Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 10
(1897)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
De Kerkdeur van Sinte Sabina te Rome.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 33]
| |
neringen aan de heidensche tempels van Juno Regina en van DianaGa naar voetnoot(1), hare prachtige mozaïeken, haar kleurschoon beeld der Madona del Rosario van Sassoferrato, en vooral hare wereldberoemde houten deur. Dit kunstwerk had voor mij eene bijzondere aantrekking; en, bij het herlezen mijner reisnota's, ontmoet ik, benevens bewonderingsuitdrukkingen, meer dan een onopgelost vraagpunt aangeduid. Later kwam mij meermaals dit kunstgewrocht in het geheugen; ik was dus te aangenamer verrast het boek van Prof. Berthier onder de hand te krijgen en hoopte er de oplossing van al mijne vraagpunten, van al mijnen twijfel in te vinden. Na het werk grondig bestudeerd te hebben, kan ik verzekeren in mijne verwachting niet bedrogen te zijn geweest. De basiliek van S. Sabina, gesticht door Petrus van Illyrië, onder Paus Celestinus I (422-433), op de puinen der tempels van Juno Regina en van Diana, is voornamelijk in de geleerde wereld bekend door hare houten deur, over dewelke sedert MamachiGa naar voetnoot(2) zooveel geschreven en gestreden is gewordenGa naar voetnoot(3). De Sabiensche deur, uit cypressenhout bewerkt, is 3 m. 15 hoog en 2 m. 02 breed. Hare vier vleugels zijn ieder met zeven laag gesneden paneelen versierd. Van deze 28 paneelen (12 groote en 16 kleine) ontbreken er 10 (4 groote en 6 kleine), waarschijn- | |
[pagina 34]
| |
lijk verdwenen ten tijde der ongelukkige herstelling der basiliek, onder Paus Sixtus V, in 't jaar 1585. Met gegronde redenen kan men aannemen dat de paneelen 11, 13, 14 en 17, in de tiende eeuw hermaakt geworden zijn. Slechts de 14 andere zijn oorspronkelijk, en prof. Berthier bewijst heel wel, zich steunend op de voorgestelde tafereelen en op den stijl der uitvoering, dat deze dagteekenen van den bouw zelf der basiliek, d.i. van 't midden der vijfde eeuw. De Sabiensche deur is bijgevolg het oudste christen houten kunstwerk van dien aard; zij is ook eene der merkwaardigste kerkdeuren; en, niettegenstaande haren hoogen ouderdom, is zij tamelijk goed bewaard. Berthier is overtuigd dat de deur te Rome door grieksche kunstenaars uitgevoerd werd. Deze bewering komt ons niet heel en al gegrond voor. De voorstellingen zijn te levendig bewerkt, hebben geen bijzantijnsch karakter; en, indien het Grieken zijn geweest die aan de deur gewerkt hebben, zoo hadden zij veel van de bijzantijnsche handelwijze vergeten om meer de christene romeinsche sarcophagen na te volgen. Zij waren dus echte romeinsche kunstenaars geworden, waren zij dan ook te Rome niet geborenGa naar voetnoot(1). Elk paneel is omringd van een krans gevormd uit een druiventros. Deze versiering is allerfijnst uitgesneden; en, in hare hedendaagsche bewerking, heeft men heel nauwkeurig de oude teekening nage- | |
[pagina 35]
| |
bootst. Deze druivenversiering ontmoet men reeds in de oudste christene kunstvoorwerpen; het was een symbool van Christus en van het geluk der zaligen in het eeuwig levenGa naar voetnoot(1). Men ontmoet het in de muurschilderingen der katakomben van DomitillaGa naar voetnoot(2); men vindt het ook op vele sarcophagen en zelfs op een christene opschrift van het jaar 398Ga naar voetnoot(3), alzoo ongeveer dertig jaar voor de bewerking der Sabiensche deur. Met reden herinnert prof. Berthier aan een looden vat, in Tunisië gevonden, maar uit Cyrenaïca afkomstig, op hetwelk men ook een druiventros heeft afgebeeld, maar op eene min volmaakte wijzeGa naar voetnoot(4) Dit kunstmotief bleef zeer lang in voege. In het prachtig werk van de Voguë, over de christene kunstwerken in Syrië, vindt men er meer dan een voorbeeld vanGa naar voetnoot(5); en niet min fijn bewerkt is de druiventros dien men op den boog der deur van het Benediktijner klooster van Cividale in Frioul bewonderen kan. Dit laatste kunstwerk dagteekent van de achtste eeuw en hoort toe tot den lombardischen stijl. Door de fijnheid der uitvoering kan het met de Sabiensche deur gelijk gesteld worden. Na in het eerste deel zijner belangrijke studie de Sabiensche deur in het algemeen beschouwd en | |
