Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 10
(1897)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Beeldhouwkunst.
| |
[pagina 145]
| |
Een andere Dendermondsche beeldhouwer, tijdgenoot van van den Baerse, staat in de rekening der stad Aalst over 1401-1402 volgenderwijze vermeld: ‘Staessine den beeldemaker van Denremonde, van den allaeme van den XII apostelen, iiij evangelisten ende meer andere sancten ende sanctinnen, met dat daer an cleefde, ende van bringhene ende wedervoerene, XLVIII s.’ Eene eeuw later maken wij kennis met den ‘beeldesnydere’ Jan Verloo, aan wien het magistraat der stad Dendermonde in 1520 de som van 11 schellingen 6 deniers betaalde, ‘van dat hy ghemaect heeft thooft van den ruese ende andere nootsakelike dinghen an den ommeganc.’ In de XVIIe en XVIIIe eeuw werd de beeldhouwkunst hier te lande voortdurend in eere gehouden door eene familie, welke Dendermonde het zich insgelijks als eene eer rekenen mag tot bakermat te hebben verstrekt. Wij willen spreken van de familie Kerricx, of Kerrincx, in deze stad reeds gevestigd op het einde der XVIe eeuw. De oudst ons bekende van dezen naam, Joos Kerrincx, komt voor in de stadsrekeningen van Dendermonde, als voor de kerk van het klooster der Kapucijnen in 1596 drie koorzitsels te hebben vervaardigdGa naar voetnoot(1). Hij was gehuwd met Magareta Vermeere, dochter van Willem, en bezat, onder andere, in de Bogaardstraat, nevens het huis van Jr Hendrik de Bricquegny, eene ruime woning, genaamd den Temmerhof, alwaar hij het bedrijf van schrijnwerker en aannemer uitoefende. | |
[pagina 146]
| |
Dat hij goede zaken moet gedaan hebben bewijst de staat van goed, ten sterfhuize zijner vrouw opgemaakt den 13n Maart 1624, en in welken wij zien dat, behalve verscheidene gouden en zilveren juweelen, eene ‘ghesnedene coetse’, ter waarde van 3 pond 6 schellingen 8 grooten; eene ‘uytstreckende tafel’, geprezen ter som van 5 pond; eene ‘garderobbe’ van 4 pond, en meer ander huisraad van belang, hij eene schoone verzameling schilderijen bezatGa naar voetnoot(1). Te zamen met Jan van Hamme, wiens zoon Pieter herhaalde malen schepene dezer stad werd, was hij eenigen tijd te voren aannemer verklaard geworden van de brug vóór het kasteel te Antwerpen, waarvoor hem ten gemelden jare nog de som van 200 Philipsdaalders te goed kwam. Willem Kerrincx, zoon van Joos, werd door de kerkmeesters van O.L. Vrouw in 1627 gelast met het maken van een paneel, waarop door Jan van Zwaervelde het ‘model’ geschilderd werd van den autaar, gebeiteld door Jeroom Duquesnoy. Omtrent dienzelfden tijd betaalde de stad hem 5 pond 6 schellingen 7 grooten, voor eenen biechtstoel ten dienste van de Kapucijnen, en in 1642 ontving hij de som van 13 pond 10 schellingen groote, ‘over het leveren van den voet van den tabernakele, met de leveringhe van 't haut tot eene nieuwe casse | |
[pagina 147]
| |
staende boven het sacristijn’ in de O.-L.-Vrouwkerk. In 1650, eindelijk, herstelde hij het stalleke van Bethlehem, dat men hier vanouds in den ommegang omvoerde en ontving hij uit dien hoofde van de stad de som van 2 pond groote. Met zijne echtgenoote Anna de Wolf bewoonde hij ten jare 1630 het huis, genaamd het Paradijs, in de Scheldestraat, welke eigendom hij den 11n September deszelfden jaars, tot verzekering eener erfelijke rent van 5 pond groote 's jaars, ten voordeele van Jan de Maerschalck, in pand stelde. Uitwijzens eene akte van den 29n April 1631, overgeschreven in het Erfboek van Dendermonde, oefende Willem Kerrincx, of een zijner zonen, in genoemd huis het beroep uit van bierbrouwer. Hij overleed in zijne geboortestad den 26n Januari 1663 en werd naast zijne vrouw in den middenbeuk der O.-L.-Vrouwkerk, onder eene schilderij, voorstellende de Hemelvaart van Maria, ter aarde besteld. Volgens den Catalogue du Musée d'Anvers (3e uitgave, 1874, bl. 598), zou Jan Kerrincx, alhier geboren den 18n (en niet den 24n) Juli 1622 en zoon van den voorgaande, insgelijks de beeldhouwkunst hebben beoefend. Inderdaad, ziehier ten bewijze wat er in de stadsrekening van 1679-1680 te lezen staat: ‘Betaelt aan Jan Kerrincx, beltsnijder, over het maecken ende snijden van de handen voor de stads jouffrauwe van de reusinne, per orde van den XIX augusty 1679 XVI.r.’ Een andere zoon van Willem, geheeten Pieter, zette het brouwersbedrijf voort en trad den 18n Januari 1648 in den echt met Catharina, de Bolle, gesproten uit eene voorname Dendermondsche familie, welke de gueules à trois besants d'or in haar wapen voerde. Uit dit huwelijk werd den | |
