Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 10
(1897)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Verlichting en Versieringskunst,
| |
[pagina 69]
| |
tentoongesteld, in de ontvangstkamer van den vermogenden Meceen, een van die heerlijke critici, welke met een loep zoeken naar ‘iets warms, iets kouds, iets scheefs, en 't hoofdhaar tellen van den koningskop van Geefs,’ of de draden der kwasten op het borstbeeld van generaal of hoogeschoolprofessor, maar die van de uitgedrukte gedachte geenerlei begrip hebben. Sommige onzer jonge kunstenaars verstaan langzamerhand, dat er in vroeger eeuw velerlei schilderkunst bestond, en dat die gehanteerd werd, al naar gelang het kunstwerk op de deur eens tabernakels, in de huiskamer eener burgerlijke familie, of tusschen de traceering van het kerkvenster moest prijken. Zoo iets was nog voor korten tijd geheel onbekend: het aristocratisme, de salon-kunst zegevierde, als had er nooit eene andere bestaan, die zich naar tijd en gelegenheid, die zich naar den geest van het volk richt. De tijd tot inkeer schijnt nu aangebroken. Mogen ook vele jonge kunstenaars, zich dekkende met de uitdrukkingen impressionnisme, plein-air, symbolisme enz., bewijzen dat zij de natuur niet weten te vertolken, de teekening verzuimen en voor alles de onduidelijkheid bevorderen, aan den toeschouwer overlatende de frais te maken van het tafereel en door eigen verbeelding aan te vullen, wat de kunstenaar achter zijn symbolisme, enz. weggoochelt, moge dit ook waar zijn, daar zijn er anderen, en de heer Van Neste behoort daartoe, welke van het beginsel uitgaan, dat er nog eene andere kunst bestaat dan de salon-kunst in gouden lijst, eene kunst die niet volledig, die schetsachtig wil zijn, maar in dat schetsachtige natuurlijk en duidelijk. Voor een vijf-en-twintig jaren meenden groote | |
[pagina 70]
| |
Een winter bij een lente.
| |
[pagina 71]
| |
kunstenaars (bijv. Hübner) nog, dat een karton voor een glasschildering volkomen zoo moest behandeld worden, als eene doekschilderij, en dat zulk glas het volkomenste was, wat het meest op eene doek- of paneelschilderij, met alle schaduwen zou gelijken. De Dietsche Warande heeft daartegen herhaaldelijk verzet aangeteekend. Thans beginnen ooren en oogen van eenige kunstenaars eerst open te gaan, en de heer Van Neste schaart zich onder de zienden, hoorenden en denkenden. Wij geven daarvan hier drie voorbeelden: uit het verhaal, getiteld De Gouden VlinderGa naar voetnoot(1). Een zekere ridder Godfried is naar Palestina getrokken, nadat hij zich met jonkvrouw Alies verloofd heeft. Het onderpand der liefde was een gouden vlinder. In zijne afwezenheid laat Alies uit gehoorzaamheid jegens haren vader, hare hand toezeggen aan ridder Rolff, die den gouden vlinder ontrooft. Een monnik tracht haar te troosten over den dwang. Godfried komt terug. Hij ontmoet onderweg een wolf, waartegen hij kampt, zoodat hij hevig gewond nederstort. Evenwel herstelt hij, komt op zijn slot terug en vindt Alies aan Rolff verloofd; maar op het oogenblik des huwelijks springt Godfried op 't altaar. Het volk erkent daarin de hand van God: Godfried huwt Alies. Wanneer men de penteekeningen beziet, zal men vinden, dat hier eene kunst is nagestreefd die wel wat al te zeer aan glasschildering herinnert, en dus | |
[pagina 72]
| |
De Strijd.
| |
[pagina 73]
| |
Het Huwelijk.
| |
[pagina 74]
| |
het tegenovergestelde bewerkt van hetgene wij hierboven aan de glasschilders verweten, maar van de andere zijde, door karaktervolle uitdrukking, met weinig middelen, proeven geeft van niet boven den tekst te willen schitteren, maar dien waarlijk te verlichten door lichte teekeningen met vaste hand op het papier geworpen. Niet dat wij niet nog andere aanmerkingen hebben te maken, gelijk b.v. op den symbolischen zegenwolk (?), op de grillige banderol van pl. 3, op andere nevenzaken, als de afgebeelde planten, enz., die in 't algemeen wel gestilizeerd, maar veel te groot zijn voorgesteld.... Wil de jonge kunstenaar zich tegen alle overdrijving hoeden, dan kan hij eens in België de voornaamste vertegenwoordiger worden van een genre, dat ons bijzonder door de tegenwoordige engelsche kunst gemeenzaam is geworden, en dat minstens evenveel recht heeft van een bestaan als de aristocratische schilderij. Van Neste verraadt geest; hij late zich slechts niet door den goeden uitslag tot nalatigheid in de teekening medesleepen, gelijk vele jonge tijdgenooten dit doen. |