[pagina 36]
| |
onderzocht te hebben, levert ons prof. Berthier in een tweede hoofdstuk eene afbeelding en eene nauwkeurige en klare beschrijving van ieder paneel. Deze paneelen stellen ons voor de voornaamste gebeurtenissen van het leven van den Zaligmaker, nevens tafereelen ontleend aan het Oud Testament, willen en die op het leven van Christus zinspelen. Dit parallelisme is door prof. Berthier klaar uiteengezet, en de bepaling en uitlegging van ieder paneel komt ons meestendeels zeer gerechtvaardigd voor. Slechts vijf voorstellingen zijn er uit het Oud Testament; de dertien andere paneelen zijn afbeeldingen van de bijzonderste feiten van Christus' leven, van af zijne geboorte tot aan zijne verrijzenis. Het is onnoodig hier ieder paneel te bespreken. Wij willen enkel de aandacht op de twee eerste roepen. Na het verschijnen van het boek van Berthier, heeft men terecht het eerste paneel, voorstellende de roeping van Mozes, in betrekking gebracht met het gekend Mozesreliëf, bewaard in het Museum van BerlijnGa naar voetnoot(1). Maar het belangrijkste paneel is wel het eerste van het leven van Christus, hetwelk eene voorstelling is van den Zaligmaker aan het kruis tusschen de twee moordenaars. Christus is afgebeeld met baard en lange haren en veel grooter van gestalte dan de twee booswichtenGa naar voetnoot(2). Het is de oudste afbeelding der kruisiging die wij bezitten. Algemeen is het bekend dat de eerste christenen min of meer afschuw hadden voor het kruis en den | |
[pagina 37]
| |
Zaligmaker verkozen voor te stellen door symbolen, zooals de visch, het lam en later het monogrammaGa naar voetnoot(1). Dit laatste symbool komt vroeger voor in de Oostelijke provinciën dan in het WestenGa naar voetnoot(2), alwaar men er geen zeker voorbeeld van vindt vóór het jaar 323Ga naar voetnoot(3). De christenen wilden ook niet dat, door het bekendmaken hunner heiligste geheimen, de heidenen er den spot mede dreven, gelijk het maar al te dikwijls gebeurde en waarvan wij een bewijs vinden in het spotcrucifix, in 1856 in het palatijnsch paedagogium ontdekt, waarschijnlijk dagteekenend van de regeering van Keizer Septimius SeverusGa naar voetnoot(4), alsook in het verwijt gedaan aan de christenen, een gekruisigden booswicht te aanbidden: ‘et qui hominem, gelijk Minucius Felix zegtGa naar voetnoot(5), summo supplicio pro facinore punitum, et crucis ligna feralia eorum coerimonias fabulatur.’ Het paneel der sabiensche deur moet diensvolgens aanzien worden als een der kostbaarste kleinodiën der christene iconographie, daar het de oudste voorstelling is waarop onze Zaligmaker aan het Kruis is afgebeeld. Men erkent ook nog eene kruisiging op een ivoren plaat van het Britsch Museum, | |
[pagina 38]
| |
heel waarschijnlijk van het einde der Ve eeuw, en waarvan de uitvoering in nauw verband staat met de oude christene Sarcophagen en met de ivoren platen der boekerij Queriniana van BresciaGa naar voetnoot(1). Een veel meer bijzantijnsch karakter heeft de derde oudste voorstelling der Kruisiging, die men vindt in het Syrisch Evangelieboek van Rabullas van het jaar 586, bewaard in de Laurentiana van FlorenceGa naar voetnoot(2). Overigens was de voorstelling van den gekruisten God niet zelden meer in de zesde eeuw. Alzoo vernemen wij door ChorikiosGa naar voetnoot(3), een rhetor die leefde in den tijd van keizer Justinianus (483-565), dat eene muurschildering op het gewelf der kerk van St-Sergius te Gaza (Zuid-Palestina) Christus tusschen de twee moordenaars voorsteldeGa naar voetnoot(4). Gregorius van Tours (540-594) spreekt ook van een Christus die bestond in de kerk van den H. Genesius te NarbonneGa naar voetnoot(5). De zienswijze van Berthier over de Sabiensche deur werd goedgekeurd door den betreurden de Rossi, aan wien de studie opgedragen is, ter gelegenheid zijner zeventigsten geboorteverjaardag: zij stemt immers grootendeels overeen met wat de Rossi zelf in 1887 in zijn Bullettino schreef. Zulk eene goedkeuring is wel den grootste lof die een werk over christene archaeologie kan bekomen. De Sabiensche deur als | |