[pagina 148]
| |
2n Juli 1652 een zoon geboren, met name Willem, die zich als kunstenaar ten hoogste verdienstelijk maakte. De archieven der Antwerpsche St.-Lucasgilde houden het bewijs in dat hij in 1660 - dus op achtjarigen ouderdom - als leerling in het werkhuis trad van den beeldsnijder J.-B. Buys, ter gezegde stad, waarna hij de kunst verder aanleerde bij Artus Quellin, den Jonge, een der uitmuntendste beeldhouwers van zijnen tijd. Na vervolgens in 1674 vrijmeester te zijn geworden, trok hij naar Parijs, alwaar hij drie jaren verbleef. Naar Antwerpen teruggekeerd werd hij in 1678 lid van de rederijkkamer de Olijftak. Den 10n December 1680 ging hij huwelijk aan met Barbara Ogier, dochter van den gekenden tooneelschrijver Willem Ogier, en in 1693 werd hij deken der St.-Lucasgilde, welke bediening hij in 1711 voor de tweede maal waarnam. Hij overleed in de Scheldestad den 20n Juni 1719. Het ligt in ons bestek niet hier de talrijke gewrochten te doen kennen, waarmede Willem Kerrincx zich als beeldhouwer eenen duurzamen naam verwierf. De voornaamste zijner werken zijn hedendaags nog te zien in de kerken van Antwerpen, Mechelen en Leuven, en mogen terecht, naar de getuigenis van Th. van Lerius, onder de uitmuntendste kunstvoortbrengselen der XVIIe eeuw worden gerangschikt. Ook zijn zoon, Willem-Ignaas Kerrincx, geboren te Antwerpen den 22n April 1682 en aldaar overleden den 2n Januari 1745, was een even ervaren beeldhouwer, die terzelfder tijd het penseel hanteerde en de bouwkunst beoefende. In onze geschiedenis van ZeleGa naar voetnoot(1) vindt men | |
[pagina 149]
| |
gewag gemaakt van verscheidene beeldhouwwerken, waarmede Willem Kerrincx en zijn zoon voor de kerk dier parochie gelast werden. De preekstoel, onder andere, het werk van Willem-Ignaas; is in alle opzichten merkwaardig. Het onderdeel verbeeldt den profeet Elias en de weduwe van Sarepta. Op den hemel bemerkt men de teekens van den Zodiak en aan den opgang de beelden van Mozes en Aaron. Dit kunstgewrocht dagteekent van 1716, uitwijzens het volgende opschrift: hoC opUs DeDerUnt Deo sUo zeLosI zeLenses. Toen wij de geschiedenis dier gemeente schreven wisten wij niet dat een ander kunststuk in genoemde kerk, namelijk het altaar van O.-L.- Vrouw, door den inboorling van Dendermonde was vervaardigd geworden. Ons geacht medelid der Koninklijke Vlaamsche Academie, Jhr. Napoleon de Pauw, had de goedheid er ons onlangs mede bekend te maken. Met zijne toelating deelen wij hier, ten bewijze, de twee volgende brieven mede, door eene te Gent verblijvende juffer, Joanna d'Haen, in de maand November 1701 toegestuurd aan haren bloedverwant, den heer van Goethem, griffier van den lande van DendermondeGa naar voetnoot(1). De eerste brief, gedagteekend uit Gent den 20n der gemelde maand, luidt: ‘Mijnheer ende Cosijn, ‘Ick neme de liberteijdt van aen Ul. te schrijven dat wij eenen autaer doen maecken hebben van Onse Lieve Vrauwe voor de kercke van Zele, en | |
[pagina 150]
| |
hij is te maecken tot Antwerpen, ende den beltsnijder die heeft ons al tweemael gheschreven oft dat wij daer geen kenteecken en willen in ghesedt hebben dat die gifte van ons comt, en om een wapen in te doen setten, wij en weten geen als die van heer oom, den coordecken ende den lantdecken D'haen, saligher memorie; ende oft dit waepen van ons haudt grootvader compt, Jan D'haen, dat en weten wij niet; ons grootvader ende heer ooms dat waeren ghebroeders, ende dat waren de kinderen van Jan D'haen, maer sij waeren van diveersche moeders. Heer oom, den coordecken, die hangt gheschildert in het gasthuis; misschien soude Mater of Suster Margriete dat wel weten, met dat ons moeijken daer religieuse gheweest heeft, suster Anneken; en vindt Ul. gheraetsaem van daer een kenteecken te doen setten, soo bidde ick Ul. de goetheijdt te hebben van eens te zien hoe de waepen is. Mijn groetenisse aen echte, joffrou Ul. huijsvrouwe, en heel uwe famillie, en, waerin ick Ul. oock eenighen dienst can doen, emploijeert mij oock soo vrijlijck. Blijve met affectie.
