissimo geeft het orkest het Veroordeelingsmotief aan: de bloeddaad is volbracht...
Maar nu heffen de Engelen een vreugdekoor aan, door hemelsche harpen begeleid, even zoet als Godelieve zelve..... ‘Zie uwe deugden reeds de rijpste vruchten dragen, en juich om hetgeen gij lijden mocht!’ - Verandering van het tooneel. Tinel heeft het goed verstaan ons door dit koor over de tien jaren weg te helpen die ons scheiden van het | |
Zesde Tafereel.
| |
[pagina 259]
| |
verdringt. Bisschop Radbod op eenen troon, van zijn kapittel omringd. Groot en grootsch koor ter eere der Heilige, waarin ook het Orgel het motief van Godelieve de Heilige (2) dat de Stem der Kerk geworden is, laat hooren. Bertholf in monnikspij, mager en verouderd, dringt door het volk en valt snikkend ter aarde voor de relikwiënkast. Verbaasd vraagt het volk wie hij is..... ‘Gij zult het weten wie ik ben! Maar eerst hoort wien gij vereert.... De godvergeten booswicht die dezen engel vermoorden liet, - hij staat voor u.’ - ‘De vloek des Hemels dale op uw hoofd! Van hier!’ zingt het volk in groote opschudding, - een der meest dramatische stukken van het geheele werk. ‘Neen! Steenigt of kruist me’! roept hij uit. ‘Haar beul is gered door haar! Nu valt op mij neer!’. Dit is geheel op het motief van Godelieve de Heilige gebouwd. Maar Radbod staat op... ‘Neen! Sterven zult gij niet, maar leven om van der Heilige deugd getuigenis te geven.’ Hoort nu, met wat innig gevoel Radbod de Heilige, ‘de schoone Bloem uit Vlaandrens grond’ aanroept! - Het danklied wordt aangeheven. Afgewisseld roepen mannen, vrouwen, jongelingen en maagden de Heilige aan, om zich eindelijk tot het plechtige slotkoor te vereenigen: ‘Lof en eer
zij God den Heer
ten allen tijden!’
Daarmede hebben wij de hoofdlijnen van het werk geschetst. Om eene voorstelling te verkrijgen die genoegzaam tot de verbeelding spreekt, zou het noodig zijn bij iedere bladzijde der partituur stil te | |
[pagina 260]
| |
staan: bijna te menigvuldig zijn de schoonheden, die zij ons biedt. Alles vloeit zóó natuurlijk uit het hart des toondichters in de ziel van de toehoorders, als hadde het niet de minste moeite gekost, als waren er geen jarelange studiën, bovennatuurlijke gaven en buitengewone kennis noodig om dit gewrocht tot stand te brengen. Danken wij God om dezen christen kunstenaar en om de hemelsche gave hem verleend van een rein gemoed en een diep godsdienstig gevoel! Zonder dezen ware Godelieve niet tot stand gekomen. Gezegend Godelieve! - Lof en eer zij God den Heer! |
|