[pagina 39]
| |
houten kunstgewrocht staat alleen in de christene kunstgeschiedenis. Zij is een unicum. Maar heeft dit kunstwerk geenen invloed uitgeoefend op de latere ontwikkeling der kunst? Is het geen prototypus geworden van latere werken van den zelfden aard? Dit heeft prof. Berthier verzuimd na te gaan, en het is des te meer te betreuren, daar door zulke vergelijking zijn verdienstelijk werk van algemeen belang voor de kunstgeschiedenis zou geworden zijn. Eenige herinneringen zullen hier wellicht niet overbodig zijn. De Sabiensche deur kan met middeleeuwsche italiaansche en duitsche kerkdeuren vergeleken worden, en men kan zelfs stellige bewijzen leveren dat zij voor eene heele reeks dezer deuren als prototypus gediend heeft. Ik wil hier over de bronzen deur van het Munster van Aken niet spreken. Zij dagteekent wel van 804, maar toch kan men er enkel eene navolging der romeinsche werken in erkennen. De verdeeling eener deur in paneelen is een echt klassiek motief, en de kunstenaar der Sabiensche heeft dit ook aan de oude Romeinen ontleend; maar hij heeft er bas-reliëfs bijgevoegd, waarvan de voorstellingen volgens een beredeneerd princiep uitgekozen zijn. Hetzelfde vinden wij in de bronzen deur van den Dom van Hildesheim, die eene onbetwistbare navolgiug der Sabiensche is, gelijk Dr Bertram het voldoende bewezen heeftGa naar voetnoot(1). De heilige Bernward, | |
[pagina 40]
| |
die bisschop werd van Hildesheim in het jaar 993Ga naar voetnoot(1), verbleef te Rome in 't jaar 1001, alwaar hij woonde in het keizerlijk paleis, gelegen op den Aventino, niet ver van St.-Sabina's basiliek. Bernward was een kunstliefhebber; meer dan een kunstkriticus; men denkt zelfs dat hij, gelijk Sint Elooi, een kunstenaar was. De praalgebouwen der eeuwige stad maakten zulken grooten indruk op Bernward dat, in zijne bisschoppelijke stad terug gekomen, hij ze meer dan eens tot voorbeeld nam. In 1015 deed hij voor zijne hoofdkerk eene bronzen deur gieten; zij was eene navolging der Sabiensche, even gelijk hij zich de Trajanuszuil herinnerde bij het bestellen, in 1022, der Berwardszuil, die wij heden nog op het domplein te Hildesheim kunnen bewonderen. Als techniek, uitvoering en behandeling zijn deze twee kunstgewrochten met hunne Romeinsche voorbeélden niet te vergelijken; enkel vorm en voorstellingswijze zijn dezelfde. Alzoo vinden wij te Hildesheim en te Rome dezelfde verdeeling der kerkdeuren in paneelen; de voorstellingen zijn ontleend aan het Oud en aan het Nieuw Testament, en beelden ons het leven van Christus af, nevens de oude prophetieën die er betrekking op hebben.Ga naar voetnoot(2) Deze Hildesheimsche deur werd, gedurende de XIe en de XIIe eeuw, als voorbeeld genomen der | |
[pagina 41]
| |
bronzen kerkdeuren, die men in Noord-Italië en ten Noorden der Alpen vervaardigde. Wij zullen hier aanhalen de kerkdeur van S. Zeno van Verona (XIe eeuw), misschien een werk van een duitschen meesterGa naar voetnoot(1), die van Augsburg (XIe eeuw), die der Sophieënkerk van Novgorod (XIIe eeuw) en de zoo prachtige Adalbertusdeur van Gnesen (tweede helft der XIIe eeuw) een geschenk van Boleslas III, voorstellend, in achttien paneelen, het leven van den grooten apostel van het Noorden. Zij werd gemaakt door poolsche kunstenaars, waarvan de naam onbekend is geblevenGa naar voetnoot(2). Nevens deze kerkdeuren, die rechtstreeks van die van Hildesheim afhangen en onrechtstreeks de Sabiensche als prototypus hebben, zijn nog andere bronzen deuren bekend, voor dewelke wij den prototypus niet kunnen noemen. Men ontmoet ze in Italië, voornamelijk in 't Zuiden. Deze nieuwe reeks kan men volgens twee richtingen rangschikken. Eenige, in Konstantinopel gegoten, zijn versierd met etsen in zilver ingelegd; andere zijn in Italië zelf bewerkt, maar onder bijzantijnschen invloed. Men weet immers dat, in de XIe eeuw, Zuid- Italië heel en al bijzantijnsch was geworden gelijk het in vorige eeuwen een Grieksch land was geweestGa naar voetnoot(3). Deze laatste kerkdeuren zijn wellicht toch ook onder den invloed der Sabiensche bewerkt; want bijna op alle | |