U. Dienaresse ende Nichte Joanna D'haen’.
De koordeken, in dezen brief bedoeld, was Jacob Daens, of d'Haens, begiftiger van het Weezenhuis van Dendermonde, in welke stad hij overleed den 16n Februari 1663. Zijn broeder Hilduardus d'Haens, de landdeken, wiens beeltenis, op hout geschilderd, thans nog in de pastorij van St.-Gillis bewaard wordt, volgde hem in het graf den 22n September 1676. Beider wapen bestond uit eenen haan op groenen grond, met zinspeling op den naam der famillie. | |
[pagina 151]
| |
De andere brief, geschreven uit Gent den 24n November, en in welken Kerrincx bij name genoemd wordt, is van den volgenden inhoud:
‘Mijnheer ende Cosijn,
‘Ick hebbe Ul. brief ontfanghen met de wapens denwelcken ons seer aengenaem was, ende wij bedancken Ul. hertelijck seer van alle de moeijelijckheijdt die Ul. ghedaen heeft; ick en weet niet waer dat Ul. die van de familie ghevonden heeft, want wij meijnden dat wij gheen wapen en hadden, en aenghesien dat se van de familie is, soe sullen wij die nemen; en hetgone dat Ul. verschoten heeft van de wapens te doen uyttrecken, dat zal nichte het beggijntjen aen Ul. restitueeren; en waarin wij Ul. oft imant van uwe familie connen dienst ghedoen, emploijeert ons oock soo vrijlijck, Cosijn, waert dat ghebeurde dat Ul. te Antwerpen most gaen, dat Ul. beliefde eens te gaen sien tot den beltsnijder, Ul. sout hem plesier doen; hij schreef dat wij eens souden commen, maer wij en schicken niet te gaen; hij woont in de Swerte Susterstrate, bij de Paters Predikheeren ende hij heet Guilliaem Kerricx. Mijn groetenisse aen Nichte, Ul. huysvrouw en nichte, u dochter, en heel de famillie; van ghelijcken soo doet Maseur. Blijve, Mijnheer ende Cosijn,
Ul. Dienaresse ende Nichte, Joanna D'haen.’
Teekenen wij hier nog aan, ten slotte, dat Willem Kerrincx voor nog meer andere kerken in 't noorden van Vlaanderen bestellingen ontving. In 1690 plaatste hij, namelijk, een altaar in de kerk van Doel, waar- | |
[pagina 152]
| |
voor hij 350 gulden ontving; in 1708 versierde hij die van Haasdonk met allerschoonste beschotwerk; in 1714 gelastte de kerkraad van Kruibeke hem met het maken van het koorgestoelte, van de communiebank, de orgelkas en de biechtstoelen, en nog in 1719, het jaer zijns overlijdens, beitelde hij het borstbeeld van den H. Jacobus voor de kerk der eerstgemelde parochie. De stad Dendermonde, terecht fier op haren beroemden inboorling, deed ten jare 1863 in den zijgevel van het huis, waar hij het eerste daglicht zag, eenen gedenksteen plaatsen met het volgende opschrift: Willem Kerricx |
|