[pagina 42]
| |
zijn de graveeringen door half verheven beeldwerk vervangen. Van de bijzantijnsche bronzen deuren, in Konstantinopel gegoten, zijn ons ten eerste bekend de vier, die door Pantaleon, een rijken burger van Amalfi, besteld werden. Het zijn die van Amalfi, gegoten vóór 1066 en bevattende 24 paneelen; dan die van Monte Cassino van het jaar 1066, met 22 paneelen, zij heeft geene groote kunstwaarde, want, gelijk op die van Casauria, zijn er geene voorstellingen op gegraveerd, maar enkel de lijst der bezittingen van het klooster, een vorm van oorkonden aangenomen ook door de kanunniken van Doornik op zekere geschilderde vensters hunner hoofdkerkGa naar voetnoot(1). De derde is die van S. Michele, te Santangelo, gelegen aan den voet der Monte Gargano (1076), eindelijk heeft men die van Atrani met 24 paneelen. (1087). Van 1070 dagteekent de beroemde deur van S. Paolo fuori le mura, besteld te Konstantinopel door Hildebrand (Gregorius VII), die, in voorgemeld jaar, door Paus Alexander II aldaar gezonden was geworden. Zij is van geene groote kunstwaarde, want de eenheid van opvatting ontbreekt en de uitvoering is zwakGa naar voetnoot(2). Uit Konstantinopel stamt ook die van Salerno, een geschenk van Landolfo Butromilo, wellicht de schoonste van al de bijzantijnsche kerkdeuren die naar Italië overkwamen. In de kerk van S. Sabino, te Canossa, bevindt zich de oudste kerkdeur in bijzantijnschen | |
[pagina 43]
| |
trant die in Italië bewerkt werd: zij is eene zuivere navolging der bijzantijnsche werkwijze (niello). In 1111 gegoten, diende zij voor de grafkapel van Boëmond, zoon van Robrecht Guiscard. De kunstenaar heette Roger van AmalfiGa naar voetnoot(1). Weldra ontmoeten wij de Italiaansche deuren, op dewelke de graveering door bas-reliëfs vervangen wordt; en welke, gelijk wij reeds zegden, misschien aan den invloed der Sabiensche niet heel en al vreemd gebleven zijn. Van Oderisius van Benevent zijn ons vier zulke kerkdeuren bekend: De groote (1119) en de kleine (1127) van Troja, een stadje gelegen 42 kilometers westelijk van Foggia; die van S. Bartolomeo (1150), van Benevent en die van de hoofdkerk der zelfde stad (1160), een der voornaamste kerkdeuren die er bestaan, en die niet min dan 72 paneelen bevatGa naar voetnoot(2). Op het einde der XIIe eeuw leefde Barisanus van Trani, dien men als de voornaamste kunstenaar der middeleeuwen, voor dien aard van kunstwerken, mag beschouwen. Hij goot de kerkdeuren van Trani (1175, 42 paneelen), van S. Pantaleone van Ravillo (1176, 54 paneelen), van Monreale (1179, de noordelijke deur, I, 28 paneelen) en van Lavallo in de Basilicate. Die van Ravillo heeft de meeste kunstwaarde. Bonanus van Pisa was de meester die de westelijke deur van den dom van Monreale vervaardigde, in 1186 (46 paneelen). De voorstellingen zijn getrokken uit het Oud en het Nieuw Testament, juist gelijk voor die der zijdeur van den dom van Pisa, door | |
[pagina 44]
| |
denzelfden meester gegoten. Deze werken hebben veel min kunstwaarde dan die van BarisanusGa naar voetnoot(1). Men zou nog veel over dit onderwerp kunnen opzoeken. Ik heb slechts deze aanhalingen neergeschreven, om daarop te wijzen, dat eene grondige studie over de groote kerkdeuren der middeleeuwen van groot belang zou wezen voor de algemeene kunstgeschiedenis. Ik ben overtuigd dat nadere opzoekingen ons zouden dwingen aan te nemen dat, indien een zeker getal dezer kunstgewrochten van bijzantijnschen oorsprong zijn, of onder bijzantijnschen invloed zijn uitgevoerd, de Sabiensche kerkdeur toch als prototypus van het grootste getal zou moeten aanzien worden.
Gent, 29 November 1896. |
|